ECLI:NL:RBAMS:2018:3704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
13/669072-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een minderjarige in een therapeutische leefgemeenschap met psychisch overwicht en dwang

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man, die beschuldigd werd van het meermalen verkrachten van een minderjarig meisje tussen 1994 en 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, dat op jonge leeftijd in een therapeutische leefgemeenschap in Amsterdam verbleef, door de verdachte werd misbruikt. De verdachte, die de leider van deze leefgemeenschap was, heeft het slachtoffer psychisch onder druk gezet en misbruik gemaakt van haar kwetsbaarheid. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele tegenstrijdigheden. De verdachte heeft de beschuldigingen ontkend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de seksuele handelingen, waaronder penetratie, bewezen zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter compensatie van de immateriële en materiële schade die het slachtoffer heeft geleden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669072-17 (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak [1] gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H. Boersma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.J. van Essen naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mr. J.A. van der Lem, de advocaat van de benadeelde partij [naam aangeefster] , naar voren is gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt er kortgezegd van beschuldigd dat hij [naam aangeefster] in Amsterdam en/of India, in de periode van 7 november 1994 tot en met 7 november 2004 meermalen zou hebben verkracht. Voor het geval dat niet bewezen zou kunnen worden luidt de beschuldiging dat hij (in de periode tot 7 november 1997) seksueel bij haar is binnengedrongen terwijl zij toen jonger was dan 16 jaar en/of (in de periode tot 7 november 1999) met misbruik van gezag of vertrouwen ontucht met haar heeft gepleegd, terwijl zij toen minderjarig was.
De volledige tekst van de beschuldiging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde (verkrachting) bewezen kan worden. Uit de verklaringen van [naam aangeefster] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (de rechtbank begrijpt Irmhild) [naam 4] en uit het feit dat [naam aangeefster] twee abortussen heeft ondergaan volgt dat er tussen 1994 en 2004 seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [naam aangeefster] .
Door de feitelijkheden in de tenlastelegging is er voor [naam aangeefster] een situatie ontstaan waarbij sprake was van een zodanige psychische druk dat zij zich niet aan de seksuele handelingen kon onttrekken. Hierdoor is sprake geweest van ‘door een feitelijkheid dwingen’. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en [naam aangeefster] en haar jonge leeftijd hebben daarbij ook een rol gespeeld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaringen van [naam aangeefster] , [naam 1] en [naam 2] zijn onvoldoende betrouwbaar om te gebruiken voor het bewijs.
Er is geen bewijs voorhanden dat er überhaupt seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [naam aangeefster] . Bovendien kan niet worden aangetoond dat sprake is geweest van ‘door een feitelijkheid dwingen’ (artikel 242 Wetboek van Strafrecht) of een ‘een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte’ (artikel 249 Wetboek van Strafrecht).
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Betrouwbaarheid van het bewijs
De rechtbank constateert dat er in dit geval, zoals vaker in zedenzaken voorkomt, naast de aangeefster en (volgens de beschuldiging) verdachte geen directe getuigen zijn van het gestelde misbruik. Het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs in deze zaak bestaat in belangrijke mate uit verklaringen over de omstandigheden rond het gestelde misbruik, of over het horen van verklaringen van anderen (‘de auditu’). De rechtbank dient bij het beoordelen van deze verklaringen behoedzaamheid te betrachten. In het algemeen geldt dat betrouwbaarheid van verklaringen moeten worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen maakt deze verklaringen op zichzelf echter nog niet onbetrouwbaar. Eventuele tegenstrijdigheden kunnen te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, door emoties of schaamte komen dan wel ontstaan zijn door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Verklaringen van aangeefster
Aangeefster [naam aangeefster] (hierna: [naam aangeefster] ) heeft vanaf 2008 op verschillende momenten verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen tussen 1994 en 2004. Hoewel haar diverse verklaringen op enkele punten van elkaar verschillen, vindt de rechtbank deze verschillen niet zodanig dat die verklaringen om die reden in hun geheel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De rechtbank houdt er in dit kader rekening mee dat de gebeurtenissen zijn begonnen toen zij 13 jaar oud was en dat zij daarover pas heeft verteld toen zij 26 jaar oud was, zodat het niet verbaast dat haar herinnering door het tijdsverloop op bepaalde punten enigszins is aangetast. Daar komt bij dat zij wat betreft de hoofdlijnen altijd consequent heeft verklaard. Zo heeft zij telkens verklaard dat verdachte haar seksueel misbruikt heeft en dat dit seksuele misbruik van haar tweede bezoek aan India tot het verlaten van de leefgemeenschap plaatsgevonden heeft.
