ECLI:NL:RBAMS:2018:3798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
AMS 16/8137
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over de uitzondering van de Wob voor de Nederlandsche Bank in het kader van financieel toezicht

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [bedrijf] en de Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over de afwijzing van een Wob-verzoek. [bedrijf] had DNB verzocht om informatie over de bekostiging van financieel toezicht, maar DNB weigerde dit op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob (BBWW), waarin staat dat DNB als bestuursorgaan is uitgezonderd van de Wob voor werkzaamheden die verband houden met haar overheidstaken. De rechtbank oordeelde dat DNB terecht het Wob-verzoek had afgewezen, omdat de Wob alleen van toepassing is op bestuursorganen en DNB in dit geval niet als zodanig kon worden aangemerkt voor de gevraagde informatie. De rechtbank concludeerde dat de verzochte informatie niet relevant was voor de besluitvorming en dat DNB niet verplicht was om deze informatie te verstrekken. Het beroep van [bedrijf] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak benadrukt de uitzonderingspositie van DNB in het kader van de Wob en de reikwijdte van de informatieverplichtingen van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/8137

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2018 in de zaak tussen

[bedrijf] , gevestigd te Amsterdam, eiser,

hierna te noemen: [bedrijf]
(gemachtigden: mr. E.F. van Hasselt en mr. P.J. van Zaal),
en

de Nederlandsche Bank N.V., verweerster,

hierna te noemen: DNB
(gemachtigden: mr. J.A.M.A. Sluysmans en mr. T.J.J. Slegers).

Procesverloop

Met het besluit van 7 juni 2016 (het primaire besluit) heeft DNB een verzoek om informatie op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van [bedrijf] afgewezen. [bedrijf] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 18 november 2016 (het bestreden besluit) heeft DNB het bezwaar van [bedrijf] ongegrond verklaard. HFL heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van het beroep heeft DNB een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2017. [bedrijf] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. DNB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.G. Nielen, destijds haar gemachtigde. Tevens zijn namens DNB verschenen mr. P.L. Reeser Cuperus en mr. H.R.J. Kok, beiden werkzaam als jurist bij DNB.
Met de beslissing van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank het onderzoek, op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heropend. Dit om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het toepassingsbereik van artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob (BBWW). DNB heeft op 8 november 2017 schriftelijk gereageerd op de beslissing tot heropening van het onderzoek, waarna vervolgens [bedrijf] op 7 december 2017 met een schriftelijke reactie is gekomen.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:64, vijfde lid, van Awb bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, nu geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 19 februari 2017 gesloten.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en besluitvorming DNB
2. [bedrijf] heeft met een brief van 18 april 2016 DNB op grond van artikel 3 van de Wob verzocht om de volgende informatie te verstrekken (hierna: het Wob-verzoek):

“- vastlegging van overleg en besluitvorming van de raad van commissarissen van DNB inzake de financiële rapportages en prognoses van DNB over de jaren 2014, 2015 en 2016;

