ECLI:NL:RBAMS:2018:3951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
13/994031-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de illegale handel in producten van beschermde diersoorten door een kledingwinkel

Op 6 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een kledingwinkel, die werd beschuldigd van het in bezit hebben van producten gemaakt van beschermde diersoorten, zonder de vereiste vergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 meerdere producten, waaronder jassen, jurken en schoenen, in bezit had die gemaakt waren van de huid van bedreigde diersoorten zoals python, anaconda en krokodil. Tijdens controles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn deze producten aangetroffen in de winkel van de verdachte.

De rechtbank heeft het bezwaarschrift van de verdachte tegen de dagvaarding ongegrond verklaard en de zaak inhoudelijk behandeld. De officier van justitie vorderde een geldboete van € 25.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het in bezit hebben van deze producten met het oog op verkoop, en dat de regelgeving omtrent de handel in beschermde diersoorten was overtreden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 25.000, met een voorwaardelijk deel van € 10.000 en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte het belang van het naleven van de wetgeving ter bescherming van bedreigde diersoorten en de noodzaak voor ondernemers om zich te vergewissen van de geldende regels.

De uitspraak is een belangrijke reminder voor de handel in producten van bedreigde diersoorten en de verantwoordelijkheden die daarbij komen kijken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de overtredingen die wel bewezen zijn, zijn ernstig te noemen, gezien de impact op de bescherming van deze diersoorten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/994031-18
Datum uitspraak: 6 juni 2018
Verkort [1] vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte].,
gevestigd op het adres [adres 1] , [plaats] , hierna: verdachte.
Bovengenoemde rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door:
[naam] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 2] ,
[woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

In deze strafzaak heeft de rechtbank op 23 mei 2018 in besloten raadkamer het door verdachte ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding behandeld. Nadat de rechtbank de vertegenwoordiger van verdachte en de officier van justitie had gehoord, heeft zij het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Deze beslissing is afzonderlijk op schrift gesteld.
Aansluitend is de zaak door de rechtbank inhoudelijk behandeld en is naar aanleiding daarvan dit verkort vonnis gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.H.M. Beune, en van wat de vertegenwoordiger van verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met een medeverdachte in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 meerdere producten, (gedeeltelijk) gemaakt van de huid van beschermde uitheemse diersoorten (python, anaconda en/of krokodil), met het oog op verkoop in bezit en onder zich te hebben gehad en te hebben vervoerd, terwijl zij daarvoor niet de vereiste vergunning had. Het betreft producten die tijdens controles op
8 maart 2017 en13 juni 2017 in de winkel aan de [adres 1] in [plaats] zijn aangetroffen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zijbevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Tot slot zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 9 mei 2016 is door de Douane op Schiphol een zending van een partij leer van geprepareerde vellen van de Siamese krokodil onderzocht. Deze partij leer was afkomstig uit Thailand en was bestemd voor [verdachte]. Voor de zending was wel een Thaise CITES-uitvoervergunning afgegeven, maar niet de vereiste CITES invoervergunning. De partij is vervolgens bestuursrechtelijk in bewaring genomen en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) is in kennis gesteld. Zij heeft vervolgens de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna: NVWA) verzocht een inspectie uit te voeren bij [verdachte].
Op 8 maart, 10 april en 13 juni 2017 zijn door de NVWA bestuurlijke controles uitgevoerd in de winkel aan de [adres 1] in [plaats] .
Tijdens de controles op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 hebben de inspecteurs een inventarisatielijst gemaakt met aangetroffen producten die (gedeeltelijk) zouden zijn gemaakt van de huid van beschermde uitheemse diersoorten; python (Python spp., Python reticulatus), anaconda (Eunectes spp.) en krokodil (Crocodyllia spp.).
Op 10 april 2017 is het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte gestart naar de vermoedelijke overtredingen van art. 3.38 lid 1 Wet natuurbescherming jo art 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming gelet op art. 1a lid 1 WED, art 2 WED en art 6 WED.
In de bestuursrechtelijke procedure is verdachte in de gelegenheid gesteld de legale herkomst van deze producten aan te tonen. Hierin is zij volgens de uitspraak van de voorzieningenrechter op 13 juni 2017, slechts geslaagd ten aanzien van de vijf producten die op factsheet IT/IM/2015/MCE/04166 staan vermeld. Naar aanleiding van voornoemde uitspraak is de winkel op 13 juni 2017 wederom bezocht en is een groot aantal kledingstukken en schoenen meegevoerd en opgeslagen vanwege overtreding van voornoemde artikelen.
De hiervoor genoemde reptielen zijn opgenomen in bijlage B van de Basisverordening 338/97 (hierna: Basisverordening) en mogen niet zonder CITES vergunning worden in-en uitgevoerd.
CITES staat voor Convention on International Trade in Endangered Species of flora and fauna. Het doel van het CITES-verdrag is het uitsterven van dier- en plantensoorten als gevolg van de handel in de soorten te voorkomen. Op Europees niveau is het verdrag vertaald in onder meer de Basisverordening. Het in strijd handelen met voornoemde verordening is strafbaar gesteld in artikel 3.38 lid 1 Wet Natuurbescherming jo. artikel 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming jo. artikel 1a lid 1 Wet op de economische delicten.