Verklaringen van getuigen
De hiervoor genoemde behoedzaamheid is nog temeer op zijn plaats, waar verschillende getuigen hebben verklaard dat zij benaderd zijn door [naam 1] om een verklaring af te leggen over het door haar gestelde misbruik van haar dochter. De rechtbank ziet echter geen grond om deze verklaringen om deze reden als onbetrouwbaar terzijde te stellen. De getuigen hebben ieder vanuit hun eigen visie en positie gedetailleerd verklaard over de leefgemeenschap en de rol van verdachte daarin. Hun verklaringen zijn ook consistent, in die zin dat deze wat betreft de gebeurtenissen waarover gerelateerd wordt en de omstandigheden waaronder deze gebeurtenissen plaatsvonden, in de kern op elkaar aansluiten. Van beïnvloeding van de verklaringen is tegen die achtergrond niet gebleken. Ook de verklaringen van de getuigen zijn naar het oordeel van de rechtbank bruikbaar voor het bewijs. Dat uit de verklaringen van enkele getuigen blijkt dat hun visie op de gebeurtenissen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden in de loop van de tijd is gewijzigd, maakt dit niet anders.
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Seksuele handelingen
Op 8 mei 2008 heeft [naam aangeefster] , geboren op [geboortedatum] , aangifte gedaan van seksueel misbruik tegen verdachte. [naam aangeefster] heeft met haar moeder, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een lange tijd deel uitgemaakt van een therapeutische leefgemeenschap waarvan verdachte de leider was. Het seksueel misbruik begon toen [naam aangeefster] voor de tweede keer in India was. Zij was toen 13 jaar oud. Verdachte pakte haar hand vast, en legde haar hand op zijn penis bovenop zijn onderbroek en vroeg haar wat zij voelde. [3] Op een andere dag nam verdachte haar mee naar zijn slaapkamer boven. Zij moest zich uitkleden en op bed gaan liggen. Verdachte kwam bovenop haar liggen en probeerde haar direct te penetreren. Het deed erg veel pijn. Verdachte zei dat zij zich moest ontspannen en dat pijn niet belangrijk was. Hierna heeft zij nog een aantal keren seks met verdachte gehad. Na ongeveer vijftien keer heeft hij haar volledig gepenetreerd. De seks vond altijd plaats in zijn slaapkamer. Zij heeft nooit tegen verdachte gezegd dat zij geen seks met hem wilde, wel heeft ze tegen hem gezegd dat zij veel pijn had. [4]
Toen zowel [naam aangeefster] als verdachte weer in Amsterdam waren ging de seks door. Verdachte penetreerde haar of zij moest hem pijpen en aftrekken. Toen zij 15 jaar oud was leerde verdachte haar tongzoenen. Op haar 16e kwam zij erachter dat zij zwanger was. Zij wist zeker dat zij zwanger van verdachte was, omdat hij de enige was met wie zij een seksuele relatie had. Verdachte deed de seks voorkomen als een vorm van therapie. [5] Op haar 17e moest zij van verdachte met de pil stoppen. Zij bleven seks met elkaar hebben. Toen zij 20 jaar was, raakte zij weer zwanger. Zij wist wederom zeker dat zij zwanger was van verdachte, omdat hij de enige was met wie zij ooit seks had gehad. [6] Begin maart 2004, toen zij 22 jaar oud was, is zij met haar moeder uit de leefgemeenschap vertrokken. [7]
De rechtbank ziet ten aanzien van de seksuele handelingen ondersteuning voor de verklaring van [naam aangeefster] in de verklaringen van [naam 5] en [naam 2] .
