ECLI:NL:RBAMS:2018:3930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
13/659109-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie op basis van ras in de uitoefening van een bedrijf

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van discriminatie op basis van ras. De zaak kwam voort uit een e-mail die de verdachte had gestuurd naar een aangeefster, waarin hij een onderscheid maakte tussen 'normale' namen en Arabische namen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gediscrimineerd, aangezien hij in zijn communicatie een voorwaarde stelde voor betaling die specifiek gericht was op de etnische achtergrond van de aangeefster. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat Nederland geen rechtsmacht had, omdat de gevolgen van het strafbare feit in Nederland waren ingetreden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk discrimineren van de aangeefster in de uitoefening van zijn bedrijf, en legde een geldboete op van € 500,-, waarvan € 250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact die het had op de aangeefster, die zich gediscrimineerd en gekwetst voelde door de uitlatingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659109-17 (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf, namelijk als beheerder(s)/eigena(a)r(en) van een bedrijf/website met de naam [naam website] , [aangeefster] , opzettelijk heeft/hebben gediscrimineerd wegens haar ras,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gereageerd op een offerte-aanvraag van voornoemde [aangeefster] door te antwoorden: "Hi, Sorry, wij werken alleen voor mensen met normale namen zoals Jeroen, Kees, Rob, et cetera. Namen als [aangeefster] , Osama, Saddam dienen 50% vooruit te betalen. Is dit voor u een probleem? Groet, [verdachte] ";
subsidiair:
hij of omstreeks 21 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van zijn/hun ambt, beroep of bedrijf, namelijk als beheerder(s)/eigena(a)r(en) van een bedrijf/website met de naam [naam website] , [aangeefster] heeft/hebben gediscrimineerd wegens haar ras en/of godsdienst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gereageerd op een
offerte-aanvrag van voornoemde [aangeefster] door te antwoorden: "Hi, Sorry, wij werken alleen voor mensen met normale namen zoals Jeroen, Kees, Rob, et cetera. Namen als [aangeefster] , Osama, Saddam dienen 50% vooruit te betalen. Is dit voor u een probleem? Groet, [verdachte] ";

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank heeft kennisgenomen van een email bericht van verdachte van 7 mei 2018 gericht aan de officier van justitie naar aanleiding van diens mailbericht aan verdachte van 7 mei 2018 waarin hij meedeelt dat de dagvaarding voor de zitting waarop de onderhavige is behandeld is uitgebracht en waarvan een kopie van de dagvaarding is meegezonden. Verdachte stelt zich op het standpunt dat Nederland geen rechtsmacht heeft omdat het bericht is verzonden vanuit Peru. Om die reden, zo begrijpt de rechtbank, moet de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De leer van het constitutieve gevolg is in dit geval leidend bij de bepaling van de rechtsmacht. In die leer is bepalend waar de gevolgen van het strafbare feit zijn ingetreden. In dit geval is dat in Nederland geweest, de woonplaats van aangeefster.
Nu het feit aldus (mede) in Nederland heeft plaatsgevonden, heeft Nederland rechtsmacht. De Nederlandse strafrechter is bevoegd. Er zijn geen reden om de officier van justitie niet-ontvankelijk te achten.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.2.
Overige voorvragen
Ook voor het overige is de dagvaarding geldig en is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde. Er zijn ook geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hij stelt, kort gezegd, dat er sprake van discriminatie op grond van ras, omdat er onderscheid wordt gemaakt tussen typische autochtone namen en typisch Arabische namen. Aan het opzetvereiste is voldaan, nu verdachte bewust de twee series namen heeft genoemd om daarmee een onderscheid neer te zetten.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 21 juli 2016 heeft aangeefster [aangeefster] via de website [naam website] een offerte aangevraagd voor het bouwen van een website.
Diezelfde dag kreeg zij als antwoord op haar aanvraag de volgende email terug:
Hi,
Sorry, wij werken alleen voor mensen met normale namen zoals Jeroen, Kees en Rob, et cetera. Namen als [aangeefster] , Osama, Saddam dienen 50% vooruit te betalen. Is dat voor u een probleem?
Groet, [verdachte]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de voornoemde email is verzonden door verdachte.
