ECLI:NL:RBAMS:2018:3794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
13-701394-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meermalen gepleegde diefstal

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van meermalen gepleegde diefstal. De rechtbank heeft op 17 mei 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 3 mei 2018. De officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C. Crince le Roy. De tenlastelegging omvat meerdere winkeldiefstallen, waaronder diefstallen bij H&M in Amsterdam op verschillende data. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de aangiften van de benadeelde partijen en camerabeelden als bewijsstukken overwogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het medeplegen van enkele diefstallen, waarvoor hij partieel is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een begeleid wonen traject.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701394-18
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince le Roy, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
winkeldiefstal in vereniging op 31 december 2017 te Amsterdam;
winkeldiefstal in vereniging op 28 februari 2018 te Amsterdam;
winkeldiefstal in vereniging op 8 maart 2018 te Amsterdam.
Daarnaast heeft de officier van justitie de navolgende feiten ad informandum gevoegd:
13/703119-17, 4 december 2017 diefstal [vestiging] te Amsterdam;
13/703119-17, 19 december 2017 diefstal [vestiging] te Amsterdam;
13/703119-17, 28 december 2017 diefstal [vestiging] te Amsterdam;
13/701266-18, 13 februari 2018 diefstal [adres 1] te Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Zij acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen voor zover dit feit betrekking heeft op het alleen plegen van diefstal. Verdachte dient partieel vrijgesproken te worden van het medeplegen, omdat aan de hand van het dossier niet vast gesteld kan worden dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere personen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, nu verdachte zichzelf niet herkent op de beelden en er onvoldoende persoonlijke kenmerken van verdachte worden waargenomen. De verdachte heeft bekend de overige ten laste gelegde winkeldiefstallen te hebben gepleegd, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen. Verdachte dient te worden vrijgesproken voor het medeplegen ten aanzien van alle feiten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, de aangifte van [aangever 1] namens H&M en het proces-verbaal van bevindingen waarin een omschrijving wordt gegeven van de door de verbalisant bekeken camerabeelden. Verdachte loopt samen met een andere persoon de winkel binnen. Vervolgens doet verdachte samen met deze andere persoon kledingstukken, die op de tafel liggen, in een tas, waarna zij kort na elkaar de winkel verlaten en daarbij schichtig om zich heen kijken. Met name op still 6, bijgevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen met de beschreven camerabeelden, is duidelijk zichtbaar dat beide personen dicht naast elkaar voorover gebogen staan over een en dezelfde tas. De rechtbank leidt uit de stills van de camerabeelden (foto’s 1, 6 en 7) en de omschrijving daarvan af dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [aangever 2] namens H&M en het proces-verbaal van bevindingen waarin een omschrijving wordt gegeven van de camerabeelden. Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard zichzelf niet te herkennen op de stills van de camerabeelden, heeft hij op zitting verklaard zichzelf te herkennen en heeft hij het plegen van ook die winkeldiefstal bekend. De rechtbank acht het medeplegen niet bewezen, omdat dit onvoldoende uit de bewijsmiddelen volgt. Verdachte zal hier partieel van worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, de aangifte van [aangever 1] namens H&M en het proces-verbaal van bevindingen waarin een omschrijving wordt gegeven van de camerabeelden. De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, het medeplegen niet bewezen, omdat dit onvoldoende uit de bewijsmiddelen volgt. Verdachte zal hier partieel van worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 31 december 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding toebehorende aan winkelbedrijf H&M filiaal [vestiging] .
Bewezenverklaring van feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 28 februari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding toebehorende aan winkelbedrijf H&M filiaal [vestiging] .
Bewezenverklaring van feit 3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 8 maart 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid kleding toebehorende aan winkelbedrijf H&M filiaal [vestiging] .