In India: de eerste seksuele handelingen hebben nog niet plaatsgevonden
Getuige [naam 5] heeft verklaard dat zij getuige is geweest van een telefoongesprek tussen [naam aangeefster] en haar moeder [naam 1] . [naam aangeefster] voerde dat gesprek vanuit New Delhi (India). [naam 1] bevond zich op dat moment in Nederland. [naam 5] was bij [naam 1] tijdens het telefoongesprek. De telefoon stond hierbij op speakerfunctie waardoor ook [naam 5] [naam aangeefster] kon horen. Het gesprek ging over seksueel contact tussen verdachte en [naam aangeefster] . [naam aangeefster] begon er elke keer opnieuw over. Zij zocht kennelijk hulp bij haar moeder, maar kreeg niet het antwoord waarop zij hoopte. [naam aangeefster] was duidelijk van streek. Zij vertelde dat zij de stijve penis van verdachte moest vastpakken en strelen. [naam aangeefster] vermoedde wat haar te wachten stond, omdat zij ook al eerder had meegekregen dat verdachte met andere vrouwen seksueel contact had. Zij maakte zich zorgen, omdat zij zich afvroeg hoe de stijve penis in haar vagina moest passen. [8]
Terug in Nederland: de eerste seksuele handelingen hebben inmiddels plaatsgevonden
Uit de e-mail van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) blijkt dat [naam 2] met verdachte heeft gesproken over het seksueel contact tussen hem en [naam aangeefster] en dat zij, in dat verband, vervolgens met [naam aangeefster] heeft gesproken over de pil. [9]
Ook tijdens haar verhoor van 8 december 2008 heeft [naam 2] verklaard dat zij wist van het seksuele contact tussen verdachte en [naam aangeefster] . Dit was in 1993/1994 begonnen. Zij heeft nooit gezien dat verdachte en [naam aangeefster] seks hadden, maar er werd wel over gesproken. Zij wilde [naam aangeefster] behoeden om zwanger te worden en heeft haar gezegd dat zij naar de dokter moesten gaan als het seksuele contact door zou gaan. Zij heeft dat in Nederland met [naam aangeefster] overlegd, toen zij net terug waren uit India. [10]
Op basis van de aangifte en de hiervoor genoemde verklaringen van getuigen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de tenlastgelegde periode seksuele handelingen met [naam aangeefster] heeft verricht, waaronder penetratie. Omdat de verklaringen van aangeefster op belangrijke punten worden ondersteund door andere verklaringen, neemt de rechtbank ze als uitgangspunt bij de beoordeling welke handelingen hebben plaatsgevonden en in welke periode.
Dwang door ‘andere feitelijkheden’
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen moet naast het plaatsvinden van de seksuele handelingen, zoals hiervoor vastgesteld, ook vastgesteld worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van die handelingen.
De rechtbank ziet in het dossier en in de tenlastelegging geen aanknopingspunten voor het dwingen door middel van geweld of bedreiging met geweld.
De feitelijkheden die in de tenlastelegging zijn opgenomen zouden mogelijk wel tot dwang door andere feitelijkheden kunnen leiden. Om te beoordelen of dit het geval is, zal de rechtbank eerst bezien of tenlastegelegde feitelijkheden kunnen worden bewezen en zo ja, of [naam aangeefster] door die feitelijkheden voor haar levensomstandigheden afhankelijk was van verdachte en/of dat verdachte door die feitelijkheden een dusdanige overwicht op [naam aangeefster] had dat daarmee van dwang moet worden gesproken.
