ECLI:NL:RBAMS:2018:3793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
13/659171-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een zwangere vrouw door de verdachte

Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 mei 2017, waarbij de verdachte zijn levensgezel, die op dat moment ongeveer tien weken zwanger was van zijn kind, heeft mishandeld. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2018 gevolgd, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij de aangeefster met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen, maar ontkende dat hij haar heeft geschopt of met de vuist heeft geslagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster met kracht tegen haar hoofd en buik heeft geslagen, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake was van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte de aangeefster ook heeft geschopt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een schadevergoeding van € 1.564,12 aan de benadeelde partij, die ook immateriële schade heeft geleden door het incident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kosten voor een littekencorrectie niet zijn toegewezen omdat deze toekomstige schade betreft en nog niet vaststaat.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die jong is en een opleiding volgt. De rechtbank heeft geen voorwaardelijke straf opgelegd, omdat er geen aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico dat de verdachte opnieuw de fout in zou gaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659171-17
Datum uitspraak: 30 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Oass naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat door de benadeelde partij [persoon] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij aangeefster heeft mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Aangeefster was op dat moment ongeveer tien weken zwanger van het kind van verdachte.
De mishandeling is kort gezegd aan verdachte ten laste gelegd als:
  • primair: poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel;
  • subsidiair: mishandeling van zijn levensgezel.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling door aangeefster met kracht met zijn vuist tegen haar hoofd en buik te slaan. De officier van justitie vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte aangeefster ook heeft geschopt. De kracht waarmee verdachte heeft geslagen, gecombineerd met het letsel dat aangeefster als gevolg daarvan heeft opgelopen, maken dat sprake is van een poging tot zware mishandeling.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte erkent dat hij aangeefster met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen. Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft geschopt, met de vuist heeft geslagen of in haar buik heeft geslagen. Verdachte ontkent ook dat hij aangeefster nog heeft geslagen nadat zij op de grond terecht is gekomen.
Het dossier bevat wat de verdediging betreft onvoldoende bewijs dat verdachte meer heeft gedaan dan die paar klappen met de vlakke hand. Het dossier bevat ook onvoldoende bewijs voor de conclusie dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. In het bijzonder ontbreekt bewijs dat verdachte het opzet had om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdediging verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan, mede gelet op de verklaring van verdachte, wel worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft gepleegd.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangeefster met de vuist tegen haar hoofd en buik heeft geslagen. Verdachte heeft aangeefster daarbij ook geslagen nadat aangeefster op de grond viel. De verklaring van aangeefster wordt op deze punten voldoende ondersteund door de verklaringen van getuigen en door de letselverklaring.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte aangeefster ook heeft geschopt. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte aangeefster heeft geschopt en dit past ook niet goed bij het letsel dat is beschreven in de letselverklaring. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Dat verdachte bij zijn handelen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel blijkt uit het volgende. Verdachte heeft aangeefster zodanig hard geslagen dat zij daardoor ten val is gekomen. Nadat aangeefster op de grond lag, is verdachte aangeefster blijven stompen tegen haar hoofd en buik. De kans dat aangeefster als gevolg van de stompen tegen het hoofd zwaar letsel zou oplopen is aanmerkelijk. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Die kwetsbaarheid wordt vergroot als het hoofd niet kan ‘meeveren’, bijvoorbeeld doordat het op een harde ondergrond ligt. Daarvan is in dit geval sprake, omdat aangeefster op de grond lag. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans op zwaar letsel ook aanvaard door – nadat aangeefster op de grond was gevallen – aangeefster tegen het hoofd te blijven stompen.
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte ‘zijn levensgezel’ heeft mishandeld. Voor deze strafverzwarende omstandigheid bevat het dossier onvoldoende bewijs. Verdachte ontkent dat sprake is geweest van een relatie en aangeefster spreekt in haar aangifte (drie dagen na het incident) ook over ‘haar ex’. Daarom kan niet worden bewezen dat ten tijde van het geweld sprake was van een liefdesrelatie tussen verdachte en aangeefster.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
op 8 mei 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] (welke toen om en nabij 10 weken zwanger was) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met gebalde vuist met kracht tegen het hoofd en tegen de buik van die [persoon] heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zou aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur moeten worden opgelegd, bij niet verrichten te vervangen door zestig dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het incidentele karakter van de mishandeling. Hij heeft gevraagd een lagere taakstraf op te leggen dan 120 uur, of anders in elk geval een deel van de werkstraf voorwaardelijk niet ten uitvoer te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Aangeefster was op dat moment ongeveer tien weken zwanger van het kind van verdachte. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen blijkt dat het feit bij aangeefster niet alleen pijn en letsel heeft veroorzaakt, maar ook mentaal een behoorlijke impact op haar heeft gehad. Zij heeft zich zorgen gemaakt over de gezondheid van haar ongeboren kind en zich daarna lange tijd onveilig gevoeld.
