ECLI:NL:RBAMS:2018:3767

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
13/650607-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en brandstichting door verdachte in Amsterdam

Op 31 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man uit Polen, die werd beschuldigd van doodslag en brandstichting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 oktober 2016 in Amsterdam Zuidoost, waar de verdachte betrokken was bij de dood van een man, [slachtoffer], en het in brand steken van diens woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer], wat leidde tot diens overlijden. De verdachte heeft verklaard dat hij in een staat van dronkenschap en onder invloed van drugs was en dat hij zich verdedigde tegen een seksuele aanranding door [slachtoffer]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte geweld gebruikte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingen aan verschillende benadeelde partijen toegewezen, die schade hebben geleden door de brandstichting en de dood van [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/650607-16
Datum uitspraak: 31 mei 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [PI] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Chr. F. van der Vlis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 6 oktober 2016 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1.
Primair:het, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven beroven van [slachtoffer] ;
Subsidiair:het, al dan niet met voorbedachten rade, toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , met de dood als gevolg;
2. brandstichting in een woning aan de [adres 1] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van het volgende.
Op 6 oktober 2016 omstreeks 22:19 uur is er bij de politie een melding binnen gekomen van een woningbrand aan de [adres 1] te Amsterdam. De deur van de woning bleek op slot te zitten en is door brandweer geforceerd. De grootste brandhaard bevond zich bij binnenkomst van de woning aan de linkerzijde, in de slaapkamer. Een tweede brandhaard is aangetroffen rechts bij de ingang van de woonkamer. In de woonkamer, nabij de tweede brandhaard, is het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangetroffen door de brandweermannen.
Het lichaam van [slachtoffer] is uitgebreid onderzocht. Bij radiologisch onderzoek is een groot aantal fracturen waargenomen, onder meer in het aangezicht, aan bijna alle ribben, het borstbeen en dwarsuitsteeksel van de lendenwervels. Daarnaast is een groot aantal zwellingen in het aangezicht, aan de armen en heupen en bloed in de hersenkamers, rondom de hersenen en tussen de hersenvliezen waargenomen. Voorts waren onder meer aan vrijwel het hele gelaat en aan en achter de oren rode huidverkleuringen van bloeduitstortingen zichtbaar.
Uit pathologisch onderzoek is gebleken dat het intreden van de dood van [slachtoffer] kan worden verklaard door belemmering van de ademhalingsfunctie en longfunctiestoornissen. De geconstateerde letsels verspreid over het gehele lichaam zijn – zo valt te lezen in het pathologisch rapport van 15 augustus 2017 – bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld en hevig en samendrukkend geweld. Geconcludeerd wordt dat het intreden van de dood onder meer goed kan worden verklaard door belemmeringen van de ademhalingsfunctie en longfunctiestoornissen, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch stomp, plaatselijk hevig en plaatselijk samendrukkend geweld op de romp. De conclusie van het radiologisch onderzoek is dat de dood van [slachtoffer] kan worden verklaard door functieverlies van de hersenen door externe geweldsinwerking in combinatie met een bemoeilijkte ademhaling door uitgebreide letsels van de ribben en de bijkomende verwikkelingen. Het rapport vermeldt dat [slachtoffer] niet meer in leven was ten tijde van de brand.
Uit onderzoek ter plaatse is gebleken dat sprake was van een uitslaande brand, waardoor er gevolgschade is ontstaan aan de woningen op de derde en vierde bouwlaag. Zo was aan de buitenzijde van het pand roetvorming tot aan de dakrand zichtbaar en waren de kunststof kozijnen van de woningen op de derde en vierde bouwlaag aangetast door hitte en vuur, waarbij het glas van een woning op de derde woonlaag door hitte-inwerking uit het kozijn was gebroken. Verder is geconstateerd dat er in de woning dusdanig veel brandstof in de vorm van papier en andere goederen aanwezig waren, dat er makkelijk (meer) slachtoffers hadden kunnen vallen. De – overigens door de verdediging ook niet betwiste – conclusie in het proces-verbaal van sporenonderzoek is dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
Verdachte heeft een aantal verklaringen afgelegd over wat er in de woning aan de [adres 1] en tussen hem en [slachtoffer] is gebeurd. Samengevat houden die verklaringen het volgende in.