Feitelijkheden uit de tenlastelegging
“heeft hij die [naam aangeefster] en haar moeder opgenomen in een leefgemeenschap/commune/sekte (genaamd [naam secte] )”
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [naam aangeefster] en haar moeder [naam 1] in de leefgemeenschap heeft opgenomen. Uit het dossier blijkt niet van een actieve benadering of werving van [naam aangeefster] en haar moeder voor de leefgemeenschap door verdachte. Ook uit de verklaring van [naam 1] dat zij de ‘therapeutische gemeenschap’ samen met verdachte heeft opgestart blijkt niet dat verdachte [naam aangeefster] en haar moeder zou hebben toegelaten tot een al bestaande leefgemeenschap.
“heeft hij die [naam aangeefster] geheel of gedeeltelijk gescheiden van haar moeder”
[naam aangeefster] heeft verklaard dat zij van haar moeder werd gescheiden en dat [naam 2] haar moeder moest zijn. Zij ging op haar 11e met [naam 2] naar India. Verdachte was daar toen al . [11] Haar moeder [naam 1] bleef in Nederland. Na drie maanden werd zij vanuit India teruggestuurd naar Nederland. [naam 2] ging met haar mee. Op het moment dat zij terugkeerde vanuit India, vertrok haar moeder naar India. [12] Toen zij 13 jaar oud was, ging zij wederom met [naam 2] naar verdachte in India. [13]
[naam 2] heeft bevestigd dat zij door verdachte werd aangewezen om voor [naam aangeefster] te zorgen. Zij kreeg de rol van haar verzorger toebedeeld voordat zij naar India gingen. [14] Er waren ook zittingen met verdachte, [naam aangeefster] en haarzelf, waarin dat werd besproken. Ook [naam 1] was daar weleens bij. De visie van verdachte was dat ouders niet goed zijn voor hun kinderen en gescheiden moeten worden van hun kinderen. Op verdachtes initiatief was [naam aangeefster] in India en [naam 1] in Nederland. [15]
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde verklaringen bewezen dat verdachte [naam aangeefster] van haar moeder heeft gescheiden, door [naam 2] als haar moeder aan te wijzen en ervoor te zorgen dat wanneer [naam aangeefster] in India was, haar moeder in Nederland was en vice versa.
“heeft hij een of meer andere vrouwen uit de leefgemeenschap/commune/sekte opgedragen, althans toestemming gegeven om die [naam aangeefster] regelmatig te mishandelen, in elk geval te slaan”
[naam aangeefster] heeft verklaard dat zij bij haar eerste bezoek aan India dagelijks door [naam 2] werd geslagen. [naam 2] deed dit in opdracht van verdachte. Hij gaf indirecte hints naar [naam 2] toe of knipte met zijn vingers. Ook daarna in Nederland werd zij elke dag door [naam 2] geslagen. Tijdens haar tweede bezoek aan India kreeg zij minder klappen. [16] [naam 2] heeft bevestigd dat zij [naam aangeefster] in opdracht van verdachte sloeg. Zij moest dit doen om [naam aangeefster] door “haar weerstand” heen te helpen. [17]
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte [naam 2] heeft opgedragen om [naam aangeefster] regelmatig te slaan.
“heeft hij die [naam aangeefster] heeft gedwongen om meermalen, althans eenmaal, een abortus te moeten ondergaan”
[naam aangeefster] heeft verklaard dat zij bij de eerste abortus zelf ook vond dat zij te jong was om een kind te krijgen en dus achter het besluit stond. Met de tweede abortus had zij meer moeite, omdat zij die abortus niet wilde. [18] Zij heeft tijdens een vergadering gezegd dat zij geen abortus wilde, maar verdachte besloot dat zij het kind niet mocht houden. Hierop is een afspraak gemaakt bij de CASA kliniek in Den Haag. [19] De abortus vond vervolgens op 27 augustus 2002 plaats. [20]
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [naam aangeefster] heeft gedwongen om een abortus (namelijk, de tweede) te ondergaan.
