ECLI:NL:RBAMS:2018:3809

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
13/669097-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

ISD-maatregel opgelegd zonder vordering van de officier van justitie in een meervoudige strafzaak met meerdere tenlasteleggingen

Op 28 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte, geboren in Suriname in 1955, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor verkrachting, mishandeling van een ambtenaar, bedreiging en belediging. De zaak omvat drie afzonderlijke tenlasteleggingen, aangeduid als zaak A, B en C. In zaak A is de verdachte beschuldigd van het seksueel binnendringen van een slachtoffer door middel van geweld en bedreiging. In zaak B heeft de verdachte een ambtenaar mishandeld en bedreigd, terwijl hij in zaak C een andere persoon heeft bedreigd met de dood. De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd, ondanks dat de officier van justitie hier geen vordering voor had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dat er een hoog recidivegevaar bestaat. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een stoornis in alcoholgebruik en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar oordeelde dat een gedwongen behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij in zaak C is afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/669097-16 (A), 13/659177-17 (B) en 13/684477-17 (C).
Datum uitspraak: 28 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1955,
ingeschreven [BRP adres] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 december 2017 (in de zaken A en B), 5 april 2018 (in zaak C) en 14 mei 2018 (in de zaken A, B en C), en op het in de zaken A en B gewezen tussenvonnis van 19 december 2017.
De rechtbank heeft de zaken A en B, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 5 december 2017 gevoegd. Op de terechtzitting van 14 mei 2018 heeft de rechtbank ook de zaak met parketnummer 13/684477-17 gevoegd. Deze zaak zal hierna als zaak C worden aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zaak A
hij op of omstreeks 14 juni 2016 in de gemeente Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van één of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte die [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn, verdachtes, vinger(s) met kracht in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] duwde/bracht en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] trachtte te brengen/duwen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] mee heeft genomen naar zijn, verdachtes, woning en/of (dreigend) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd; 'openmaken jij, openmaken jullie, naar binnen', in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- in de woning die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt bij de arm en/of de schouder en/of die [slachtoffer 1] met kracht naar de slaapkamer heeft gesleurd en/of - die [slachtoffer 1] op bed heeft gegooid en/of heeft getracht te kussen en/of met kracht op het bed heeft geduwd zodat zij niet weg niet komen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: 'trek je broek uit, nu nu, trek je broek uit!', in ieder woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- hardhandig de benen van die [slachtoffer 1] omhoog heeft getrokken en/of (vervolgens) de broek en/of de onderbroek en/of de schoenen van die [slachtoffer 1] met kracht naar beneden en/of van de voeten heeft getrokken/gerukt en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, hardhandig (en met veel kracht) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als ze nog een keer ging tegenwerken hij haar zou gaan klappen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, zijn verdachtes penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer 1] heeft getracht te duwen/brengen;
zaak B
1.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Amsterdam, althans Nederland, een ambtenaar, [naam] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) te slaan en/of stompen (met gebalde vuist) op/tegen het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [naam] , waardoor voornoemde [naam] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] dreigend de woorden toegevoegd:
-"Ik ga jou helemaal kapot maken straks" en/of
-"Ik ga jou pakken zo meteen jij gaat helemaal kapot" en/of
-"Als je de handboeien afdoet sla ik je, ik sla je helemaal in elkaar." En/of
-"Ik sla die homo die mij sloeg zo. Als mijn handboeien af zijn sla ik hem in elkaar",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 9 juni 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [naam] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
-"ga echte boeven vangen, jullie zijn teringhomo's, je moeder, je moeder is een hoer" en/of
-"fuck you, jullie moeder, zeker geen boeven vangen. Vang maar criminelen in plaats van mij. Gaan jullie mij maar fouilleren klootzakken" en/of
-"ben je homo. vieze flikker. Wat zit je aan me. Ga boeven vangen. Je moeder jij vieze homo",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
zaak C
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 5 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een vinger in de neus van voornoemde [slachtoffer 2] gestopt en/of gestoken en/of voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) (bij haar kraag) vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens) heen en weer geschud en/of voornoemde [slachtoffer 2] een pollepel getoond en/of voorgehouden en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen dreigen de woorden toegevoegd: “Ik ga je doodmaken” en/of “Ik ga je echt doodmaken teringhoer” en/of “Je mag niet meer in cafe’s komen waar ik kom. Ik maak je echt af hoor. Je gaat dood” en/of “Ik ga haar vermoorden” en/of “Ik ga haar neersteken”, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in zaak A (verkrachting), zaak B onder 1 (mishandeling), 2 (bedreiging) en 3 (belediging) en zaak C (bedreiging) ten laste gelegde. De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.1.