Verdachte is begin oktober 2016 door [slachtoffer] aangesproken bij het centraal station in Amsterdam. Zij hebben even met elkaar gepraat waarna [slachtoffer] verdachte heeft voorgesteld om mee te gaan naar zijn woning. In de woning van [slachtoffer] hebben zij samen gegeten, gedronken en drugs gebruikt. Verdachte heeft ongeveer drie á vier dagen en nachten doorgebracht bij [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft in die periode meerdere malen seksuele toenadering tot verdachte gezocht, bijvoorbeeld door hem voor te stellen om bij hem in bed te slapen. Verdachte heeft [slachtoffer] telkens kenbaar gemaakt dat hij alleen seksueel contact heeft met vrouwen. Zowel ter terechtzitting als tegenover de politie heeft de verdachte verklaard niet bang te zijn geweest voor [slachtoffer] . [slachtoffer] was volgens verdachte een oude en dunne man, die hij niet als gevaarlijk heeft ervaren. Verdachte heeft [slachtoffer] verder als een sombere, vriendelijke, maar ook enigszins opdringerige man omschreven.
In de loop van 6 oktober 2016 is verdachte naar eigen zeggen sterk onder invloed van alcohol en drugs geraakt. Hij is in de middag in slaap gevallen op de bank in de woning van [slachtoffer] . Op een gegeven moment is hij wakker geworden, omdat hij voelde dat [slachtoffer] zijn genitaliën aanraakte. Verdachte heeft met beide handen en met zijn been [slachtoffer] weggeduwd. [slachtoffer] is daarna weer in de richting van verdachte bewogen. Verdachte heeft ter zitting desgevraagd verklaard dit niet zozeer als dreigend te hebben ervaren. Hij was naar eigen zeggen – zie bijvoorbeeld zijn verklaring van 9 januari 2018 – boos, razend en woest. Verdachte heeft verklaard dat hij zo is opgevoed, dat het onvoorstelbaar is dat een man een andere man aanraakt. Verdachte heeft verklaard eerst met een in de buurt liggend voorwerp, waarschijnlijk een fles, tegen het hoofd van [slachtoffer] te hebben geslagen. Verdachte heeft daaropvolgend [slachtoffer] met zijn vuisten geslagen in zijn gezicht, maar eigenlijk over zijn hele lichaam. Daarna heeft hij geschopt. Ook weet verdachte zich nog te herinneren dat [slachtoffer] op zijn zij lag en dat hij hem toen op zijn hoofd en benen schopte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op een gegeven moment ‘bijkwam’ en toen zag dat [slachtoffer] niet meer in leven was, omdat hij niet meer ademde. Toen hij zich realiseerde wat hij had gedaan, heeft de verdachte [slachtoffer] op zijn rug gedraaid en geprobeerd te reanimeren.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte (fors) geweld heeft uitgeoefend op [slachtoffer] en dat deze daardoor is komen te overlijden.
Verdachte heeft vervolgens zijn rugzak gepakt en is de woning uitgerend. Buiten de woning heeft verdachte zich gerealiseerd dat zijn telefoon nog in de woning van [slachtoffer] lag en is toen teruggekeerd naar de woning waar hij brand heeft gesticht, zodat zijn sporen zouden worden gewist. Verdachte heeft in de kamer waar [slachtoffer] lag een boek of krant in de brand gestoken. Verder heeft verdachte nog een krant of boek in de brand gestoken en deze in de slaapkamer gegooid. Verdachte heeft de sleutels gepakt, de deur op slot gedraaid en is gaan fietsen in de richting van het centraal station. Onderweg heeft verdachte de sleutels in een prullenbak weggegooid.
4.2
Vrijspraak van moord
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Verdachte zal worden vrijgesproken voor het de moord.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 6 oktober 2016 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, onder meer met een fles in elk geval met een zwaar of hard voorwerp, met kracht tegen het hoofd en het gezicht en het lichaam geslagen en gestompt en geschopt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Ten aanzien van feit 2
op 6 oktober 2016 te Amsterdam, meermalen opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een of meer kranten en/of boeken, ten gevolge waarvan goederen in voornoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, in elk geval voor anderen, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat er ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde sprake is van (putatief) noodweer(exces) aangezien de verdachte – kort gezegd – in zijn slaaproes is overvallen omdat [slachtoffer] aan zijn genitaliën zat. Voor verdachte is dit dermate ingrijpend geweest dat hij zich hiertegen heeft moeten verdedigen. Verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.1
Noodweer
De vraag is of verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en of deze verdediging noodzakelijk is geweest, waarbij naast aan de eis van subsidiariteit, ook aan het proportionaliteitsvereiste moet zijn voldaan.