“heeft hij in die leefgemeenschap/commune/sekte een cultuur van straffen en/of sancties ingevoerd en/of in stand gehouden”
[naam aangeefster] heeft verklaard dat [verdachte] de rol als leider afdwong door regels te stellen en te straffen daar waar nodig was. Zo dwong verdachte hen om maandenlang ochtendurine te drinken en met koud water te douchen. Ook gebeurde het dat leden als straf dagen lang hun ontlasting moesten eten. Verder zag zij een keer dat verdachte ‘ [naam 6] ’ probeerde te wurgen. Dit deed hij omdat [naam 6] niet voldoende uit haar “weerstand” kwam. Haar moeder [naam 1] heeft een keer zes weken alleen maar water te drinken gekregen en niets te eten. Ze zat opgesloten in een slaapkamer. Dit was een strafmaatregel van verdachte omdat [naam 1] had gezegd dat zij het ergens niet mee eens was. [21]
De rechtbank ziet ondersteuning voor de verklaring van [naam aangeefster] in de verklaring van [naam 7] . Hij heeft niet specifiek over dezelfde situaties en sancties verklaard, maar ook hij verklaart over een regime waar verdachte sancties stelde op bepaald gedrag. Hij heeft verklaard dat het in de groep regelmatig voorkwam dat iemand in “een weerstand” zat. In feite was dat een periode dat je niet mee wilde in de groep en dat je je verzette. Het kwam dan voor dat je een week of twee, drie in een kamer werd gehouden. Er waren dagen dat je geen eten of drinken kreeg. Je werd buitengesloten van de groep. De kamer zat niet op slot, maar door de groepsdruk voelde je je wel opgesloten. Dit was een therapeutische ingreep en dus op initiatief van verdachte. [22]
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte in de leefgemeenschap een cultuur van straffen en sancties heeft ingevoerd en in stand gehouden.
“zich als leider van die leefgemeenschap/commune/sekte boven de andere leden/deelnemers aan die leefgemeenschap/commune/sekte gesteld”,
Zowel [naam aangeefster] , [23] [naam 2] , [24] [naam 7] [25] als [naam 5] [26] hebben verklaard dat verdachte de leider van de leefgemeenschap was en boven de andere deelnemers stond. [naam aangeefster] zelf heeft verder nog verklaard dat zij verdachte als een vaderfiguur zag. Zij keek naar hem op en wilde dat hij trots op haar was. Bovendien zag zij hem als leider van de groep die zij moest volgen. [27]
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich als leider van de leefgemeenschap boven de andere deelnemers aan die leefgemeenschap had gesteld.
Dwang
“waardoor die [naam aangeefster] voor haar levensomstandigheden geheel of gedeeltelijk afhankelijk was van hem verdachte en/of waardoor hij een fysiek en psychisch overwicht op die [naam aangeefster] had”
Om tot een bewezenverklaring van dwang door feitelijkheden te komen moeten die feitelijkheden samen een dermate grote psychische druk op aangeefster leggen dat zij op het moment van de seksuele handelingen redelijkerwijs niets anders kan doen dan de handelingen dulden.