- vastlegging van communicatie tussen DNB en haar accountant ten aanzien van de financiële rapportages en prognoses van DNB over de jaren 2014, 2015 en 2016;
- vastlegging van overleg en communicatie tussen DNB en het Ministerie van Financiën over aanpassing van de toezicht categorieën als bedoeld in bijlage II bij de Wet bekostiging financieel toezicht sinds de invoering van genoemde wet; en
- vastlegging van communicatie tussen DNB en het Ministerie van Financiën en van interne beraadslaging en besluitvorming van DNB inzake de bestemming van de overheidsbijdrage aan DNB vanaf de instelling hiervan.”
3. Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft DNB het Wob-verzoek afgewezen. DNB heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de Wob alleen van toepassing is op bestuursorganen. DNB is alleen als bestuursorgaan aan te merken voor de aan haar toegekende overheidstaken en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden. Omdat DNB, gelet op het BBWW, is uitgezonderd van de Wob ten aanzien van werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met haar overheidstaken conform de Bankwet 1998 en de verschillende toezichtwetten, wijst DNB het Wob-verzoek af. DNB heeft bij het primaire besluit wel informatie, naar eigen zeggen onverplicht, verstrekt die ziet op de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) en op de bestemming van de overheidsbijdrage, namelijk:
- twee e-mailwisselingen van februari 2012 met het Ministerie van Financiën over een aanpassing van toezichtcategorieën zoals bedoeld in bijlage II bij de Wbft;
- een interne nota uit 2011 (waarbij informatie die niet van toepassing is voor dit specifieke Wob-verzoek is weggelakt), en
- een presentatie uit april 2012 die DNB heeft gegeven aan de panels ten aanzien van de nieuwe Wbft.
Oordeel rechtbank: toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.
DNB heeft de verzochte informatie in het kader van de beoordeling van het beroep van [bedrijf] niet aan de rechtbank toegezonden, ook niet met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van de verzochte informatie [1] , ondanks dat [bedrijf] hier wel om heeft verzocht.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat DNB op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb in beginsel gehouden is alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toe te zenden. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [2] volgt bovendien dat artikel 8:42 van de Awb zo moet worden uitgelegd dat, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, tegemoet dient te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de specifieke inhoud van de verzochte informatie op zichzelf van enig belang is voor de in deze zaak voorliggende besluitvorming. Dit omdat DNB zich in die besluitvorming op het algemene standpunt stelt dat reeds vanwege het domein waarop het Wob-verzoek ziet [3] DNB als bestuursorgaan is uitgezonderd van de Wob [4] en dat om die reden is geweigerd de verzochte informatie aan [bedrijf] te verstrekken, zonder dat DNB daarbij is ingegaan op de specifieke inhoud van de verzochte informatie. Gelet hierop merkt de rechtbank de verzochte informatie niet aan als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, waardoor DNB niet gehouden was de verzochte informatie aan de rechtbank toe te zenden. De rechtbank ziet in het ontbreken van de mogelijkheid tot inzage in de verzochte informatie geen belemmering om het beroep van [bedrijf] inhoudelijk te kunnen beoordelen.
Oordeel rechtbank: de afwijzing van het Wob-verzoek
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of DNB op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW voor alle verzochte informatie als bestuursorgaan is uitgezonderd van de Wob.
5.2.
Ter beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank allereerst vast dat de reikwijdte van het Wob-verzoek – en daarmee de bron van de verzochte informatie – door [bedrijf] nader is geconcretiseerd in de bezwaargronden van 28 september 2016. Hierin is onder meer de volgende passage opgenomen:
“Het Verzoek had zodoende slechts betrekking op informatie omtrent de uitvoering door DNB van de Wbft en de Rbft [5] 2015 (…)”.De Wbft ziet op de bekostiging van financieel toezicht. Het Wob-verzoek ziet daarmee uitsluitend op informatie aangaande de bekostiging van het door DNB te houden toezicht, zoals neergelegd in de Wbft.
5.3.
Artikel 1, aanhef en onder c, van de Wbft bevat een opsomming van wetten, waarvoor de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of DNB, voor zover zij zijn betrokken bij de uitvoering van taken op grond van die wetten, als toezichthouder in de zin van de Wbft zijn aangewezen. Hieronder zal de rechtbank per wet die is opgesomd in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wbft en waarvoor DNB als toezichthouder is aangewezen beoordelen of, bij de uitvoering van taken en bevoegdheden in het kader van de Wbft met betrekking tot die wetten, DNB als bestuursorgaan is uitgezonderd van de Wob op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW. De rechtbank interpreteert het Wob-verzoek, gelet op hetgeen door [bedrijf] is gesteld in deze procedure, niet zo breed dat het verzoek ook ziet op informatie betreffende de bekostiging van het door DNB te houden toezicht op BES [6] -wetgeving en EU- rechtshandelingen.
Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het notarisambt en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet
5.4.
Ten aanzien van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het notarisambt en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet overweegt de rechtbank als volgt. Deze wetten zijn expliciet vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW. De verzochte informatie die ziet op de bekostiging van het door DNB te houden toezicht op grond van die wetten, alsmede de interne of externe communicatie daaromtrent, heeft betrekking op werkzaamheden die onlosmakelijk samenhangen met de taken en bevoegdheden van DNB op grond van deze wetten. Voor deze werkzaamheden is DNB daarom op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob. De rechtbank ziet niet in waarom het vorenstaande niet zou gelden voor informatie die niet ziet op of afkomstig is van concrete onder toezicht van DNB staande instellingen.
Wet financieel toezicht (Wft)
5.5.
Ten aanzien van de Wft overweegt de rechtbank als volgt. De verzochte informatie die ziet op de bekostiging van het door DNB te houden toezicht op grond van de Wft, alsmede de interne of externe communicatie daaromtrent, heeft betrekking op werkzaamheden van DNB die voortvloeien dan wel verband houden met haar taken en bevoegdheden ingevolge de Wft. [7] Dat de bekostiging van het door DNB te houden financieel toezicht op grond van de Wft thans niet meer in de laatstgenoemde wet is geregeld, maar is overgeheveld naar de Wbft, maakt dit niet anders. Immers, de bekostiging van dat toezicht waarmee DNB is belast, blijft ondanks die overheveling verband houden met de taken en bevoegdheden van DNB ingevolge de Wft. Dit temeer omdat één van de redenen voor deze overheveling was het vereenvoudigen en stroomlijnen van de wet- en regelgeving die betrekking heeft op het financieel beheer bij de toezichthouders. [8] Daar komt bij dat nergens uit blijkt dat de wetgever met deze overheveling een wijziging in het toepassingsbereik van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW heeft beoogd. Voor deze werkzaamheden is DNB daarom op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob. Ook op dit punt merkt de rechtbank op dat het daarbij niet van belang is dat de verzochte informatie niet ziet op of afkomstig is van concrete onder toezicht van DNB staande instellingen.