Zoals hierboven is overwogen (4.1) gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wakker werd en bemerkte dat [slachtoffer] aan zijn genitaliën zat. Dit is aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf of de eerbaarheid van verdachte. Het is dan ook gerechtvaardigd dat verdachte [slachtoffer] toen heeft weggeduwd.
Met het wegduwen van [slachtoffer] was er een einde gekomen aan de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte.
Weliswaar heeft [slachtoffer] nog een beweging gemaakt richting de verdachte, maar dit betrof niet (langer) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Bij dit oordeel is enerzijds van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij die beweging in zijn richting van [slachtoffer] niet zozeer als dreigend heeft ervaren en anderzijds dat verdachte wist dat [slachtoffer] een oude, dunne man was – en dus – niet fysiek imponerend.
Uit het voorgaande volgt dat er geen sprake meer was van een noodweersituatie toen de verdachte [slachtoffer] voor het eerst sloeg met de fles of het voorwerp en toen het overige geweld volgde. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
6.2
Noodweerexces
Van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan sprake zijn indien op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin de gedraging van verdachte toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld of aangenomen dat de gedragingen van verdachte het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank de aard van het letsel, de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging en de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
Aangenomen mag worden dat verdachte overstuur was toen hij ontdekte dat [slachtoffer] hem zonder zijn toestemming betaste. Daarmee maakte [slachtoffer] namelijk een forse inbreuk op de fysieke integriteit van verdachte en de rechtbank wil best aannemen dat dit wederrechtelijke handelen van [slachtoffer] op zichzelf geschikt was om heftige emoties te veroorzaken. De reactie van verdachte was echter zodanig heftig, dat de rechtbank in redelijkheid niet kan aannemen dat deze een onmiddellijk gevolg was van die gemoedsbeweging. De rechtbank verwijst in dit verband naar de bevindingen uit het sectierapport en het verrichte radiologische onderzoek, waaruit blijkt dat bij [slachtoffer] over het hele lichaam fracturen, zwellingen, rode verkleuringen en bloeduitstortingen zijn geconstateerd. Zo waren er uitgebreide breuken aan het aangezicht, het ribbenrooster en het borstbeen. Er was een breuk aan de onderkaak rechts en aan de lendenwervels. Ook was er een klaplong aan beide kanten. Verder was er sprake van verscheuringen aan onder meer het rechteroor, aan het voorhoofd links en de linkerwang. Het kan niet anders dan dat verdachte relatief langdurig en in ieder geval fors geweld op [slachtoffer] heeft toegepast. Het handelen van verdachte lijkt al met al grotendeels te zijn voortgekomen uit de behoefte aan vergelding, het uiten van zijn razernij. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
6.3
Beroep op putatief noodweer(exces)
Indien geen sprake is van een noodweersituatie, kan onder bepaalde omstandigheden een geslaagd beroep worden gedaan op putatief noodweer, indien sprake is geweest van verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan omdat hij zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De verdediging heeft het beroep op putatief noodweer(exces) niet onderbouwd. Aangezien het dossier en het verhandelde ter zitting geen enkele houvast bieden voor de mogelijkheid van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, wordt het beroep op putatief noodweer(exces) daarom eveneens verworpen.
Er zijn ook overigens geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, zodat dit strafbaar is en verdachte strafbaar is.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft ter zake van de door haar bewezen geachte feiten gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de doodslag van [slachtoffer] . [slachtoffer] had verdachte onderdak aangeboden en is uiteindelijk in zijn eigen woning op uiterst brute en excessief gewelddadige wijze om het leven gebracht door verdachte. [slachtoffer] was een al wat ouder, tenger gebouwd persoon, die – volgens de omschrijving van zijn broer – geen enkele vorm van agressie in zich had. Hij was een weerloos slachtoffer, niet in staat zich tegen de onverhoedse opeenstapeling van geweld jegens hem te verdedigen. Op basis van de veelheid aan in- en uitwendig letsel, kan het niet anders zijn dan dat verdachte vaak en hard heeft geslagen, gestompt en geschopt tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer] . Aan de gevolgen van deze geweldsexplosies is [slachtoffer] overleden.