Bewijsoverweging in zaak A (verkrachting)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde verkrachting integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat – dat weliswaar kan worden bewezen dat verdachte seksuele handelingen bij aangeefster heeft verricht, maar dat niet overtuigend kan worden bewezen dat daarbij sprake was van dwang. De handelingen zouden op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden. De verklaring van aangeefster wordt onvoldoende gesteund door de verklaring van getuige [naam getuige 1] en deze verklaringen staan op sommige onderdelen zelfs haaks op elkaar. Het enige dat getuige [naam getuige 1] van de verklaring van aangeefster kan bevestigen is het trekken aan de broek door verdachte, maar dat levert nog niet de voor een bewezenverklaring vereiste ‘dwang door middel van geweld of bedreiging met geweld of door een feitelijkheid’ op, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat ze met [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1] ) in de woning van verdachte was. Toen ze met verdachte in zijn slaapkamer was, moest zij van hem haar broek uittrekken. Ze weigerde om dat te doen. Verdachte begon toen aan haar broek en onderbroek te trekken en na herhaaldelijk trekken is het hem gelukt deze naar beneden te trekken. Vervolgens trok verdachte hardhandig de benen van aangeefster omhoog en trok hij haar broek helemaal uit. Ook haar schoenen trok hij uit, met de veters nog vast. Aangeefster verklaart dat ze heeft bewogen en gedraaid, zodat verdachte er niet bij kon, maar dat verdachte hardhandig met zijn vingers in haar vagina en anus is gegaan. Het deed veel pijn. Ze probeerde telkens van het bed af te komen door van houding te veranderen, maar dit lukte niet omdat verdachte haar telkens met zijn handen op het bed terugduwde. Ze heeft geschreeuwd en is zich blijven verzetten. Ook probeerde verdachte telkens om zijn geslachtsdeel in de vagina van aangeefster te stoppen, maar dit lukte niet. Verdachte opende haar vagina met zijn vingers om zijn geslachtsdeel er in te doen, maar dit hielp niet. Hij heeft geprobeerd om zijn geslachtsdeel in de anus van aangeefster te duwen, maar ook dat lukte niet. Aangeefster heeft verklaard dat ze [naam getuige 1] tegen verdachte hoorde roepen, dat hij moest stoppen en dat aangeefster niet wilde.
[naam getuige 1] heeft verklaard dat zij aangeefster hoorde roepen: “Nee, Nee Nee!”. [naam getuige 1] kon de slaapkamer in kijken en zag dat verdachte de broek van het lichaam van aangeefster trok. Ze heeft tegen verdachte gezegd, dat hij van aangeefster af moest blijven en dat aangeefster niet wilde. Ze is vervolgens naar buiten gegaan en heeft de politie gebeld. Ze kon op dat moment nog steeds horen dat alles wat binnen gebeurde, tegen de zin van aangeefster was.
Getuige [naam getuige 2] (hierna: [naam getuige 2] ) zag [naam getuige 1] toen zij de politie aan het bellen was. Hij heeft verklaard dat ze tegen hem schreeuwde dat verdachte aangeefster wilde verkrachten. [naam getuige 2] heeft verder verklaard dat [naam getuige 1] erg paniekerig op hem overkwam. Hij heeft vervolgens hard tegen het slaapkamerraam van verdachte geklopt, waarna verdachte het gordijn voor het raam opendeed.
Eén van de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft verklaard dat zij aangeefster op het bed in de slaapkamer van verdachte heeft aangetroffen. Aangeefster had geen onderbroek aan en ze huilde.