5.Bewijsvraag

5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde grotendeels kan worden bewezen. Slechts ten aanzien van de vijf producten waarvan door verdachte de legale herkomst is aangetoond, moet vrijspraak volgen. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar de in het dossier gevoegde factsheets over de herkomst van de bij verdachte aangetroffen producten, die zijn opgesteld door de RVO naar aanleiding van de door verdachte in de bestuursrechtelijke procedure overgelegde stukken.
5.2
Standpunt van verdachte
De vertegenwoordiger van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde producten is voldaan aan de regelgeving en de huiden legaal zijn verkregen.
Verder heeft hij naar voren gebracht dat verdachte de regelgeving niet opzettelijk heeft overtreden.
Ook heeft hij kritische kanttekeningen geplaatst bij de vaststelling dat de producten (gedeeltelijk) zijn gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde beschermde uitheemse diersoorten.
Tot slot heeft hij opgemerkt dat verdachte de producten in de winkel had als showmodellen die niet daadwerkelijk zouden worden verkocht.
5.3
Oordeel van de rechtbank
5.3.1
Gedeeltelijke vrijspraak
In de bestuursrechtelijke procedure is vastgesteld dat verdachte ten aanzien van een vijftal producten de legale herkomst heeft aangetoond. Dat blijkt (onder meer) uit de informatie vermeld in de factsheet IT/IM/2015/MCE/04166. Drie van die producten zijn, zo stelt de rechtbank vast, in de tenlastelegging vermeld bij de producten genoemd bij de controle van
8 maart 2017. Het gaat om:
  • laarzen, Antonina brown, van krokodil (nr. 8 op bijlage bij last onder bestuursdwang van 8 maart 2017);
  • schoenen, Gallus bordeaux, van krokodil (nr. 30 op bijlage bij last onder bestuursdwang van 8 maart 2017);
  • schoenen, Tullio grey, van krokodil (nr. 38 op bijlage bij last onder bestuursdwang van 8 maart 2017).
Met betrekking tot deze producten zal de rechtbank verdachte vrijspreken. De andere twee producten ten aanzien waarvan verdachte de legale herkomst heeft aangetoond zijn niet in de tenlastelegging opgenomen.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het haar ten laste gelegde ‘vervoeren met het oog op verkoop’ van de in de tenlastelegging genoemde producten, omdat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat verdachte de producten heeft vervoerd.
5.3.2.
Bewijsoverwegingen
Zijn de producten (gedeeltelijk) gemaakt van de huid van beschermde uitheemse diersoorten?
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde producten (gedeeltelijk) zijn gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde beschermde uitheemse diersoorten.
Allereerst is van belang dat op de bijlage bij de last onder bestuursdwang van 8 maart 2017 en op de bijlage bij het PVMO van 13 juni 2017 telkens bij de producten is vermeld welke beschermde uitheemse diersoort het betreft.
