ECLI:NL:RBAMS:2018:3790

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
13/674265-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding met geweld en seksuele intimidatie in Amsterdam

Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 september 2016, waarbij de verdachte een vrouw op straat in Amsterdam heeft aangesproken met een seksueel voorstel en haar vervolgens heeft aangerand. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder de verklaring van het slachtoffer, die kort na het voorval emotioneel was en direct aangifte deed. De verdachte ontkende de aanranding, maar zijn verklaring werd als onaannemelijk beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was om de aanranding te bewijzen, onder andere door de vondst van zeven briefjes van tien euro bij de verdachte, die het slachtoffer had genoemd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanranding en legde een taakstraf van 100 uur op, zonder voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat er geen reëel risico op herhaling werd geacht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/674265-16 (Promis)
Datum uitspraak: 30 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte ],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. de Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 september 2016 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [aangeefster] op straat aangesproken en/of gevraagd of zij hem voor geld wilde aftrekken en/of vervolgens (onverhoeds) over de borst(en) van die [aangeefster] gewreven of geaaid en/of met zijn vingers over de vagina van die [aangeefster] gewreven.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte niet ontkent dat hij het slachtoffer heeft aangesproken. Verdachte ontkent wel de aanranding, maar de officier van justitie ziet daarin geen reden om aan de aangifte te twijfelen. Aangeefster heeft kort na het gebeuren een verklaring afgelegd en de politie ziet als zij ter plaatse komt dat aangeefster emotioneel is. Dat ondersteunt haar verklaring. De aangifte wordt verder ondersteund door de zeven briefjes van 10 euro waarover het slachtoffer verklaart, die inderdaad bij verdachte zijn aangetroffen. De verklaring van verdachte hierover is onaannemelijk en bovendien komt hij hier pas tijdens de inhoudelijke behandeling mee. De aanranding kan daarom worden bewezen, aldus de officier van justitie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het is de verklaring van aangeefster tegenover die van verdachte. De verklaring die verdachte op zitting heeft afgelegd past precies bij wat hij eerder ook al heeft gezegd, en bij wat er in het dossier zit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zij op 27 september 2016 kort na middernacht in Amsterdam over straat liep, op weg naar het huis van een vriendin. [2] Zij werd eerst aangesproken door twee jongens in een auto. Die jongens waren aardig tegen haar en zij heeft een praatje met ze gemaakt. [3] Toen zij haar weg vervolgde hoorde zij achter zich geluiden. Ze zag dat een man achter haar kwam lopen. Dit gebeurde in de Marco Polostraat in Amsterdam. De man riep haar en sprak haar daarna aan. Hij vroeg haar of ze hem wilde aftrekken voor geld. De man zei dat hij 70 euro bij zich had. Hij liet het geld ook zien: hij toonde haar zeven briefjes van 10 euro. Aangeefster heeft tegen hem gezegd dat zij niet gediend was van zijn voorstel en wilde weglopen. Op dat moment raakte de man haar aan. Hij aaide haar met zijn vlakke hand over haar hele rechterborst. Bij haar vagina maakte hij heen en weergaande bewegingen met twee vingers. Aangeefster heeft de man weggeduwd en bijna direct daarna de politie gebeld. [4]
Enkele minuten nadat de melding van aangeefster bij de politie is binnengekomen, treft de politie in de Marco Polostraat zowel aangeefster [5] als verdachte [6] aan, op enige afstand van elkaar. Aangeefster huilt en verklaart dat zij zojuist is aangerand. [7] De verklaring die zij op dat moment op straat aflegt is nagenoeg gelijk aan haar latere aangifte. Zij vertelt over de twee jongens in de auto en de man die daarna achter haar aan kwam lopen. Zij vertelt direct op straat al dat de man haar zeven briefjes van 10 euro liet zien en vertelt ook dat de man haar betastte. Verdachte verklaart niet veel, maar wel dat hij het meisje heeft geholpen omdat zij werd lastiggevallen. [8] In zijn latere verhoren beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht.
Dat verdachte de man is waar aangeefster over spreekt, staat niet ter discussie. De vraag die voorligt is of verdachte haar daarbij ook heeft aangeraakt op haar borst en bij haar vagina.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van aangeefster is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen.
De rechtbank vindt dat van een dergelijke ondersteuning in deze zaak sprake is. Allereerst is er het proces-verbaal van bevindingen van de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , waarin zij verklaren dat zij om 00.43 uur aangeefster huilend op de Marco Polostraat aantreffen [9] . Het feit dat aangeefster, zeer kort na haar melding om 00.39 uur, [10] huilend op straat wordt aangetroffen ondersteunt haar verklaring dat er kort daarvoor iets is gebeurd waar zij emotioneel over is. Dit proces-verbaal is dus een ondersteunend bewijsmiddel. Het feit dat bij verdachte precies zeven briefjes van 10 euro worden aangetroffen, is ook ondersteunend aan de verklaring van aangeefster. [11] Want aangeefster verklaart heel specifiek over zeven briefjes van 10, die de man haar liet zien.
De rechtbank ziet ten slotte ook ondersteuning in de verklaring van verdachte zelf. Verdachte zegt immers zelf dat hij aangeefster heeft aangesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat aangeefster eerst sprak met twee jongens in een auto, dat hij daarna naar haar toe is gegaan en dat hij haar heeft aangesproken. Verdachte verklaart ook dat hij aangeefster geld heeft aangeboden, al is het om een volgens hem andere reden. Hij bevestigt dus al deze onderdelen van de aangifte. [12]
Alles bij elkaar zijn er voldoende bewijsmiddelen die de feiten en omstandigheden die aangeefster noemt, ondersteunen. Er is voldoende wettig bewijs dat verdachte de aanranding heeft gepleegd. De rechtbank haalt uit deze bewijsmiddelen ook de overtuiging dat verdachte aangeefster heeft aangerand.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring.
3.4.
Het alternatieve scenario van verdachte
Verdachte heeft op de zitting van 16 mei 2018 een alternatieve lezing gegeven van de gebeurtenissen: hij zag dat aangeefster werd lastig gevallen door de twee jongens in de auto, hij wilde haar helpen en sprak haar daarom aan. Verdachte zei dat hij zeven tientjes bij zich had en dat hij aangeefster er twee wilde geven, zodat zij weg kon komen door een taxi te nemen. De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk om de volgende redenen.
Allereerst is de verklaring van verdachte niet logisch. Verdachte zegt enerzijds dat hij zag dat aangeefster werd lastig gevallen door twee mannen in een auto en dat hij haar wilde helpen. Maar anderzijds zegt hij dat hij – een voor haar onbekende man – ervoor koos naar haar toe te gaan en haar zelf ook aan te spreken. Het had meer voor de hand gelegen de mannen in de auto aan te spreken of weg te sturen. Ook is het niet logisch dat, zoals de verdachte zegt, hij haar twee tientjes bood voor een taxi, maar daarbij vertelde dat hij zeven tientjes bij zich had. Over het algemeen zegt iemand die een ander geld aanbiedt daar niet bij hoeveel geld hij op zak heeft. Bovendien had de verdachte niet zeven tientjes of € 70 euro op zak, maar in totaal € 83,50. Het lijkt erop dat verdachte zijn verklaring op dit punt in overeenstemming heeft willen brengen met het dossier.
Daarnaast weegt ook het moment en de wijze waarop verdachte het alternatieve scenario naar voren heeft gebracht in het nadeel van verdachte mee bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Verdachte heeft rondom zijn aanhouding wel kort verklaard dat hij het meisje wilde helpen omdat zij werd lastig gevallen, maar verder heeft hij zich op alle vragen op zijn zwijgrecht beroepen. Ook op de regiezitting van 23 januari 2018 heeft verdachte niets gezegd over een alternatief scenario. Pas nu, op de zitting van 16 mei 2018, komt verdachte met deze uitleg. Hoewel het verdachte zijn goed recht is zich op zijn zwijgrecht te beroepen draagt de timing van zijn uiteindelijke verklaring niet bij aan de geloofwaardigheid van die verklaring.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario geen stand houdt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 september 2016 te Amsterdam door feitelijkheden [aangeefster] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [aangeefster] op straat aangesproken en gevraagd of zij hem voor geld wilde aftrekken en vervolgens onverhoeds over de borst van die [aangeefster] gewreven of geaaid en met zijn vingers over de vagina van die [aangeefster] gewreven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straffen en maatregelen