Sanctiewet 1977, de Wet giraal effectenverkeer, de Wet inzake de geldtransactiekantoren, de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet toezicht trustkantoren
5.6.
Ten aanzien van de Sanctiewet 1977, de Wet giraal effectenverkeer, de Wet inzake de geldtransactiekantoren, de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme, de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet toezicht trustkantoren [9] overweegt de rechtbank dat deze wetten niet expliciet zijn vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW. Echter, de verzochte informatie aangaande de bekostiging van het door DNB te houden toezicht op grond van die wetten, heeft betrekking op werkzaamheden van DNB die voortvloeien dan wel verband houden met haar taken en bevoegdheden ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998. In dit artikellid is namelijk bepaald dat DNB tot taak heeft het uitoefenen van toezicht op financiële instellingen op de voet van de daarvoor geldende wettelijke regelingen. De term ‘financiële instellingen’ is bovendien ruim en algemeen van aard, zo volgt uit de wetsgeschiedenis van artikel 4 van de Bankwet 1998. [10] Het gevolg hiervan is dat het door DNB gehouden toezicht op grond van de bovenstaande wetten op financiële instellingen voortvloeit dan wel verband houdt met artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998. Hetzelfde geldt voor de bekostiging van dit toezicht waarmee DNB belast is, alsmede voor de interne of externe communicatie daaromtrent. Nu artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998 expliciet is vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW is DNB dan ook voor deze werkzaamheden als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob. Het is daarbij wederom niet van belang dat de verzochte informatie niet ziet op of afkomstig is van concrete onder toezicht van DNB staande financiële instellingen.
Wet privatisering ABP, de Wet privatisering FVP en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000
5.7.
Ten aanzien van de Wet privatisering ABP, de Wet privatisering FVP en de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 overweegt de rechtbank als volgt. Deze wetten worden evenmin expliciet vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW. Echter, de verzochte informatie aangaande de bekostiging van het door DNB te houden toezicht op grond van die wetten, heeft betrekking op werkzaamheden van DNB die voortvloeien dan wel verband houden met haar taken en bevoegdheden ingevolge artikel 151, derde lid, van de Pensioenwet. In dit artikellid is bepaald dat DNB is belast met het prudentieel toezicht en het materieel toezicht. Volgens het vierde lid van dit artikel is prudentieel toezicht gericht op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van pensioenfondsen en het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van pensioenfondsen. Materieel toezicht is volgens het vijfde lid gericht op alle normen in de Pensioenwet die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht. Het gevolg hiervan is dat het door DNB gehouden toezicht op grond van de bovenstaande wetten voortvloeit dan wel verband houdt met artikel 151, derde lid, van de Pensioenwet. Hetzelfde geldt voor de bekostiging van dit toezicht, waarmee DNB belast is, alsmede voor de interne of externe communicatie daaromtrent. Nu de Pensioenwet expliciet is vermeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW is DNB dan ook voor deze werkzaamheden als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob. Nogmaals, het is daarbij niet van belang dat de verzochte informatie niet ziet op of afkomstig is van concrete onder toezicht van DNB staande instellingen.
Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet toezicht financiële verslaglegging
5.8.
Ten aanzien van de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet toezicht accountantsorganisaties en de Wet toezicht financiële verslaglegging overweegt de rechtbank dat DNB ten aanzien van die wetten geen toezichthoudende taken of bevoegdheden heeft, maar dat de AFM de voor die wetten de aangewezen toezichthouder is. Het aan DNB gerichte Wob-verzoek kan dan ook niet zien op informatie aangaande de bekostiging van toezicht op grond van die wetten, waardoor die wetten dan ook geen bespreking behoeven.
Conclusie
5.9.
Gelet op het voorgaande is DNB op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW voor alle verzochte informatie betreffende de bekostiging van financieel toezicht als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob. DNB heeft het Wob-verzoek dan ook terecht afgewezen.
Het beroep op het verbod van willekeur
6. De rechtbank volgt [bedrijf] niet in de stelling dat DNB in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur door met het primaire besluit wel een deel van de verzochte informatie te verstrekken. Zoals onder 5.9. is geoordeeld, is DNB voor alle verzochte informatie als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob en bestond er daardoor voor DNB geen verplichting om de verzochte informatie te verstrekken. Echter, dat betekent niet dat DNB geen enkele informatie zou mogen verstrekken over het door DNB gehouden toezicht in het algemeen en de wijze waarop daar invulling aan wordt gegeven, waaronder de bekostiging van dit toezicht. [11] Hoe DNB daar invulling aan geeft, is aan DNB. Het enkel door DNB verstrekken van een deel van de verzochte informatie, waartoe DNB dus niet verplicht was, is dan ook niet in strijd met het verbod van willekeur.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
7. De stelling van [bedrijf] dat de AFM op verzoek wel informatie verstrekt die vergelijkbaar is met de verzochte informatie, zij het met daarin weggelakte passages, terwijl ook de AFM op grond van het BBWW, voor zover belast met bepaalde werkzaamheden, als bestuursorgaan is uitgezonderd van de Wob [12] , kan [bedrijf] evenmin baten. Deze stelling, die de rechtbank opvat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel, leidt reeds niet tot vernietiging van het bestreden besluit, nu de AFM en DNB twee verschillende onafhankelijke toezichthouders zijn, waardoor van gelijke gevallen geen sprake is. Daarnaast is DNB, zoals onder 5.9. is geoordeeld, voor alle verzochte informatie als bestuursorgaan uitgezonderd van de Wob en bestond er daardoor voor DNB geen verplichting om de verzochte informatie te verstrekken, maar had DNB hiertoe, zoals onder 6. overwogen, wel (beperkte) mogelijkheden.
Beslissing rechtbank
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het door [bedrijf] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. P. Sloot en mr. O.P.G. Vos, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
(…)
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
(…)
Artikel 8:64
(…)
5. De bestuursrechter kan bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Artikel 8:57, tweede en derde lid, is van toepassing.
Artikel 8:68
1. Indien de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan hij het heropenen. De bestuursrechter bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
(…)