In het ziekenhuis is een bloedend scheurtje in de vagina van aangeefster geconstateerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij zijn vingers in de vagina en de anus van aangeefster heeft gebracht. Verdachte heeft verder verklaard dat de seks stopte toen er door [naam getuige 2] op het raam werd gebonkt. Verdachte heeft toen het raam opengemaakt en daarna kwam de politie.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het de bedoeling was dat hij aangeefster zou penetreren, maar dat hij niet in haar is gegaan. Ook heeft hij verklaard dat zijn piemel te groot was en dat het niet paste.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat de seksuele handelingen met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden, ongeloofwaardig. De rechtbank onderkent dat er tussen de verklaringen van aangeefster en [naam getuige 1] , met name over de aanloop naar de gebeurtenissen in de slaapkamer, op onderdelen verschillen zitten. Mede gelet hierop kan niet volledig worden uitgesloten dat de seks is begonnen met wederzijdse toestemming, zoals verdachte verklaart. Volgens de rechtbank is echter voldoende vast komen te staan dat op enig moment door aangeefster uitdrukkelijk is geroepen, dat zij dit niet wilde. Voor zover er dan al sprake zou zijn geweest van aanvankelijke vrijwilligheid, moet het vanaf dat moment voor verdachte duidelijk zijn geweest, dat aangeefster geen seks (meer) wilde met hem. Ook daarna hebben echter nog seksuele handelingen plaatsgevonden. Verdachte heeft immers verklaard dat de seks pas stopte toen de buurman tegen het raam bonkte en dat was nadat [naam getuige 1] aangeefster duidelijk en ondubbelzinnig heeft horen roepen, dat ze niet wilde.
Het door verdachte geschetste scenario – dat er sprake is van een complot tussen aangeefster en [naam getuige 1] tegen verdachte, waarbij aangeefster als vermeend slachtoffer weer toegang zou kunnen krijgen tot de woning van [naam getuige 2] , die haar eerder de toegang tot zijn woning zou hebben ontzegd – is niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een dergelijk complot. Sterker nog, uit de getuigenverklaring van [naam getuige 2] blijkt juist dat aangeefster die nacht nog bij hem had verbleven. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Alles overwegende kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. Verdachte heeft aangeefster gedwongen te dulden dat hij haar op het bed duwde, haar benen omhoog trok, haar broek en onderbroek hardhandig naar beneden trok, hardhandig zijn vingers in de vagina en anus van aangeefster bracht en zijn penis in de vagina en de anus van aangeefster probeerde te brengen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de overige in de tenlastelegging opgenomen ‘dwanghandelingen’ onvoldoende steun vinden in het dossier. Van die handelingen zal verdachte worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijsoverweging in zaak B – feit 2 (bedreiging)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging, omdat er bij de verbalisant geen sprake zou zijn van redelijke vrees dat hij het leven zou verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft de tenlastegelegde woorden geroepen na zijn aanhouding, waarbij hij zich – blijkens het relaas van vier verbalisanten en de bewezen geachte mishandeling en belediging tegen verbalisant [naam] – agressief en recalcitrant opstelde. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij boos was. Gezien de aard van de door verdachte gedane uitlatingen en de omstandigheden waaronder die zijn gedaan, kon bij verbalisant [naam] de redelijke vrees ontstaan dat hij het risico liep slachtoffer te worden van zware mishandeling. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.
Partiële vrijspraak in zaak C (bedreiging)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van aangeefster door haar dreigend een pollepel voor te houden en daarbij de in de tenlastelegging opgenomen bedreigende woorden te uiten. De verklaring van aangeefster wordt in zoverre ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige 3] en door de verklaring van verdachte ter zitting.
Dat geldt echter niet voor zover de verklaring van aangeefster inhoudt dat verdachte een vinger in haar neus heeft gestoken, haar met kracht bij haar kraag heeft gepakt en haar heen en weer heeft geschud. Verdachte ontkent deze fysieke handelingen te hebben verricht en de aangifte wordt in zoverre niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Verdachte zal dan ook van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
zaak A
op 14 juni 2016 in Amsterdam door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte die [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte vingers met kracht in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] duwde/bracht en zijn, verdachtes, penis in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] trachtte te brengen/duwen en bestaande dat geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] met kracht op het bed heeft geduwd zodat zij niet weg kon komen en
- hardhandig de benen van die [slachtoffer 1] omhoog heeft getrokken en