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling ook rekening te houden met de volgende door verdachte bekende ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
13/703119-17 4 december 2017, het [vestiging] , Amsterdam
Diefstal;
13/703119-17 19 december 2017, het [vestiging] , Amsterdam
Diefstal;
13/703119-17 28 december 2017, het [vestiging] , Amsterdam
Diefstal;
13/701266-18 13 februari 2018, [adres 1] , Amsterdam
Diefstal.
7.2
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten en de ad informandum gevoegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 61 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft hierbij opgemerkt dat verdachte zich op 5 juni 2018 moet melden bij [instelling 1] in het kader van het begeleid wonen traject en dat de door haar geëiste duur van de gevangenisstraf hier naadloos op aansluit. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden dienen te worden gekoppeld, zoals beschreven in het rapport van 24 april 2018 van Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering: meldplicht bij de reclassering van het Leger des Heils, ambulante behandeling, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en – indien de reclassering dat nodig acht – meewerken aan een schuldhulpverleningstraject en dagbesteding.
7.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf met een of twee dagen moet worden gematigd. Verdachte wenst een paar dagen eerder vrij te komen, voordat het begeleid wonen traject aanvangt. Verdachte wil namelijk zijn administratie in Groningen ophalen en op orde maken in de tussenliggende periode. Hij zou in de tussenliggende periode bij zijn moeder kunnen verblijven.
7.4
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen van grote hoeveelheden kleding bij H&M te Amsterdam, [vestiging] , waarvan één keer in vereniging. Verdachte heeft daarnaast in andere winkels kleding en drank gestolen (de eerder genoemde feiten ad informandum). Dit zijn bijzonder hinderlijke en ergerlijke feiten die financiële schade en overlast toebrengen aan de benadeelde partijen en gevoelens van onrust bij het winkelpersoneel teweegbrengen. Door aldus te handelen, heeft verdachte ervan blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Verdachte heeft naar eigen zeggen de delicten gepleegd om te overleven op straat, maar heeft bij het plegen van deze feiten kennelijk uitsluitend oog gehad voor het eigen financiële gewin.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen in vergelijkbare zaken en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 6 april 2018. waaruit volgt dat hij in korte tijd meerdere malen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte recent, op 20 maart 2018 (niet onherroepelijk), door de politierechter is veroordeeld voor vijf soortgelijke vermogensdelicten, waarbij hem een gevangenisstraf is opgelegd van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is om deze reden van toepassing. De rechtbank zal hier rekening mee houden.
De rechtbank houdt tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting zijn gebleken en zoals die volgen uit het advies van Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering van 24 april 2018. Verdachte vertoont op meerdere leefgebieden problemen. Zo heeft hij geen vast werk of inkomen en geen huisvesting. Het recidiverisico schat de reclassering hoog in indien verdachte na detentie in Amsterdam verblijft. Uiteindelijk staat, zoals op de zitting is gebleken, verdachte open voor begeleid wonen in de provincie Groningen of in de buurt daarvan.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen waarvan 61 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank kan het risico op recidive worden geminimaliseerd, doordat verdachte na het uitzitten van het onvoorwaardelijke strafdeel direct opgenomen kan worden in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank zal de officier van justitie daarom volgen in haar eis. Voor het eerder dan op 5 juni 2018 vrij komen om zijn administratie op te halen en op orde te brengen, ziet de rechtbank geen aanleiding. Ook vanuit detentie of wanneer hij zich al in het begeleid wonen-traject bevindt kan verdachte zijn administratie (bijvoorbeeld door familie laten) ophalen en regelen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
61 (eenenzestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde voor het einde van de proeftijd één van de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:

4. zich na het onherroepelijk worden van het vonnis
binnen vijf dagenmeldt bij de reclassering van het Leger des Heils, [adres 2] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht. Daarbij dient veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die door de reclassering worden gegeven;
5. meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek en, indien geïndiceerd, zich laat behandelen bij een instelling voor ambulante forensische psychiatrie dan wel verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
6. verblijft bij [instelling 1] of in een soortgelijke instelling voor maatschappelijke opvang of begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient zich hiervoor op dinsdag 5 juni 2018 uiterlijk om 14:00 uur bij [instelling 1] te melden;
7. meewerkt aan een schuldverleningstraject evenals dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.