ECLI:NL:RBAMS:2018:3796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
13/674422-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik door neef van aangeefster

In de strafzaak tegen een verdachte, die ervan beschuldigd werd zijn nichtje tussen 1996 en 2000 seksueel te hebben misbruikt, heeft de rechtbank Amsterdam op 30 mei 2018 uitspraak gedaan. De zaak kwam voort uit een aangifte van de aangeefster, die in 2014 melding maakte van het misbruik. De tenlastelegging omvatte twee feiten: seksueel binnendringen bij de aangeefster, die op dat moment jonger was dan twaalf jaar, en het dwingen van de aangeefster tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2018 gevolgd, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de feiten bewezen achtte en steunbewijs aanvoerde voor de verklaringen van de aangeefster. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Aytemur, betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevatte om de verklaringen van de aangeefster te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak geen ooggetuigen zijn en dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun moeten vinden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen, waaronder de broer en moeder van de aangeefster, niet voldoende waren om de beschuldigingen te staven. De inconsistenties in de getuigenverklaringen en het gebrek aan objectief bewijs leidden de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674422-14 (Promis)
Datum uitspraak: 30 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de [BRP adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Aytemur naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [naam benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aangeefster (geboren in 1989) heeft in 2014 aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte, haar neef, tussen haar zesde en tiende. Dit seksueel misbruik is aan verdachte in twee feiten ten laste gelegd, kort gezegd:
Feit 1: seksueel binnendringen bij aangeefster, terwijl zij jonger was dan twaalf jaar; [1]
Feit 2: aangeefster dwingen seksuele handelingen te ondergaan (aanranding). [2]
Ten aanzien van beide feiten is de ten laste gelegde periode 1 januari 1996 tot en met 1 januari 2000.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.
3. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Daarvoor heeft zij het volgende aangevoerd.
De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar, omdat deze op hoofdlijnen overeenkomen en op specifieke onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De officier van justitie ziet in de volgende omstandigheden steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster.
Verdachte heeft kennelijk leugenachtig verklaard dat hij nooit in de woning van het slachtoffer heeft gewoond. Uit de andere verklaringen blijkt namelijk dat verdachte daar wel degelijk langere tijd heeft gewoond. Verdachte heeft ook een belang om hierover te liegen, omdat het misbruik gedurende een langere periode in die woning heeft plaatsgevonden.
De verklaring van de broer van aangeefster, [naam broer] , ondersteunt de verklaringen van aangeefster. Hij bevestigt dat verdachte langere tijd met aangeefster op één kamer heeft geslapen en dat aangeefster in een hoogslaper of bovenin een stapelbed sliep. [naam broer] beschrijft in algemene zin dat hij verdachte een keer bij aangeefster in bed heeft zien liggen. De officier van justitie gaat ervan uit dat dit een eigen herinnering van [naam broer] is. [naam broer] heeft ook verklaard dat aangeefster tegen hun moeder zei dat ze pijn had bij haar vagina. Dat ondersteunt de verklaring van aangeefster dat het binnendringen van de vagina in het begin pijn deed.
Ook de verklaring van de moeder van aangeefster, [naam moeder] , ondersteunt de verklaringen van aangeefster. Haar verklaring bevestigt dat aangeefster bovenin een stapelbed sliep. Zij bevestigt dat zij avond- en nachtdiensten draaide. Verder bevestigt de verklaring van moeder dat aangeefster als 4-jarige op school veel sliep en dat aangeefster als 7-jarige last had van wormpjes. De officier van justitie merkt daarbij wel op dat de verklaring van de moeder van aangeefster met voorzichtigheid moet worden beoordeeld, omdat zij er, mogelijk ingegeven door een schuldgevoel, op onderdelen naast lijkt te zitten.
Verder ondersteunt de persoon van verdachte de verklaringen van aangeefster. Aangeefster verklaarde dat verdachte haar sloeg als zij niet wilde. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in 2000, 2004 en 2008 is veroordeeld voor fysieke of verbale geweldsfeiten.
Tot slot ziet de officier van justitie steunbewijs in medische verklaringen. Daaruit blijkt dat bij aangeefster sprake is van psychische problemen. De officier van justitie concludeert op basis van de medische stukken dat die psychische problemen voortkomen uit seksueel misbruik op jonge leeftijd.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw vindt dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden en verzoekt verdachte daarom vrij te spreken. Daarvoor heeft zij het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent het seksueel misbruik en het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster. Daarmee is er onvoldoende wettig bewijs.
Als de rechtbank vindt dat er wel voldoende wettig bewijs is dan kan dat bewijs niet leiden tot de overtuiging dat verdachte aangeefster seksueel heeft misbruikt. De raadsvrouw heeft in dit kader gewezen op een groot aantal onderdelen van de verklaring van aangeefster die volgens haar ongeloofwaardig zijn, of die strijdig zijn met andere verklaringen in het dossier.