- de broek en de onderbroek van die [slachtoffer 1] met kracht naar beneden heeft getrokken/gerukt en
- hardhandig zijn, verdachtes, vingers in de vagina en de anus van die [slachtoffer 1] heeft geduwd/gebracht;
Zaak B, feit 1
op 9 juni 2017 te Amsterdam een ambtenaar, [naam] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht te stompen met gebalde vuist tegen het gezicht van voornoemde [naam] , waardoor voornoemde [naam] pijn heeft ondervonden;
Zaak B, feit 2
op 9 juni 2017 te Amsterdam [naam] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam] dreigend de woorden toegevoegd:
-"Ik ga jou helemaal kapot maken straks" en
-"Ik ga jou pakken zo meteen jij gaat helemaal kapot" en
-"Als je de handboeien afdoet sla ik je, ik sla je helemaal in elkaar" en
-"Ik sla die homo die mij sloeg zo. Als mijn handboeien af zijn sla ik hem in elkaar";
Zaak B, feit 3
op 9 juni 2017 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, [naam] , surveillant van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
-"Ga echte boeven vangen, jullie zijn teringhomo's, je moeder, je moeder is een hoer" en
-"Fuck you, jullie moeder, zeker geen boeven vangen. Vang maar criminelen in plaats van mij. Gaan jullie mij maar fouilleren klootzakken" en
-"Ben je homo. Vieze flikker. Wat zit je aan me. Ga boeven vangen. Je moeder jij vieze homo";
zaak C
op 5 november 2017 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 2] een pollepel voorgehouden en daarbij voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je doodmaken” en “Ik ga je echt doodmaken teringhoer” en “Je mag niet meer in cafés komen waar ik kom. Ik maak je echt af hoor. Je gaat dood” en “Ik ga haar vermoorden” en “Ik ga haar neersteken”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar in de zaken A, B en C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
De raadsman heeft aangevoerd dat in geval van een bewezenverklaring verdachte zal meewerken aan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen. Bij de keuze tot het opleggen van deze maatregel, die vrijheidsbeneming meebrengt, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft tegen de wil van het slachtoffer haar broek uitgetrokken, zijn vingers in haar vagina en anus gebracht en geprobeerd zijn penis in haar vagina en anus te duwen. Verdachte heeft dit gedaan terwijl het slachtoffer duidelijk kenbaar maakte dat zij dit niet wilde.
Seksuele handelingen mogen alleen met volledige en constante wederzijdse instemming worden verricht. Daarvan is geen sprake geweest. Verdachte heeft zijn wil aan het slachtoffer opgelegd en blijkbaar op geen enkele wijze rekening gehouden met wat het slachtoffer wel of niet wilde. Verdachte heeft daarmee een onaanvaardbare en ernstige inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slechtoffers van dergelijke feiten hiervan zeer langdurig en ernstige psychische gevolgen ondervinden.
Verdachte heeft daarnaast agressief en grensoverschrijdend gedrag vertoond richting de politie en richting een bewoonster in de daklozenopvang.
Bij tussenvonnis van 19 december 2017 is de rechtbank in de zaken A en B tot het oordeel gekomen dat noodzakelijk was dat nader onderzoek zou worden verricht naar de persoon van verdachte voordat een oordeel kon worden gegeven over zijn strafbaarheid en de eventueel op te leggen straf en/of maatregel. De rechtbank achtte het in dat kader wenselijk dat verdachte nader zou worden onderzocht door een psychiater en een psycholoog, en dat naar aanleiding daarvan een dubbelrapportage zou worden opgemaakt. De rechtbank heeft zich hierbij onder andere gebaseerd op het Pro Justitia-rapport van 26 oktober 2016, opgemaakt door G.H.E. van Hoecke, psychiater, en het Pro Justitia-rapport van 2 oktober 2016, opgemaakt door P.C. Dalebout, psycholoog. Daaruit bleek immers dat verdere diagnostiek verricht diende te worden. De rechtbank heeft ook het reclasseringsrapport van 17 november 2016 in aanmerking genomen, waaruit bleek dat de reclassering geen meerwaarde ziet in het opleggen van reclasseringstoezicht, aangezien verwacht wordt dat binnen een ambulant kader de kans op gedragsverandering gering is. De rechtbank heeft de officier van justitie de opdracht gegeven het NIFP een dubbelrapportage te laten uitbrengen. Hierop is verdachte door een psycholoog en een psychiater onderzocht.
Uit het Pro Justitia-rapport van 28 maart 2018, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, maakt de rechtbank op dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in alcoholgebruik en van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau en van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. De psycholoog concludeert dat van deze psychische problematiek ook sprake was ten tijde van de bewezen geachte feiten en dat dit in ieder geval bij het plegen van de feiten in de zaken B (mishandeling, bedreiging en belediging) en C (bedreiging) van invloed is geweest. De psychiater adviseert om verdachte de feiten in de zaken B en C in verminderde mate toe te rekenen. Ten aanzien van zaak A (verkrachting) kon de mate van toerekeningsvatbaarheid door de psycholoog niet worden bepaald, omdat verdachte ontkent dat hij het slachtoffer heeft verkracht.