Voor een bewezenverklaring van verkrachting is niet voldoende dat er een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en aangeefster heeft bestaan, die aan verdachte een overwicht op die aangeefster gaf. Deze relatie en het psychisch overwicht kunnen aangeefster hebben beïnvloed, maar maken haar handelen niet per se onvrijwillig. Andere factoren kunnen van belang zijn, zoals het leeftijdsverschil en de persoonlijke kenmerken van aangeefster. Een kwetsbaar persoon zal eerder worden gedwongen dan een ander. Volgens de Hoge Raad is vereist dat verdachte binnen de bestaande afhankelijkheidsrelatie handelingen heeft verricht, waardoor een dreigende sfeer is ontstaan. Aangeefster moet ten gevolge van die ontstane dreigende sfeer zijn gedwongen seksuele handelingen te ondergaan.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen geachte feitelijkheden in onderlinge samenhang en ook in samenhang met de overige omstandigheden zodanig van aard zijn, dat [naam aangeefster] zich redelijkerwijs niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken of zich er tegen heeft kunnen verzetten. De seksuele handelingen waren onvrijwillig. [naam aangeefster] had pijn tijdens de seks. [naam aangeefster] moet een uitzonderlijk sterke mate van afhankelijkheid van verdachte hebben ervaren. Zij groeide op in een leefgemeenschap, waar ook haar moeder onderdeel van uitmaakte, waarbij verdachte door alle volwassen personen om haar heen zonder meer als leider werd gezien. [naam aangeefster] was bang voor verdachte, maar wilde ook zijn goedkeuring. Zij zag hem als een vaderfiguur, keek naar hem op en wilde dat hij trots op haar was. [28] De jonge leeftijd van [naam aangeefster] – ze was 13 toen de seksuele handelingen begonnen – vindt de rechtbank een belangrijke factor voor het aannemen van dwang door psychisch overwicht: een kind van 13 zal eerder grote psychische druk ervaren dan een volwassene. Daarbij was [naam aangeefster] op dat moment gescheiden van haar moeder. Het aanzienlijke leeftijdsverschil van 29 jaar maakte ook dat verdachte een natuurlijk overwicht op [naam aangeefster] had. Omdat de verkrachtingen al begonnen toen [naam aangeefster] 13 jaar was en omdat [naam aangeefster] zich de gehele periode in een leefgemeenschap bevond waar verdachte de leiding had, was de psychische druk de gehele periode, van 8 november 1993 tot en met maart 2004, aanwezig.
Voorwaardelijk opzet op psychische druk
Voor een bewezenverklaring van dwang door psychische druk is ook vereist dat verdachte opzet had op het ontstaan van deze druk op aangeefster. Dit (voorwaardelijke) opzet houdt in dat verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster dwong tot het ondergaan van het seksuele binnendringen en de andere seksuele handelingen. Dit betekent dat verdachte in de bewuste situaties begreep of heeft moeten begrijpen dat de omstandigheden tot deze druk op de aangeefster hebben geleid. Om verdachte daarvoor verantwoordelijk te kunnen houden, moeten al deze handelingen, mededelingen en omstandigheden door verdachte zijn verricht of in het leven geroepen.
Verdachte wist dat [naam aangeefster] een kwetsbaar en jong meisje was. Hij heeft haar van haar moeder gescheiden, opdracht gegeven haar te slaan en haar daarmee afhankelijk gemaakt van hem en van zijn wil. Hij moet hebben beseft welke druk hij met zijn handelen op [naam aangeefster] legde. Gelet op deze omstandigheden mocht verdachte niet aannemen dat [naam aangeefster] de seksuele handelingen vrijwillig onderging. Door zijn handelen heeft verdachte dus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam aangeefster] de handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam, tegen haar wil zou ondergaan, zodat er sprake is van voorwaardelijk opzet op dwang.
De primair tenlastegelegde verkrachting wordt bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 8 november 1994 tot en met maart 2004 te Amsterdam en in India meermalen door feitelijkheden [naam aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte
  • die [naam aangeefster] gescheiden van haar moeder en
  • een vrouw uit de leefgemeenschap opgedragen om die [naam aangeefster] regelmatig te slaan en
  • die [naam aangeefster] gedwongen om een abortus te ondergaan en
  • in die leefgemeenschap een cultuur van straffen en sancties ingevoerd en in stand gehouden en
  • zich als leider van die leefgemeenschap boven de andere deelnemers aan die leefgemeenschap gesteld,
waardoor hij een psychisch overwicht op die [naam aangeefster] had,
en bestaande die seksuele handelingen uit
  • het met zijn penis penetreren van de vagina van die [naam aangeefster] en
  • het zich door die [naam aangeefster] laten aftrekken en
  • zich door die [naam aangeefster] laten pijpen en
  • het tongzoenen met die [naam aangeefster] .