5.Het oordeel van de rechtbank: vrijspraak

Aangeefster beschuldigt verdachte ervan de feiten gepleegd te hebben, terwijl verdachte dit ontkent. Zoals vaker in zedenzaken bevat het dossier geen verklaringen van ooggetuigen.
In de rechtspraak is al vaker geoordeeld dat in zo’n situatie wel tot een bewezenverklaring gekomen kan worden. De verklaringen van een aangever moeten dan voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, waardoor die verklaringen niet meer op zichzelf staan. Dat steunbewijs hoeft niet te zien op de ten laste gelegde gedragingen. [3] Het steunbewijs moet wel zien op feiten en omstandigheden die door aangeefster naar voren zijn gebracht. Bij de vraag of sprake is van voldoende steunbewijs gaat het dus niet om ondersteuning voor de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster. Tot slot moet het steunbewijs gebaseerd zijn op informatie die niet, ook niet indirect, afkomstig is van aangeefster.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat om tot een veroordeling te komen. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen of de verklaring van aangeefster of de verklaring van verdachte de waarheid het dichtst benadert. Anders gezegd: de rechtbank kan niet vaststellen wie er de waarheid spreekt en wie niet. Het wettelijk systeem brengt mee dat in zo’n geval in het voordeel van de verdachte moet worden beslist.
De rechtbank zal nu toelichten waarom de omstandigheden die de officier van justitie heeft genoemd niet dan wel onvoldoende als steunbewijs kunnen dienen voor de verklaring aangeefster.
De verklaring van [naam broer] dat hij verdachte bij aangeefster in bed zag liggen
Getuige [naam broer] , de broer van aangeefster, heeft onder andere het volgende verklaard:

Ik heb wel, wat ik nu denk, dat ik een keer binnenkwam en dat hij bij haar in bed lag en dat ik vroeg aan hem van ‘He wat doe je daar’. Maar ik weet niet of ik dat bedacht heb of dat het echt zo was. [Aangeefster] heeft mij 2 jaar geleden serieus verteld wat er gebeurd was.” [4]
De politieagenten die [naam broer] verhoorden zeggen hierna tegen hem dat aangeefster heeft verklaard dat [naam broer] een keer de slaapkamer binnenkwam toen aangeefster samen was met verdachte. [naam broer] reageerde daarop met:
“Ja, dus toch? Volgens mij zei ik toen wel iets van ‘Hey wat doe je daar? Ik was wel mondig namelijk”. [5]
Door de manier waarop [naam broer] hierover verklaart, bestaat bij de rechtbank twijfel of [naam broer] zich dit voorval als ooggetuige herinnert. Hij twijfelt hier zelf aan en het is een mogelijkheid dat hij dit van aangeefster heeft gehoord. Uit de rest van zijn verklaring blijkt in elk geval dat de getuige met aangeefster heeft gesproken over wat er gebeurd zou zijn. Ook heeft de getuige van aangeefster gehoord dat het misbruik zou hebben plaatsgevonden terwijl verdachte bij aangeefster in bed kwam liggen.
Omdat niet vaststaat dat [naam broer] op dit punt uit eigen wetenschap verklaart, kan dit deel van zijn verklaring niet gelden als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
De ontkenning van verdachte dat hij bij aangeefster in huis heeft gewoond
Verdachte ontkent dat hij bij aangeefster in huis heeft gewoond. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte gedurende een langere tijd bij hen in huis heeft gewoond en dat verdachte haar in die periode heeft misbruikt.
Meerdere getuigen hebben verklaard over de vraag of verdachte bij aangeefster in huis heeft gewoond. Het gaat daarbij steeds om familieleden van aangeefster en verdachte. De verklaringen van de familieleden komen onderling niet overeen. Deze verschillen worden niet zonder meer verklaard door het tijdsverloop van bijna twintig jaar tussen de periode van de tenlastelegging en de getuigenverklaringen. De meeste getuigen verklaren dat verdachte bij aangeefster in huis heeft gewoond, maar zij verklaren verschillend over wanneer verdachte daar zou hebben gewoond en hoe lang. De moeder van verdachte verklaart dat verdachte daar niet heeft gewoond. De oma van zowel verdachte als aangeefster verklaart dat verdachte daar in elk geval niet heeft gewoond in de periode van de tenlastelegging (1996-2000).
Dat de verklaringen van de getuigen verschillen maken dat niet zonder meer is aangetoond dat verdachte op dit punt heeft gelogen. Dat zou anders zijn als uit objectieve bron zou kunnen worden vastgesteld dat hij daar, anders dan zijn verklaring, wel gedurende die periode heeft gewoond. Zo’n objectieve bron ontbreekt. De verklaring van verdachte kan daarom niet worden aangemerkt als een kennelijk leugenachtige verklaring. En dan kan die verklaring ook niet gebruikt worden als steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster.
De overige door de officier van justitie aangedragen omstandigheden
De officier van justitie heeft nog gewezen op andere omstandigheden die in haar ogen ondersteunend zijn voor de (de geloofwaardigheid van de) verklaring van aangeefster. Hierboven heeft de rechtbank al aangegeven dat het bij steunbewijs moet gaan om ondersteuning van door aangeefster naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, en niet om ondersteuning van de geloofwaardigheid van de verklaring. Die ondersteuning mag ook niet gebaseerd zijn op wat een getuige van aangeefster heeft gehoord.
Dat laatste punt brengt bijvoorbeeld mee dat het onderdeel van de verklaring van [naam broer] dat hij aangeefster tegen hun moeder hoorde zeggen dat ze pijn had in haar vagina, niet als steunbewijs voor de aangifte kan gelden. Het betreft immers informatie die [naam broer] van aangeefster heeft gehoord.
Ook de medische verklaringen dat bij aangeefster sprake is van psychische problemen als gevolg van misbruik op jonge leeftijd zijn hoofdzakelijk gebaseerd op wat aangeefster met haar artsen/behandelaren heeft gedeeld. Ook daarin zit dus geen steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster.
De meest in het oog springende omstandigheid die als ondersteunend bewijs zou kunnen gelden, is de verklaring van [naam broer] dat verdachte jarenlang op dezelfde kamer als aangeefster heeft geslapen.
De rechtbank stelt echter vast dat door getuigen op dit punt wisselend wordt verklaard. Zo ontkent de moeder van aangeefster dat verdachte op de kamer bij aangeefster sliep. Verdachte zelf ontkent dit ook. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou vast staan dat verdachte jarenlang bij aangeefster op de kamer heeft geslapen, dit enkele gegeven te weinig gewicht heeft om als steunbewijs voor het gestelde misbruik te kunnen dienen. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat het misbruik iedere nacht (dat zowel aangeefster als verdachte thuis waren) en jarenlang heeft plaatsgevonden, waarbij aangeefster soms moest huilen en verdachte haar dan soms sloeg. Het is opvallend dat niemand verklaart daar dan ooit iets van te hebben gemerkt, althans in het huidige dossier bevindt zich een dergelijke verklaring niet.
Ook de verdere, door de officier van justitie aangedragen omstandigheden zijn van onvoldoende gewicht om als steunbewijs te kunnen dienen. De rechtbank overweegt daarbij nog dat de moeder en de broer van aangeefster – de officier gebruikt juist hun verklaringen ter ondersteuning – verklaren niet goed te weten wat zij van de aangifte moeten vinden.
Dit alles bij elkaar maakt dat het dossier voor de rechtbank onvoldoende steunbewijs biedt voor de verklaringen van aangeefster dat zij in de ten laste gelegde periode door verdachte (stelselmatig) is misbruikt. De rechtbank zal verdachte daarom van de ten laste gelegde feiten vrij spreken.

6.Vordering benadeelde partij [naam benadeelde partij]

De rechtbank kan een vordering van een benadeelde partij alleen inhoudelijk beoordelen als de verdachte – kort gezegd – wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, kan de rechtbank de vordering van de benadeelde partij dus niet inhoudelijk beoordelen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J. Huber en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2018.
Bijlage
[.]

Voetnoten

1.[.]
2.[.]
3.[.]
4.[.]
5.[.]