Uit het Pro Justitia-rapport van 29 maart 2018, opgemaakt door S.C.J. Frehe, psychiater, maakt de rechtbank op dat de psychiater heeft geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten een stoornis in het gebruik van alcohol. Verder zijn er aanwijzingen voor een cognitieve stoornis (mogelijk door alcohol). Daarnaast heeft de psychiater geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een nog ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Tevens is er volgens de psychiater sprake van een benedengemiddelde intelligentie in de vorm van zwakbegaafdheid of een verstandelijke beperking. De psychiater concludeert dat hiervan ook sprake was ten tijde van alle bewezen geachte feiten en dat dit van invloed is geweest op het plegen daarvan door verdachte. De psychiater adviseert om verdachte in alle drie de zaken verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank volgt het advies van de psycholoog en psychiater en neemt de conclusies uit hun rapporten over. Voor wat de toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van zaak A (verkrachting) zijn de adviezen niet eensluidend. De rechtbank zal in dit opzicht het advies van de psychiater volgen, gelet op de ernst en chroniciteit van verdachtes problematiek, en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, te weten onder invloed van alcohol, waarbij verdachte zich tijdens zijn grensoverschrijdende gedrag blijkbaar alleen heeft laten leiden door de bevrediging van zijn eigen behoeften. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde in alle drie de zaken verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
De psychiater (in de zaken A, B en C) en de psycholoog (in de zaken B en C) hebben de kans dat verdachte opnieuw strafbare feiten gaat plegen als hoog ingeschat. Teneinde de kans op herhaling te minimaliseren is volgens hen behandeling geïndiceerd. Gezien de aard en ernst van de problematiek wordt een ambulant traject als ontoereikend ingeschat en wordt een klinische behandeling het meest aangewezen geacht. Door het gebrek aan ziekte-inzicht en -besef bij verdachte, hebben behandeling en begeleiding in het verleden weinig opgeleverd. Een behandeling die uitgaat van enige vrijwilligheid wordt dan ook weinig succesvol geacht. Om tot gedragsverandering te komen, is het in geval van verdachte belangrijk dat hij intrinsiek gemotiveerd raakt. De psycholoog en de psychiater adviseren het opleggen van de ISD-maatregel. Indien verdachte zich niet zou laten behandelen, volgt een detentie van twee jaar, hetgeen als stevige stok achter de deur kan fungeren.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde maatregel van TBS niet passend en geboden is. De maatregel van TBS is een zeer verstrekkend middel om recidive te beperken, dat niet lichtvaardig ingezet moet worden. Uit de rapportages van de deskundigen volgt echter niet dat het opleggen van TBS noodzakelijk is. Op de vraag van de officier van justitie, waarom de ISD-maatregel en niet TBS wordt geadviseerd, heeft de psycholoog bij brief van 14 mei 2018 onder meer geantwoord dat behandeling van verdachte in het kader van de ISD-maatregel voldoende mogelijkheden biedt om hem te behandelen en voldoende waarborgen biedt met betrekking tot de maatschappelijke veiligheid. De rechtbank neemt ook mee in overweging dat de psychiater heeft gerapporteerd dat er tijdens de gesprekken met verdachte contactgroei was en dat verdachte steeds coöperatiever werd, hetgeen de psychiater hoop gaf dat verdachte bij de juiste benadering ook mee zal werken aan een ISD-maatregel, waarbij behandeling en begeleiding op de voorgrond staat. Tijdens de terechtzitting van 14 mei 2018 heeft verdachte verklaard, dat hij weliswaar vindt dat hij geen alcoholprobleem heeft en dat behandeling niet nodig is, maar dat hij zich wel neerlegt bij het advies tot het opleggen van de ISD-maatregel. Verdachte is niet bereid om eventuele medicatie in te nemen, maar hij is wel bereid om mee te werken aan therapie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van TBS nog een brug te ver is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte zonder een gedwongen behandeling stopt met het plegen van strafbare feiten. Behandeling in een ambulant kader zal niet toereikend zijn. De rechtbank acht, gelet op bovenstaande adviezen van de deskundigen, het opleggen van de ISD-maatregel een passend middel om de recidive van verdachte te beëindigen en om een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn problematiek. De rechtbank acht dit niet op voorhand een uitzichtloze exercitie. De ISD-maatregel is ook bij uitstek een maatregel waarbinnen getracht wordt mensen inzicht te laten krijgen in hun eigen problematiek en hen te motiveren voor begeleiding en behandeling.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het in zaak C bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 12 april 2018 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 5 november 2017 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of taakstraf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane (soortgelijke) feiten.