De rechtbank baseert deze beslissing op de in rubriek 3.3. weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebruikte bewijsmiddelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het staat vast dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan. Om een straf te kunnen opleggen moet de verdachte strafbaar zijn. De rechtbank vindt dat verdachte in dit geval strafbaar is. Er zijn namelijk geen omstandigheden genoemd of gebleken die maken dat de verdachte niet strafbaar is.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Straf
6.1.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van voorarrest.
6.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft, in het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt, verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, het tijdsverloop tussen de tenlastegelegde periode en de uitspraak en de leeftijd van verdachte.
6.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte, zijn strafblad, de ernst van het feit en wat er op de zitting is besproken. Bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan verkrachting van [naam aangeefster] . In die periode was zij 13 tot en met 22 jaar oud, terwijl verdachte 29 jaar ouder was. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit en rekent het verdachte zwaar aan dat hij heeft jarenlang een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [naam aangeefster] . Verdachte was leider van een leefgemeenschap en heeft misbruik gemaakt van de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van [naam aangeefster] . Hij heeft zich kennelijk laten leiden door zijn therapeutische ideologie en zijn eigen wil, en de wil van [naam aangeefster] daaraan volstrekt ondergeschikt gemaakt. Verdachte heeft de beschuldiging ontkend en daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Van enig bewustzijn over hoe verwerpelijk en schadelijk zijn handelen is geweest, is ook niet gebleken.
De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten hiervan vaak zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Zo ook [naam aangeefster] . Zij geeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aan dat zij nog dagelijks wordt geconfronteerd met de gevolgen. Zij heeft geen kind kunnen zijn en geen carrière op kunnen bouwen. Haar huidige psycholoog geeft aan dat [naam aangeefster] chronische PTSS (posttraumatische stressstoornis) heeft en dat zij in het dagelijks leven beperkingen in fysieke en mentale belastbaarheid heeft. Zij vindt intieme relaties moeilijk, is erg gevoelig voor stemmingen van anderen en heeft problemen in haar werk.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een verkrachting geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank ziet in de lange periode waarin de verkrachtingen en overige seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, het feit dat het slachtoffer nog maar een kind van 13 was toen verdachte haar begon te verkrachten en zijn houding ten opzichte van de beschuldiging aanleiding om een langere gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar passend en geboden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden en dat daarom een lagere straf moet worden opgelegd. De redelijke termijn in strafzaken vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval is dat het moment dat de verdachte in Zwitserland ten behoeve van zijn uitlevering werd aangehouden. Dat was op 17 juni 2017, zodat de redelijke termijn, die in gevallen waarin voorlopige hechtenis wordt toepast in beginsel 16 maanden bedraagt, nog niet is verstreken.
6.2.
Maatregel
6.2.1.
Verzoek oplegging schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht)
Verdachte is bij civiel vonnis van 18 maart 2015 aansprakelijk bevonden voor schade van aangeefster [naam aangeefster] . [naam aangeefster] heeft verzocht om voor de toegewezen schadevergoeding aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het gaat om de volgende bedragen:
  • € 50.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop aangeefster uit de leefgemeenschap is vertrokken, 20 maart 2004;
  • € 1.200,- aan materiële schade;
  • € 2.952,74 aan proceskosten.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat verdachte op 20 maart 2015 via zijn gemachtigde mr. V.M. Weski schriftelijk is aangemaand de toegewezen vordering (op dat moment in totaal begroot op € 81.405,55) te voldoen. Tot op heden heeft verdachte niets betaald. De benadeelde partij heeft een aanzienlijk belang bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat zij dan gebruik kan maken van de Voorschotsregeling voor slachtoffers van geweld- en zedenmisdrijven.
6.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor het bedrag van € 50.000,- zoals onherroepelijk toegewezen in de civiele procedure.
6.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen omdat zij vrijspraak heeft bepleit.
6.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam aangeefster] naar burgerlijk recht, namelijk bij civiel vonnis van 18 maart 2015 van de rechtbank Amsterdam, aansprakelijk is bevonden voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De schade is bij dat vonnis gewaardeerd op een bedrag van € 54.152,74. De schadevergoedingsmaatregel wordt voor dat bedrag opgelegd met dien verstande dat de toegewezen immateriële schade van € 50.000,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2004.