Verdachte heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Voor de nabestaanden is de wijze waarop hij om het leven is gebracht zeer moeilijk om te aanvaarden en te verwerken, zo blijkt ook uit de door de broer van [slachtoffer] ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte heeft de nabestaanden, de broer van [slachtoffer] , maar ook zijn moeder die aan het eind van haar leven het verlies van haar zoon heeft moeten meemaken, onherstelbaar leed toegebracht. De nabestaanden moeten leven met de wetenschap dat [slachtoffer] in de laatste minuten van zijn leven pijn heeft geleden en angstig moet zijn geweest. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning van [slachtoffer] . Verdachte heeft getracht zijn sporen te wissen door het stichten van brand. Als gevolg van de brand is het appartementencomplex, waar de woning deel van uitmaakt, ontruimd. Ten tijde van de brand lagen sommige bewoners, waaronder kinderen, te slapen. Dat de bewoners hun woningen nog op tijd hebben kunnen verlaten en dat er geen dodelijke of (zwaar) gewonde slachtoffers zijn gevallen is niet aan het handelen van verdachte te danken. Veel bewoners hebben psychische schade opgelopen als gevolg van de brand. Velen van hen beschrijven een gevoel van onveiligheid en angst om plotseling weer te kunnen worden overvallen door brand. Veel woningen zijn geruime tijd onbewoonbaar geweest en veel huisraad is onbruikbaar geworden. De rechtbank rekent verdachte de brandstichting zwaar aan. In een poging om zelf niet gepakt te worden heeft verdachte de belangen van alle omwonenden volledig veronachtzaamd.
De feiten waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt zijn niet alleen voor de slachtoffers, nabestaanden en buurtbewoners zeer verontrustend, maar ook voor de samenleving.
Uit de over verdachte opgemaakte psychiatrische en psychologische rapporten van 9 en 13 maart 2018 volgen geen bijzonderheden waar de rechtbank voor wat betreft de strafoplegging rekening mee moet houden. Er is bij verdachte geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens vastgesteld. Er is ook geen sprake van een psychiatrische stoornis die het handelen van verdachte heeft beïnvloed. Er is dan ook geen reden om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 20 april 2018 en het ECRIS van 30 november 2017, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor een opium- en vermogensdelicten in Polen, waarvan één vermogensdelict met geweld. Op 30 maart 2017 is verdachte door de politierechter te Amsterdam veroordeeld voor winkeldiefstal, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij vanaf zijn aanhouding openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft echter wel gewacht tot zijn aanhouding in Polen, hij is niet uit zichzelf naar de politie gegaan.
Verder heeft verdachte meermalen spijt betuigd jegens de slachtoffers en nabestaanden. Het is voor de rechtbank echter moeilijk in te schatten in hoeverre deze spijtbetuiging oprecht is, mede aangezien verdachte op de terechtzitting is verschenen met een T-shirt waarop op de achterzijde “
SHIT HAPPENS” was te lezen, tot frustratie van de in de rechtszaal aanwezige slachtoffers.
Gelet op de ernst van de feiten is een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Bij het bepalen van de duur van deze straf houdt de rechtbank rekening met opgelegde straffen in vergelijkbare zaken, die lager zijn dan de eis van de officier van justitie. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte door [slachtoffer] betast werd.
Alle omstandigheden in aanmerking nemende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 13 jaren passend.

8.Beslag

8.1.
Beslaglijst
1.00 STK Computer
HP
5267919
5.00 FLS Fles
-
bierflessen 5268237
1.00 FLS Fles
HEINIKEN
bierfles 5265409
4. STK Zaktelefoon
-
Microsoft Mobile Rm 1089 5334764
8.2
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: itemnummer 1 (computer), dient in bewaring te worden genomen ten behoeve van de rechthebbende.
8.3
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: itemnummers 2 en 3 (flessen) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dergelijke voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8.4
Teruggave aan verdachte
Ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: itemnummer 4 (zaktelefoon) gelast de rechtbank teruggave aan verdachte.