Discriminatie
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is van discriminatie.
Beoordelingskader
Met de invoering van de overtreding van artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in 1971 is strafbaar gesteld het achterstellen van mensen wegens hun ras bij het beroeps- of bedrijfsmatig aanbieden van goederen of diensten. In 1981 is het bereik in daderschap van dit artikel uitgebreid door onderscheid – direct of indirect – wegens ras in de gehele sociaal-economische sfeer strafbaar te stellen en niet alleen een gemaakt onderscheid door (eigenaars van) bedrijven, maar ook door de werknemers van bedrijven. In 1991 is de reikwijdte van dit artikel uitgebreid, door naast het onderscheid wegens ras, ook het onderscheid wegens godsdienst, levensovertuiging, geslacht of hetero- of homo gerichtheid strafbaar te stellen. Tegelijkertijd is de definitie van het begrip “discriminatie” in artikel 90quater Sr aangepast en opgenomen in artikel 429quater Sr en is deze vorm van discriminatie met het oog op de wenselijkheid om de wetgeving betreffende discriminatie wegens onder meer ras op verschillende punten aan te scherpen, ook als misdrijf strafbaar gesteld in de gekwalificeerde specialis – immers alleen discriminatie wegens ras - van artikel 429quater Sr, artikel 137g Sr. Daarbij heeft de wetgever uitdrukkelijk gesteld dat onder “opzettelijk” ook moet worden begrepen het zogenoemde voorwaardelijk opzet (zich willens en wetens blootstellen aan de geenszins denkbeeldige kans dat racistische uitlatingen enz. zullen worden gedaan). Tot slot is in 2003 de strafmaat in artikel 137g verhoogd in gevallen waarin discriminatie in de sociaal-economische sfeer tot een beroep of gewoonte is gemaakt of door twee of meer verenigde personen is gepleegd. Discriminatie en meer in het bijzonder die in de sociaal-economische sfeer, waaronder de arbeidsmarkt, is derhalve strafbaar gesteld.
Onder “discriminatie” moet volgens artikel 90quater Sr worden verstaan “elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch of sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.” Onder onderscheid naar ‘ras’ moet volgens de wetgever met verwijzing naar het oordeel van de Hoge Raad onder vermelding van artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie mede worden verstaan onderscheid naar: huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming.
Gelet op dit beoordelingskader valt het onderscheid dat door verdachte tussen de twee groepen namen is gemaakt, onder “elke vorm van onderscheid”. Kortom, er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van discriminatie.
De rechtbank ziet zich verder gesteld voor de vraag of dit onderscheid discriminatie vormt op grond van ras (of godsdienst).
Discriminatie wegens ras
Verdachte heeft een onderscheid gemaakt met betrekking tot de toepassing van 50% vooruitbetaling tussen enerzijds de dragers van autochtone namen (autochtonen) en anderzijds de dragers van Arabische namen (etnische Arabieren). Nu de naam van aangeefster ( [aangeefster] ) in de categorie van de Arabische namen valt en in één zin wordt gebruikt met twee andere Arabische namen en daarom in de categorie van de etnische Arabieren valt, werd zij door verdachte anders behandeld, namelijk dat zij 50% vooruit moest betalen. De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte in de uitoefening van zijn bedrijf aangeefster [aangeefster] heeft gediscrimineerd wegens ras, in de zin van artikel 137g Sr. Uit het strafdossier is niet aannemelijk geworden dat voormelde tekst anders moet worden gelezen en een andere lezing laat zich nauwelijks verklaren.
Directe/indirecte discriminatie
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van directe discriminatie, nu door verdachte expliciet is gezegd dat de speciale vooruitbetalingsregeling geldt voor mensen met Arabisch (klinkende) namen.
Opzettelijk
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bewust twee series namen gehanteerd om daarmee een direct onderscheid neer te zetten. Verdachte heeft daardoor willens en wetens aangeefster [aangeefster] op basis van haar etnische afkomst achtergesteld. De rechtbank acht daarom het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de discriminatie bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande bewezen dat verdachte zich in de uitoefening van een beroep opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de discriminatie wegens ras van aangeefster [aangeefster] , zoals primair ten laste is gelegd.
