ECLI:NL:RBAMS:2018:3795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
13-665081-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en wapenbezit in Amsterdam met betrekking tot een espressobar

Op 31 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het afpersen van een medewerkster van een espressobar op 5 februari 2018 in Amsterdam. Tijdens deze afpersing toonde hij een mes en eiste hij geld. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij op 11 september 2017 een geladen pistool en munitie voorhanden had. De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen geoordeeld dat de feiten bewezen zijn. De verdediging voerde aan dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat, hoewel er onvoldoende aanleiding was voor de fouillering, de geringe ernst van het verzuim geen gevolgen had voor de bewijsvoering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen wapens onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665081-18 (Promis)
Datum uitspraak: 31 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het afpersen van [slachtoffer] op 5 februari 2018 te Amsterdam;
2. het voorhanden hebben van een mes op 5 februari 2018 te Amsterdam;
3. het voorhanden hebben van een pistool en munitie op 11 september 2017 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van aanhouding en het wapenrapport.
Volgens de officier van justitie is er ten aanzien van feit 3 geen sprake van enig vormverzuim. De staande houding en fouillering van verdachte hebben rechtmatig plaatsgevonden. Het kenteken van het voertuig waarin verdachte zat is aanleiding geweest tot het staande houden. Er bestond voldoende aanleiding om ook de bijrijder, verdachte, te fouilleren. De officier van justitie acht feit 3 bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen van controle voertuig en het wapenrapport.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De fouillering van verdachte was onrechtmatig, omdat er geen aanleiding bestond hem daaraan te onderwerpen. Dat is een onherstelbaar vormverzuim, dat tot gevolg moet hebben dat de bevindingen omtrent het aantreffen van het wapen en de munitie bij de fouillering van verdachte worden uitgesloten van het bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen. Indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting zou overgaan, wordt subsidiair om strafvermindering verzocht. Ook de door verbalisant [naam verbalisant] geverbaliseerde verklaring van verdachte tijdens het opmaken van zijn ID-staat (zie pagina 6 van het dossier) moet van het bewijs worden uitgesloten, omdat op dat moment aan verdachte de cautie nog niet gegeven was en hij nog niet was gewezen op het consultatierecht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vormverzuimen ten aanzien van feit 3
De Hoge Raad heeft bepaald dat van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in dat artikel genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:144).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verweer van de raadsvrouw niet aan de eisen zoals hiervoor genoemd. Zo wordt door de raadsvrouw in het geheel niet ingegaan op de tweede factor, zijnde de ernst van het verzuim of de derde factor, te weten het veroorzaakte nadeel. Het verweer van de raadsvrouw kan dan ook onbesproken blijven. De rechtbank komt op basis van het dossier wel tot de conclusie dat voor de fouillering van verdachte onvoldoende aanleiding bestond om dit te rechtvaardigen. De rechtbank ziet echter, gelet op de geringe ernst van het verzuim en het geringe nadeel, geen aanleiding om ambtshalve consequenties te verbinden aan de onrechtmatige fouillering, en zal volstaan met de enkele constatering hiervan.
4.4
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Een overzicht van de bewijsmiddelen is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 5 februari 2018 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van:
een geldbedrag van in totaal ongeveer 140 euro, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [naam bedrijf]
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- een mes aan voornoemde [slachtoffer] heeft getoond en
- daarbij tegen die [slachtoffer] heeft gezegd "Give me all the paper money you have" en
- vervolgens tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "give the money";
Ten aanzien van feit 2
op 5 februari 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een keukenmes van het merk Thomas, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
Ten aanzien van feit 3
op 11 september 2017 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk Walther, model PPK, kaliber 7.65mm Browning met het serienummer [serienummer] , en munitie van categorie III, te weten 4, patronen kaliber 7.65mm Browning, merk LE, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 9 mei 2018, te weten: een meldplicht, opname in een zorginstelling, behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Aan de voorwaarde die ziet op klinische opname dient te worden toegevoegd dat deze opname maximaal negen maanden kan duren. Indien de rechtbank tot een lager onvoorwaardelijk strafdeel komt, heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 verzocht aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor een overval en wapenbezit. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de feiten 1 en 2. Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte gemotiveerd en bereid is om hieraan mee te werken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van een medewerkster van de [naam bedrijf] . Hij heeft de medewerkster gedwongen geld af te geven en daarbij een mes getoond. Dit is een angstige ervaring voor de medewerkster geweest. Verdachte heeft zich hierbij enkel bekommerd om zijn eigen belang. Door aldus te handelen draagt verdachte bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid. Ervaring leert dat slachtoffers van een feit als het onderhavige daarvan doorgaans langdurig nadelige psychische gevolgen ondervinden.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Dat verdachte het doorgeladen wapen binnen handbereik in het openbaar droeg, werkt strafverzwarend. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik ervan zou kunnen worden geconfronteerd. Het voorhanden hebben van vuurwapens bevordert het gebruik ervan. Om deze reden dient, uit oogpunt van generale preventie, daartegen streng te worden opgetreden.
Op dergelijke feiten kan volgens de rechtbank in beginsel, gelet op de LOVS oriëntatiepunten, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is allereerst gelet op het strafblad van 18 april 2018 van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit acht de rechtbank strafverzwarend.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het door Reclassering Inforsa opgestelde advies over verdachte van 9 mei 2018. In dit advies wordt de kans op recidive zeer hoog ingeschat, als verdachte niet behandeld wordt. Verdachte heeft te maken met langdurige problematiek. Er is sprake van middelenverslaving, sociaalmaatschappelijke problemen, somberheidsklachten en forse trauma gerelateerde klachten. Geadviseerd wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een klinische behandeling, een ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend is. Daaraan koppelt zij de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, waarbij de klinische behandeling niet langer dan negen maanden mag duren. De rechtbank zal een proeftijd van 3 jaren opleggen, zodat verdachte gedurende langere tijd geholpen kan worden aan zijn problematiek, waarmee de kans op recidive wordt verminderd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank ziet gelet op de hiervoor opgelegde straf geen aanleiding om een separate straf of maatregel aan verdachte op te leggen ten aanzien van deze overtreding, mede omdat dit feit nauw samenhangt met feit 1. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte schuldig verklaren zonder het opleggen van een straf of maatregel.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1.00 STK Pistool
WALTHER
5448816
1.00 STK Patroonhouder
WALTHER
5448817
Nu met behulp van al deze voorwerpen het onder feit 3 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 62 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
afpersing;
Ten aanzien van feit 2
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[veroordeelde], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd één van de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

4. zich na het onherroepelijk worden van het vonnis binnen vijf werkdagen meldt bij Reclassering Inforsa Amsterdam, Vlaardingenlaan 5, of één van haar collega instellingen. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
5. zich gedurende negen maanden, of zoveel korter als de behandelinstelling aangewezen acht, moet laten opnemen in een instelling, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatie instelling, waarbij veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
6. zich gedurende de proeftijd onder behandeling dient te stellen van een nader te bepalen ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn trauma’s en middelenverslaving. Veroordeelde wordt tevens verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
7. dient mee te werken aan een plaatsing voor begeleid wonen bij een nader te bepalen wooninstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, daar dient te verblijven en zich dient te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Pistool
WALTHER
5448816
1.00 STK Patroonhouder
WALTHER
5448817
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2018.