Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 mei 2017, waarbij de verdachte zijn levensgezel, die op dat moment ongeveer tien weken zwanger was van zijn kind, heeft mishandeld. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2018 gevolgd, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft ingediend. De verdachte heeft tijdens de zitting erkend dat hij de aangeefster met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen, maar ontkende dat hij haar heeft geschopt of met de vuist heeft geslagen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster met kracht tegen haar hoofd en buik heeft geslagen, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake was van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte de aangeefster ook heeft geschopt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een schadevergoeding van € 1.564,12 aan de benadeelde partij, die ook immateriële schade heeft geleden door het incident. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kosten voor een littekencorrectie niet zijn toegewezen omdat deze toekomstige schade betreft en nog niet vaststaat.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die jong is en een opleiding volgt. De rechtbank heeft geen voorwaardelijke straf opgelegd, omdat er geen aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico dat de verdachte opnieuw de fout in zou gaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.