Verder heeft de officier van justitie ter terechtzitting toereikend toegelicht hoe deze vermelding in de bijlagen tot stand is gekomen. Zij heeft verklaard dat verbalisant [naam verbalisant] aanwezig was bij de controles in de winkel op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 en over de vereiste deskundigheid beschikt. De vertegenwoordiger van verdachte heeft de deskundigheid van voornoemde [naam verbalisant] niet betwist, maar zich op de zitting afgevraagd of deze [naam verbalisant] wel bij de controles op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 aanwezig is geweest. De rechtbank stelt vast dat voornoemde [naam verbalisant] volgens de processen-verbaal van bevindingen van 2 mei 2017 (doorgenummerde bladzijden 001 e.v.) en 11 augustus 2017 (doorgenummerde bladzijden 143 e.v.) inderdaad op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 aanwezig was bij de controles in de winkel. Verder blijkt uit deze processen-verbaal dat hij ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is en werkzaam is binnen de Divisie Landbouw en Natuur, team milieu. Gelet hierop en gezien de verklaring van de officier van justitie ter terechtzitting is aannemelijk dat hij over de vereiste deskundigheid beschikt.
Daar komt bij dat de vertegenwoordiger van verdachte ter zitting heeft bevestigd dat de producten in de tenlastelegging waren gemaakt van python, anaconda en krokodil, en dat nimmer door verdachte is ontkend dat het om de huiden van deze diersoorten gaat.
Heeft verdachte de regelgeving overtreden?
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan verdachte, van oordeel dat verdachte ten aanzien van de in de bewezenverklaring vermelde producten de regelgeving heeft overtreden. Weliswaar heeft verdachte (in de bestuursrechtelijke procedure) stukken overgelegd om de legale herkomst van de producten aan te tonen, maar zij is daarin niet geslaagd. Dat maakt de rechtbank op uit de door RVO opgemaakte factsheets met betrekking tot de door verdachte overgelegde stukken. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat verdachte niet heeft bijgehouden welke huiden zij van welke leverancier heeft gekocht en dat dat nu veel uitzoekwerk is. Ook heeft hij verklaard dat verdachte geen foto’s van de producten heeft gemaakt en het nu dus de vraag is welk product bij welke factuur en leverancier hoort. De rechtbank stelt vast dat dus geen verband kan worden gelegd tussen de producten in de winkel en de vereiste documenten.
Is opzet op overtreden van regelgeving vereist?
De vertegenwoordiger van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte de regels niet opzettelijk heeft overtreden. Zij hadden geen kwade bedoelingen en waren onvoldoende geïnformeerd over de regelgeving met betrekking tot de inkoop van deze huiden.
Zoals gebruikelijk bij een economisch delict, waarvan in dit geval sprake is, hoeft slechts sprake te zijn van zogenoemd ‘kleurloos opzet’. Dat houdt in dat het opzet van verdachte alleen ten aanzien van haar gedragingen vereist is. Verdachte hoefde dus enkel opzet te hebben op het met oog op verkoop in bezit hebben van de tenlastegelegde producten. Opzet op het niet naleven van de wettelijke verplichting met betrekking tot de vereiste vergunningen, is niet vereist.
Hetgeen de vertegenwoordiger van verdachte heeft gesteld omtrent het ontbreken van opzet op het overtreden van de regelgeving kan, wat daar ook van zij, dan ook niet leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde bestanddeel opzet.
Is sprake van het met het oog op verkoop in bezit hebben?
Voor zover de producten showmodellen waren die niet bestemd waren voor de verkoop, zoals de vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard, staat dit naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan bewezenverklaring van het
