ECLI:NL:RBAMS:2018:3949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
17/2960
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht betaalde ziektewetuitkering en aanvraag zwangerschapsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de terugvordering van een onterecht betaalde ziektewetuitkering. De verweerder had op 27 januari 2017 besloten om een bedrag van € 9.197,54 terug te vorderen van de werkgever, omdat de werkneemster ten onrechte een ZW-uitkering had ontvangen over een bepaalde periode. De werkgever had geen tijdige aanvraag voor een zwangerschapsuitkering ingediend, wat leidde tot het terugvorderingsbesluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever niet kon aantonen dat zij tijdig een aanvraag voor de zwangerschapsuitkering had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het indienen van de aanvraag bij de werkgever ligt en dat de omstandigheden die de werkgever aanvoerde, niet voldoende waren om van de hoofdregel af te wijken. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de terugvordering niet zou plaatsvinden.

De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond en bevestigde dat de verweerder terecht de onterecht betaalde ZW-uitkering had teruggevorderd. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers bij het aanvragen van uitkeringen en de gevolgen van het niet tijdig indienen van aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. H. Kuin),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres ten name van haar werkneemster [naam 1] (hierna: de werkneemster) over de periode van [datum 1] tot en met [datum 2] ten onrechte betaalde uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), tot een bedrag van € 9.197,54 teruggevorderd.
Bij besluit van 5 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] , mede-eigenaar van eiseres, en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om met elkaar in overleg te treden.
Vervolgens heeft verweerder bij brief van 2 januari 2018 laten weten dat het overleg heeft plaatsgevonden, maar verweerder nog steeds van mening blijft dat het bestreden besluit juist is. Eiseres heeft bij brief van 12 januari 2018 daarop nog nader gereageerd. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 14 mei 2015 heeft verweerder de werkneemster per 2 maart 2015 een ZW-uitkering toegekend, omdat zij ziek was vanwege zwangerschaps- of bevallingsklachten. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aan eiseres ten name van de werkneemster over de periode van [datum 1] tot en met [datum 2] ten onrechte betaalde ZW-uitkering, tot een bedrag van € 9.197,54 teruggevorderd.
2. Het primaire besluit is gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de werkneemster met ingang van [datum 3] met zwangerschaps- en bevallingsverlof is gegaan, maar door eiseres geen aanvraag van een zwangerschapsuitkering is gedaan. Eiseres had in de periode van [datum 1] tot en met [datum 2] geen recht op een ZW-uitkering, maar op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Op grond van de ZW moet verweerder ziekengeld dat onverschuldigd is betaald, terugvorderen. Van bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken is geen sprake, aldus verweerder.
3. Eiseres voert samengevat aan dat zij de aanvraag wel heeft verzonden. Zij heeft zich niet gerealiseerd dat de aanvraag niet goed was gegaan. Verder stelt eiseres dat op basis van artikel 3:11, vierde lid, van de WAZO de mogelijkheid bestaat om alsnog WAZO toe te kennen, maar omdat verweerder het terugvorderingsbesluit niet eerder dan januari 2017 heeft genomen, dit niet meer mogelijk is. Verder stelt eiseres dat verweerder niet financieel benadeeld is en dat verweerder de ruimte heeft om in bijzondere gevallen ten gunste van haar af te wijken van de hoofdregel.
Het oordeel van de rechtbank
4. De regelgeving die voor deze zaak van belang is, is te vinden in de bijlage die aan deze uitspraak is gehecht.
5. Dat eiseres tijdig een WAZO-aanvraag heeft gedaan heeft zij niet onderbouwd. Vast staat dat geen registratie van de aanvraag heeft plaatsgevonden. Gelet op het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, van de WAZO en het bepaalde in artikel 38, eerste lid, van de ZW, is het de taak van de werkgever om tijdig een aanvraag te doen. Dat eiseres zich door toegenomen administratieve lasten niet heeft gerealiseerd dat de aanvraag niet goed is gegaan en het ontbreken van een ontvangstbevestiging van de aanvraag haar is ontschoten, zijn geen redenen om te oordelen dat het niet (juist) doen van een aanvraag niet voor haar rekening dient te komen.
6. Dat verweerder op 14 oktober 2016 heeft geprobeerd eiseres te attenderen op het doen van een WAZO-aanvraag, maar dit naar een verkeerd e-mailadres heeft verzonden, doet daar niet aan af. Verder blijkt uit het dossier dat verweerder meerdere malen heeft geprobeerd (telefonisch) contact op te nemen met eiseres. Het enkele feit dat verweerder naar een nevenvestiging heeft gebeld, betekent niet dat gezegd kan worden dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Het (tijdig) doen van een WAZO-aanvraag blijft immers de verantwoordelijkheid van de werkgever.
7. De stelling van eiseres dat verweerder in januari 2017 te laat het terugvorderingsbesluit heeft genomen, waardoor toepassing van artikel 3:11, vierde lid, van de WAZO niet meer plaats kan vinden, betekent niet dat het bestreden besluit niet genomen had mogen worden. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het terugvorderingsbesluit over de ZW-uitkering te laat heeft genomen.
8. De stelling dat verweerder (financieel) niet wordt benadeeld door ofwel een ZW-uitkering ofwel een WAZO-uitkering toe te kennen, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder de ZW-uitkering niet dient terug te vorderen. Verweerder moet de toepasselijke wet- en regelgeving uitvoeren. De werkneemster (van eiseres) voldeed niet aan de vereisten voor een ZW-uitkering, en verweerder is dan verplicht om de ten onrechte uitbetaalde
(ZW-)uitkering terug te vorderen.
9. Verweerder kan op grond van het vierde lid van artikel 3:11 van de WAZO, in bijzondere gevallen afwijken van de hoofdregel dat bij een niet-tijdige aanvraag de uitkering uitsluitend wordt toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag.
10. Eiseres voert als bijzondere omstandigheden aan dat verweerder slordig is geweest door naar een nevenvestiging te bellen en een foutief e-mailadres te gebruiken, dat de terugvordering heel laat in gang is gezet en dat verweerder financieel niet benadeeld wordt, aangezien niet ter discussie staat dat recht op een WAZO-uitkering voor werkneemster bestond.
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
12. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet dusdanig bijzondere omstandigheden zijn dat verweerder aanleiding had kunnen zien om af te wijken van de hoofdregel. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld. Het enkele feit dat de werkneemster recht zou hebben gehad op een uitkering, en die niet heeft gekregen omdat de aanvraag te laat is ingediend, maakt niet dat sprake is van een bijzondere situatie. Verder is niet gebleken dat de gevolgen van het terugvorderingsbesluit tot een apert onredelijke situatie leiden.
13. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft terecht de ten onrechte betaalde ZW-uitkering van eiseres teruggevorderd.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E. Sjouke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2018.
griffier
rechter
de griffier is buiten staat deuitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage met wettelijke bepalingen
Ingevolge artikel 29a, eerste lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij, voorafgaand aan de dag waarop zij recht heeft op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, tweede lid, of 3:10, eerste lid, van de WAZO, ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon vanaf de eerste dag waarop die ongeschiktheid bestaat.
Ingevolge artikel 29a, derde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde geen recht op ziekengeld over perioden waarover zij uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, eerste lid, of 3:10, eerste lid, van de WAZO geniet.
Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de WAZO is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de ZW, wordt het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Ingevolge artikel 3:7, eerste lid, van de WAZO heeft de vrouwelijke werknemer gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede, derde en vijfde lid, recht op uitkering.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de WAZO, voor zover hier van belang, doet de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan.
Ingevolge artikel 3:11, vierde lid, van de WAZO wordt, indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer of gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.