De rechtbank merkt echter op dat de officier van justitie geen vordering tot oplegging van de ISD-maatregel heeft gedaan, terwijl dit naar de letter van de wet wel een vereiste is voor het opleggen daarvan. De rechtbank ziet hier in de onderhavige zaak echter geen beletsel in en overweegt hiertoe het volgende.
Zowel de psychiater, de psycholoog, de reclassering als de verdediging zijn het er over eens dat het noodzakelijk is dat verdachte zich gedwongen zal laten behandelen teneinde het recidivegevaar te verminderen. Verdachte heeft zich (deels) bereid verklaard mee te werken aan behandeling. Ook de officier van justitie acht behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk. Zij is echter van mening dat de ISD-maatregel onvoldoende waarborgen biedt om het hoge recidiverisico af te wentelen. Ze heeft daarbij gewezen op de negatieve ervaringen in het verleden met hulpverlening en het huidige gebrek aan motivatie bij verdachte, waardoor de officier van justitie de kans dat verdachte zich ook binnen een op te leggen ISD-maatregel niet zal laten behandelen hoog inschat. Volgens de officier van justitie resteert er daarom nog maar één optie, namelijk het opleggen van een TBS met dwangverpleging. Uit deze toelichting van haar vordering maakt de rechtbank op dat de officier van justitie de ISD-maatregel weliswaar niet verstrekkend genoeg vindt, maar dat zij zich niet verzet tegen het uitvoeren van de ISD-maatregel, mocht aan verdachte geen TBS (met dwangverpleging) worden opgelegd. Dat verdachte behandeld wordt acht de officier van justitie immers noodzakelijk. De rechtbank overweegt daarnaast dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de voorwaarde, dat de ISD-maatregel (destijds nog: SOV-maatregel) alleen kan worden opgelegd op vordering van de officier van justitie, uitsluitend in de wet is opgenomen als waarborg dat er daadwerkelijk plaats is in een inrichting en nadere vervolgvoorzieningen beschikbaar zijn. De rechtbank heeft geen enkele reden eraan te twijfelen dat de aan verdachte op te leggen ISD-maatregel daadwerkelijk uitvoerbaar zal zijn. De rechtbank overweegt ten slotte dat het opleggen van de ISD-maatregel voor geen van de betrokken procespartijen als een volkomen verrassing kan komen, gelet op het gegeven dat op de terechtzitting van 5 december 2017 reeds werd gesproken over het voornemen van het openbaar ministerie om in zaak C een ISD-maatregel te vorderen en de deskundigen reeds in maart 2018 tot oplegging van de ISD-maatregel hebben geadviseerd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel op dit moment het passende kader is voor verdachte om de noodzakelijke behandeling te ondergaan. De rechtbank zal aan verdachte de ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezet wordt daar niet van afgetrokken, omdat de rechtbank het noodzakelijk acht dat er voldoende tijd wordt genomen voor het ISD-traject. Op die manier wordt de maatschappij optimaal beschermd en zijn er voldoende kansen om ervoor te zorgen dat verdachte – als hij vrij komt – niet opnieuw strafbare feiten gaat plegen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij (zaak C)

[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) vordert € 250,00 aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. In eerste instantie heeft zij middels een schriftelijke vordering € 2.000,00 gevorderd, maar dit heeft zij op zitting verminderd.
[slachtoffer 2] heeft gesteld dat zij als gevolg van de bedreiging erg bang is geweest en er slecht van heeft geslapen. Hoewel de rechtbank hier niet aan twijfelt, vormt dit geen grond voor toewijzing van de vordering. Daarvoor is immers in beginsel vereist dat iemand geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet voldoende. Weliswaar heeft [slachtoffer 2] ook aangevoerd dat zij psychische klachten heeft en zich onder behandeling heeft gesteld, maar die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Behandeling van de vordering levert om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding op. [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Het beslag

De officier van justitie heeft er ter terechtzitting van 14 mei 2018 op gewezen dat verdachte ter terechtzitting van 5 december 2017 afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen goederen en dat deze retour kunnen naar de rechthebbende en dat er dientengevolge van de rechtbank geen beslissing meer op het beslag wordt gevraagd. Overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank geen beslissing nemen over het beslag.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 242, 266, 267, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
verkrachting.
Zaak B, feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Zaak B, feit 2:
Bedreiging, met zware mishandeling.
Zaak B, feit 3:
belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Zaak C:
bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer 2]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2018.