met het oog op verkoopin bezit hebben. De producten in de winkel werden wellicht niet klanten verkocht, maar deze modellen werden wel gebruikt om het product te presenteren, te passen en vervolgens een exemplaar voor de klant te kunnen bestellen. Verdachte had deze producten daarom met het oog op verkoop in haar bezit.
5.3.3
Bewezenverklaring
Ter onderbouwing van de bewezenverklaring verwijst de rechtbank allereerst naar de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Die bewijsmiddelen zijn niet in dit vonnis opgenomen, omdat de rechtbank in dit geval een zogenoemd verkort vonnis heeft gemaakt (zie artikel 138b Sv). Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen door de rechtbank worden opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Daarnaast beperkt de rechtbank de bewezenverklaring tot de producten die op 8 maart 2017 in de winkel zijn aangetroffen. Voor een groot deel van de goederen die op 13 juni 2017 in de winkel aanwezig waren, geldt dat deze producten ook op 8 maart 2017 al in de winkel waren, maar toen niet in bewaring zijn genomen. Dit is een keuze geweest van RVO, die niet aan verdachte mag worden tegengeworpen.
Wat betreft de in de tenlastelegging genoemde producten die op 8 maart 2017 in de winkel zijn aangetroffen, baseert de rechtbank zich op de bijlage bij de last onder bestuursdwang van 8 maart 2017(doorgenummerde bladzijden 025-027). [2]
Voor de in de tenlastelegging genoemde producten die op 13 juni 2017 in de winkel zijn aangetroffen, is de bijlage bij het proces-verbaal van meevoeren en opslaan (hierna: PVMO) van 13 juni 2017 (doorgenummerde bladzijden 176 en 177) relevant. Die bijlage betreft een lijst met tijdens de inspectie van 10 april 2017 in de winkel aangetroffen producten. Op die lijst is met de hand genoteerd welke producten op 13 juni 2017 in bewaring zijn genomen.
Met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde uitheemse diersoorten staat niet ter discussie dat die zijn vermeld in bijlage B bij de CITES-(basis)verordening, en dat vergunningen zijn vereist voor de invoer van producten die gemaakt zijn van de huid van deze diersoorten.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 8 maart 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander heeft gehandeld in strijd met bij de Regeling natuurbescherming aangewezen voorschriften van een EU-verordening, te weten artikel 4 en artikel 8 van de Basisverordening (EG) nummer 338/97, en heeft gehandeld in strijd met een ter uitvoering van Basisverordening (EG) nummer 338/97 gestelde regel, te weten artikel 3.24 van het Besluit natuurbescherming,
door opzettelijk (producten van) specimen van de in bijlage B bij deze Verordening genoemde soorten, te weten:
-28 broeken, en
-33 jassen, en
-1 vest, en
-2 riemen, en
-2 T-shirts, en
-2 sleutelhangers, en
-4 tassen, en
-3 portemonnees, en
-2 rokken, en
-3 jurken, en
-31 paar schoenen,
vervaardigd van/voorzien van de huid van de python of de anaconda (Python spp., Python reticulatus of Python Eunectes spp.)
en
-14 paar schoenen, en
-3 riemen,
vervaardigd van/voorzien van de huid van een krokodil (Crocodylia spp.),
met oog op verkoop in bezit te hebben en onder zich te hebben..