4.3.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016160093-1 van 23 juli 2016, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangeefster, zakelijk weergegeven:
Ik ben slachtoffer geworden van discriminatie. Ik doe hiervan aangifte.
Op 21 juli 2016 bevond ik mij in mijn woning (te [plaats] ).
Ik was op dat moment offertes aan het opvragen voor het bouwen van een website. Eén van deze offertes was via het bedrijf [naam website] . Op 21 juli 2016 heb ik een email reactie gehad via het emailadres [emailadres] van [verdachte] .
In deze mail stond de volgende tekst te lezen:
“Hi,
Sorry, wij werken alleen voor mensen met normale namen zoals Jeroen, Kees en Rob. Namen als [aangeefster] , Osama, Saddam dienen 50% vooruit te betalen. Is dat voor u een probleem?
Groet, [verdachte] ”
Ik voel mij gediscrimineerd op grond van mijn ras namelijk mijn Arabische naam. Mijn Arabische naam maakt mij niet anders als een Nederlandse naam, ik vind het daarom heel discriminerend en beledigend dat er op basis van mijn naam onderscheid wordt gemaakt over of je wel of niet een vooruitbetaling moet doen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016160093-8 van 23 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 15 sept 2016 is er een zogenaamd “pixelmail” verzonden naar emailadres [emailadres] om zodoende achter de verblijfplaats te komen van de gebruiker van het emailadres, vermoedelijk de [verdachte] . Het ip adres ( [nummer] ) bleek te behoren aan een telecomprovider uit Peru.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016160093-11 van 22 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] , ongenummerd.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Er komt geen persoon met de naam [verdachte] voor in de beschikbare politiesystemen.
In de Gemeentelijke Basis Administratie komt een persoon voor met de naam [verdachte] . Deze persoon is op 19 maart 2007 geëmigreerd.
4. Een geschift, te weten een email afkomstig van het emailadres [emailadres] met als afzender [verdachte] van 7 mei 2018.
De email bevat onder meer de volgende tekst:
De email is toendertijd door mij haastig geschreven als antwoord op een behoorlijk onbeschofte mail die ik van [aangeefster] kreeg.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 juli 2016 in elk geval in Nederland, in de uitoefening van een bedrijf, namelijk als beheerder/eigenaar van een website met de naam [naam website] , [aangeefster] , opzettelijk heeft gediscrimineerd wegens haar ras, immers heeft hij, verdachte gereageerd op een offerte-aanvraag van voornoemde [aangeefster] door te antwoorden: "Hi, Sorry, wij werken alleen voor mensen met normale namen zoals Jeroen, Kees, Rob, et cetera. Namen als [aangeefster] , Osama, Saddam dienen 50% vooruit te betalen. Is dit voor u een probleem? Groet, [verdachte] ".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan discriminatie wegens ras binnen de uitoefening van een bedrijf, door een emailbericht met de tekst zoals ten laste is gelegd te verzenden waarin hij met betrekking tot vooruitbetaling onderscheid maakt tussen “normale” namen en Arabische namen. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op een fundamenteel beginsel van onze samenleving, het verbod op discriminatie, zoals is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, in de wetgeving van Europese Unie en mondiale verdragen. Het handelen van verdachte heeft een grote impact gehad op aangeefster, zoals ook blijkt uit haar aangifte. Zij voelt zich terneergeslagen en verdrietig en haar gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen is ernstig aangetast.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als door de officier van justitie is geëist, nu de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezenverklaarde. De rechtbank ziet echter aanleiding om een gedeelte van de geldboete voorwaardelijk op te leggen, enerzijds als stok achter de deur om verdachte er van te weerhouden opnieuw in de fout te gaan, anderzijds rekening houdende met het ongemak dat verdachte heeft ondervonden door de bedreigingen jegens zijn adres naar aanleiding van de publicatie van de bewuste email op social media.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geldboete ter hoogte van € 500,-, waarvan € 250,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 137g van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
-
het in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk personen discrimineren wegens hun ras
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,-(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze geldboete, groot
€ 250,-,(tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
twee jaren bepaalde proeftijdschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2018.