Bankwet 1998

Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. de Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;
(…)
Artikel 4
1. De Bank heeft tot taak:
a. het uitoefenen van toezicht op financiële instellingen op de voet van de daarvoor geldende wettelijke regelingen;
(…)

Besluit bestuursorganen WNo en Wob

Artikel 1
Als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Nationale ombudsman onderscheidenlijk artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet openbaarheid van bestuur, zijn uitgezonderd:
(…)
b. de Nederlandsche Bank N.V., voor zover belast met de werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met haar taken op grond van de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, en 3 van de Bankwet 1998, en haar taken en bevoegdheden ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het notarisambt, de Wet financiële markten BES en de Wet op het financieel toezicht, alsmede, voor zover nog van toepassing op grond van de artikelen 2a, 5, 8, 17, 18, 19, 20a, 22, 25a, 46 en 49 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet, de Pensioen- en spaarfondsenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zoals deze luidden op 31 december 2006;
c. de Stichting Autoriteit Financiële Markten, voor zover belast met werkzaamheden die voortvloeien uit dan wel verband houden met haar taken en bevoegdheden ingevolge de Wet toezicht financiële verslaggeving, de Wet financiële markten BES, de Wet op het financieel toezicht, de Wet toezicht accountantsorganisaties, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het notarisambt.

Wet bekostiging financieel toezicht

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:
(…)
c.
de toezichthouder:Autoriteit Financiële Markten of de Nederlandsche Bank, ieder voor zover betrokken bij de uitvoering van taken ingevolge:
1° de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet;
2° de Pensioenwet;
3° de Pensioenwet BES;
4° de Sanctiewet 1977;
5° de Wet bekostiging financieel toezicht;
6° de Wet financiële markten BES;
7° de Wet giraal effectenverkeer;
8° de Wet handhaving consumentenbescherming;
9° de Wet inzake de geldtransactiekantoren;
10° de Wet op het financieel toezicht;
11° de Wet op het notarisambt;
12° de Wet privatisering ABP;
13° de Wet privatisering FVP;
14° de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
15° de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES;
16° de Wet toezicht accountantsorganisaties;
17° de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
18° de Wet toezicht financiële verslaggeving;
19° de Wet toezicht trustkantoren;
20° de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
21° de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
22° EU-rechtshandelingen;
(…)

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 1a
1. Deze wet is van toepassing op de volgende bestuursorganen:
(…)
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
(…)
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
(…)

Voetnoten

1.Vgl. artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, r.o. 3.5.2.
3.Lees: de bekostiging van financieel toezicht door DNB.
4.Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het BBWW.
5.Regeling bekostiging financieel toezicht.
6.Bonaire, Eustatius en Bonaire.
7.Vgl. een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9590, r.o. 2.6.
9.Vgl. een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
11.Vgl.
12.Op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het BBWW.