9.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft € 770,- aan schadevergoeding gevorderd, bestaande uit de eigen bijdrage aan zorgkosten over de jaren 2016 en 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft € 30.160,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit schade aan de inboedel, en € 2.050,- aan immateriële schadevergoeding, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, mede gelet op de foto’s die zijn aangehecht bij de vordering. De materiële schade is ter terechtzitting betwist. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de materiële schade niet exact kan worden vastgesteld, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de materiële schade op basis van de foto’s begroten op € 1.500,-. De immateriële schade komt de rechtbank tot een bedrag van € 1.500,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom tot dat bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, gevorderd vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft € 300,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit kosten voor tijdelijk verblijf bij een vriendin, en € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft € 20.200,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit kosten wegens studievertraging, en € 2.050,- aan immateriële schadevergoeding, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De hoogte van de materiële vordering is ter terechtzitting betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële vordering onvoldoende onderbouwd is. Onvoldoende duidelijk is of er sprake is van een direct causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de gestelde schade van in totaal € 20.200,-. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, waarmee dit deel van de vordering onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schade is niet betwist. De gevorderde immateriële schadevergoeding komt de rechtbank tot een bedrag van € 1.500,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de van de algehele voldoening. Voor het overige wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 8]
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 9]
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft € 1.747,22 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit € 297,22 aan reiskosten, € 400,- aan garderobekosten, € 350,- voor twee smokings, € 425,- aan diepvriesproducten, € 175,- voor ‘koelkast/diepvries totaal’ en € 100,- voor het witten van de muur, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist, met uitzondering van de reiskosten. De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 297,22, bestaande uit reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en betwist is en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 10]
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] heeft € 1.159,62 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit huishoudelijke zaken, overnachtingen en gemiste inkomsten als zzp’er, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 11]
De benadeelde partij [benadeelde partij 11] heeft € 1.059,20,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit reiskosten en opname van verlofuren voor het ondergaan van therapie,
en € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De materiële vordering is, met uitzondering van de reiskosten, betwist. De rechtbank wijst de vordering tot materiële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 110,-, bestaande uit reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De gevorderde immateriële schadevergoeding komt de rechtbank tot een bedrag van € 1.500,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 12]
De benadeelde partij [benadeelde partij 12] heeft € 270,70 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit € 150,- schade aan kleding en schoenen en € 120,70 aan reiskosten. Verder heeft zij € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd, vanwege de ondervonden psychische gevolgen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is, met uitzondering van de reistkosten, betwist. De rechtbank wijst de vordering tot materiële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 120,70, bestaande uit reiskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De gevorderde immateriële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2016 tot aan de van de algehele voldoening.
Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 63, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
doodslag.
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
13 (dertien) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1.00 STK Computer
HP
5267919
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
5.00 FLS Fles
-
bierflessen 5268237
1.00 FLS Fles
HEINIKEN
bierfles 5265409
Gelast de teruggave aan verdachte van:
4. STK Zaktelefoon
-
Microsoft Mobile Rm 1089 5334764
[benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 770,- (zegge: zevenhonderdzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen de som van € 770,- (zegge: zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bestaande uit € 1.500,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen de som van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 3] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] te betalen de som van € 1.500,- (zeggen: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 4]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe tot een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 4] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] te betalen de som van € 1.500,- (zeggen: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] toe tot een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 5] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] te betalen de som van € 1.500,- (zeggen: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 6]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] toe tot een bedrag van € 1.800,- (zegge: achttienhonderd euro), bestaande uit € 300,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 6] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] te betalen de som van € 1.800,- (zegge: achttienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 28 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 7]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] toe tot een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 7] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] te betalen de som van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 8]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] toe tot een bedrag van € 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 8] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] te betalen de som van € 1.500,- (zeggen: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 9]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] toe tot een bedrag van € 297,22 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro en tweeëntwintig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 9] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] te betalen de som van € 297,22 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro en tweeëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 10]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] toe tot een bedrag van € 1.159,62 (zegge: duizend honderdnegenenvijftig euro en tweeënzestig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 10] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] te betalen de som van € 1.159,62 (zegge: duizend honderdnegenenvijftig euro en tweeënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 11]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] toe tot een bedrag van € 1.610,- (zegge: duizend zeshonderd tien euro), bestaande uit € 110,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 11] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] te betalen de som van € 1.610,- (zegge: duizend zeshonderd tien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[benadeelde partij 12]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] toe tot een bedrag van € 1.620,70 (zegge: duizend zeshonderdtwintig euro en zeventig cent), bestaande uit € 120,70 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 12] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] te betalen de som van 1.620,70 (zegge: duizend zeshonderdtwintig euro en zeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2016 tot aan de dag van de algehele voldoedoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2018.