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-, waarvan een gedeelte, groot € 10.000,-, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Ter onderbouwing van haar strafeis heeft de officier van justitie aangevoerd dat ook startende ondernemers zich aan de regels moeten houden, zeker waar het betreft (internationale) regelgeving die ziet op de bescherming en instandhouding van diersoorten. Zij verwijt verdachte dat zij zich onvoldoende heeft vergewist van de regels waaraan zij zich moest houden. Ook heeft zij ermee rekening gehouden dat het gaat om producten die voor veel geld met aanzienlijke marge worden verkocht. Tot slot heeft zij meegewogen dat verdachte geen strafblad heeft.
8.2
Standpunt van verdachte
De vertegenwoordiger van verdachte heeft de rechtbank, voor het geval zij tot strafoplegging zou overgaan, verzocht rekening te houden met de inmiddels gewijzigde werkwijze van verdachte waardoor er geen kans op recidive is. Verder heeft hij gewezen op de schade die verdachte heeft geleden doordat de in bewaring genomen producten niet aan verdachte zijn teruggegeven, er reputatieschade is geleden en verdachte juridische kosten heeft moeten maken.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Hetgeen de vertegenwoordiger van verdachte heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot strafmatiging.
Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking..
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met oog op verkoop in bezit hebben van een omvangrijke hoeveelheid broeken, jassen, riemen, T-shirts, sleutelhangers, tassen, portemonnees, rokken, jurken en schoenen gemaakt van leer van de python, anaconda en krokodil. Dit zijn beschermde bedreigde uitheemse diersoorten. Verdachte heeft deze goederen gekocht van verschillende (buitenlandse) leveranciers, met de bedoeling deze als showmodellen in de winkel te hangen om daarmee soortgelijke, op maat gemaakte, producten te kunnen verkopen. Deze producten worden met een hoge marge verkocht. Hierdoor handelde verdachte primair uit financieel gewin.
Verkopers van zulke specimens bewegen zich echter op zeer gevoelig terrein. Enerzijds dient ruimte te bestaan voor de rechtmatige handel in en duurzame exploitatie van dierlijke producten van uitheemse diersoorten. Anderzijds dienen met uitsterven bedreigde diersoorten effectief beschermd te worden om de natuurlijke soortenrijkdom in stand te houden. Het CITES-Verdrag en de daarop berustende Europese en Nederlandse wet- en regelgeving beogen in dit krachtenveld een gerechtvaardigde balans te vinden. Dat gebeurt ten dele door een strikt administratief regime, waarmee de traceerbaarheid van specimens moet worden verzekerd. Alleen door handhaving van dat regime kunnen illegale specimens worden geïdentificeerd en wordt handhaving mogelijk. Wie zich, zoals verdachte, bezig houdt met de verkoop van zulke specimens, zal daarom de nodige juridische kennis moeten opdoen, zal zijn administratie op orde moeten hebben en zal de voorgeschreven documentenstroom moeten beheersen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de bewezenverklaarde gevallen onvoldoende oog heeft gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde diersoorten. Dat valt haar kwalijk te nemen omdat zij daarmee heeft bijgedragen aan een omvangrijke illegale handel in producten van bedreigde diersoorten.
Ten gunste van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat de vertegenwoordiger van verdachte door zijn open houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien en heeft verklaard en ook ter terechtzitting met stukken heeft onderbouwd, dat zijn administratie nu beter op orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming;
  • 3.14 van de Regeling natuurbescherming;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]., daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 25.000,- (vijfentwintigduizend euro).
Beveelt dat een gedeelte, groot €
10.000,- (tienduizend euro)van deze geldboete, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2018.

Voetnoten

1.Verkort betekent dat het bewijs niet in het vonnis wordt uitgeschreven (zie ook rubriek 5.3.3 van dit verkort vonnis).
2.Op pagina 160 van het dossier is opgenomen dat per abuis in de bijlage van de op 17 maart 2017 opgelegde last onder bestuursdwang (p. 034 - 036) één paar schoenen is opgenomen als Python spp. en één ander paar schoenen als Crocodylia spp., maar dat beide wel juist zijn opgenomen in de bijlage van de op 8 maart 2017 uitgereikte last onder dwangsom (p. 025-027). Om die reden zal de rechtbank de bijlage op p. 025-027 als uitgangspunt nemen bij haar beoordeling.