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zou aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur moeten worden opgelegd, bij niet voldoen te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
[verdachte ] heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Het slachtoffer, een jonge vrouw, liep die nacht alleen over straat en bevond zich daarmee in een kwetsbare positie. Verdachte heeft daarvan gebruik gemaakt door haar aan te spreken en een seksueel voorstel te doen. Toen bleek dat zij hier niet op in wilde gaan heeft hij haar onverwacht aangeraakt op intieme plekken, namelijk op haar borst en bij haar vagina. Omdat de aanraking zo onverwacht was, kon het slachtoffer zich hieraan niet onttrekken. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ze was hiervan overstuur, dat blijkt uit het dossier.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de aanranding al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden, verdachte daarna niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is geweest, en dat verdachte ook niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Alles bij elkaar acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uur een passende straf. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke straf of strafdeel niet nodig, omdat niet is gebleken dat er een reëel risico is op herhaling.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte ], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 100 uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Gelast de teruggave aan [aangeefster] van:
  • 1.00 STK Trui (goednummer 5259406);
  • 1.00 STK Broek (goednummer 5259405);
  • 1.00 STK Jas (goednummer 5259404).
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter,
mrs. J. Huber en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 14 en 15.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 15 en 16.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3.
10.Een geschrift, zijnde een uitdraai uit applicatie NSA, p. 41.
11.Een geschrift, zijnde een foto van de waarde zak van verdachte, met daarin 7 x € 10,--, p. 51.
12.Verklaring van verdachte op de terechtzitting op 16 mei 2018.