Bij het bepalen van de straf die moet worden opgelegd heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Voor veelvoorkomende strafbare feiten zijn die straffen verwerkt in oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Die oriëntatiepunten noemen voor een zware mishandeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. In dit geval is echter sprake van een poging waarin de rechtbank aanleiding ziet om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden als vertrekpunt te nemen voor het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank ziet in die omstandigheden aanleiding om aan verdachte geen gevangenisstraf maar een taakstraf op te leggen. Daarvoor is van belang dat verdachte nog jong is. Verdachte is bezig met een opleiding en in dat kader werkt hij ook. Een onvoorwaardelijke detentie zou dat in gevaar kunnen brengen en daarmee ook de kansen van verdachte om van betekenis te kunnen zijn voor de samenleving. De rechtbank heeft gezien dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De factoren die gemaakt hebben dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd, lijken sterk samen te hangen met het feit dat aangeefster zwanger was van verdachte en de onmacht bij verdachte om daarmee om te gaan. Die omstandigheden bieden geen rechtvaardiging voor het gepleegde strafbare feit, maar maken wel dat sprake is van een specifieke context. De rechtbank ziet daarom geen aanwijzingen voor een verhoogd risico dat verdachte opnieuw de fout in zou gaan. Daarom is een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke straf niet nodig.
Al deze factoren samen maken dat de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur passend en geboden vindt. De rechtbank zal die straf daarom aan verdachte opleggen.

7.Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
De benadeelde partij [persoon] heeft een vordering ingediend om de schade als gevolg van het strafbare feit vergoed te krijgen. De rechtbank begrijpt de vordering zo dat zij in totaal € 3.064,12 aan materiële en immateriële schadevergoeding vordert. Aan materiële schadevergoeding gaat het om medische kosten (€ 365,72), één maand collegegeld (€ 198,40) en toekomstige schade in de vorm van een littekencorrectie (€ 1.000,-). Daarnaast vordert de benadeelde partij de vergoeding van immateriële schade (€ 1.500,-).
De benadeelde partij verzoekt daarbij de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de medische kosten, het collegegeld en de vergoeding voor immateriële schade toe te wijzen. De kosten voor de littekencorrectie zijn toekomstige kosten en die staan nog niet vast. Die post is volgens de officier van justitie daarom niet toewijsbaar. De benadeelde partij moet ten aanzien van die post niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de medische kosten en het collegegeld niet betwist. De kosten van de littekencorrectie zijn nog niet duidelijk en de benadeelde partij moet ten aanzien van die post niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de vergoeding voor immateriële schade verzoekt de verdediging die te matigen. De verdediging stelt dat in vergelijkbare zaken bedragen tussen de € 300 en € 500 worden toegewezen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De vordering is ten aanzien van de medische kosten (€ 365,72) en het collegegeld (€ 198,40) niet betwist. Die bedragen komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen.
De vergoeding van de kosten voor een littekencorrectie is wel betwist. Deze schadepost betreft toekomstige schade. Zoals ook op zitting toegelicht door de benadeelde partij is op dit moment nog niet duidelijk welke ingreep zij zal moeten ondergaan, wanneer dit zal plaatsvinden en wat die ingreep gaat kosten. Omdat nader onderzoek nodig is om de hoogte van die schade vast te kunnen stellen, levert dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom voor het deel van de vordering dat ziet op de littekencorrectie niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is op de terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend begroot de rechtbank op basis van de huidige informatie de vergoeding voor de immateriële schade op dit moment op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank vindt in totaal een schadevergoeding van € 1.564,12 toewijsbaar. Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 mei 2017. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 (honderdtwintig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zestig dagen.
Wijst de vordering van [persoon] , wonende te Amsterdam, toe tot € 1.564,12 (duizend vijfhonderdvierenzestig euro en twaalf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2017) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] , € 1.564,12 (duizend vijfhonderdvierenzestig euro en twaalf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 mei 2017) tot aan de dag van de voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter,
mrs. J. Huber en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2018.
[Bijlagetekst]