7.Voorlopige hechtenis

Gelet op de overige inhoud van dit vonnis ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de raadsvrouw om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel te schorsen, toe te wijzen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam aangeefster] aan de Staat € 54.152,74 (vierenvijftigduizend honderdtweeënvijftig euro en vierenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de immateriële schade van € 50.000,- vanaf 20 maart 2004 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 298 (tweehonderdachtennegentig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan deze betalingsverplichting heeft voldaan of aan de verplichting heeft voldaan die hem bij vonnis van 18 maart 2015 is opgelegd, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2018.
De voorzitter is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dit betekent in dit geval dat verdachte en zijn raadsvrouw op de terechtzitting aanwezig waren.
2.Voor zover niet anders vermeld wordt in de voetnoten hierna telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 011, 3e en 4e alinea.
4.Idem, doorgenummerde pag. 012, 4e en 7e alinea.
5.Idem, doorgenummerde pag. 013, 1e en 2e alinea.
6.Idem, doorgenummerde pag. 014, 5e en 6e alinea.
7.Idem, doorgenummerde pag. 015, 1e alinea.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2008080051-7 van 8 februari 2009, doorgenummerde pag. 119.
9.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen met nummer 2008080051-1 van 5 december 2008, doorgenummerde pag. 022 “Het allerergste vind ik de abortussen. [naam aangeefster] , ik heb daar heel veel angst en pijn van gehad en ik heb je daar echt tegen willen beschermen. Ik heb dat tegen [naam 8] geschreeuwd, echt waar, dat hij je moest behoeden. Hij heeft mij gezegd dat ik dat met jou moest doen. Ik heb je gezegd dat je de pil moest slikken als dat nodig was en in mijn herinnering heb je toen gezegd dat je geen contact meer met hem had en ik heb dat geloofd. Ik heb echter niet geweten dat het contact na India is doorgegaan, ik dacht dat het, net als bij iedereen, na korte tijd gestopt is. Nu weet ik dat het verkeerd is om een jong meisje seksueel te benaderen, dat had hij nooit mogen doen.”
10.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2008080051-4 van 5 december 2008, doorgenummerde pag. 104, laatste alinea en p. 105, 1e alinea.
11.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 009, 4e en 5e alinea.
12.Idem, doorgenummerde pag. 010, 4e en 5e alinea.
13.Idem, doorgenummerde pag. 011, 3e alinea.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2008080051-4 van 5 december 2008, doorgenummerde pag. 105, 4e en 5e alinea.
15.Verhoor van getuige bij de rechter-commissaris van 19 februari 2018, pag. 3.
16.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 009 laatste alinea, doorgenummerde pag. 010, 1e en 5e alinea en doorgenummerde pag. 011, 4e alinea.
17.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2008 met nummer 2008080051-1, doorgenummerde pag. 022: “Allereerst wil ik zeggen dat ik het heel erg vind dat ik een meisje van 11, jou, geslagen heb. Ik begreep in India nooit waarom [naam 8] me aanspoorde om met jou te werken, je ‘door je weerstand heen te helpen.” en proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2008080051-4 van 5 december 2008, doorgenummerde pag. 105, 3e alinea van onder.
18.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 013, laatste twee zinnen.
19.Idem, doorgenummerde pag. 015, 1e alinea.
20.Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2008, doorgenummerde pag. 026 en 033.
21.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 008, 1e alinea en laatste alinea en pag. 009 bovenaan.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2008080051-6 van 22 december 2008, pag. 110, 1e alinea.
23.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 008 “ [verdachte] was echt de leider van de sekte. Iedereen luisterde naar hem. We moesten [verdachte] [bijnaam] noemen. Dit is Hindoestaans voor Goeroeleider.”
24.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 19 februari 2018, pag. 2 “ [verdachte] droeg het aan ons op, zijn visie, wij waren de uitvoerders.”
25.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2008080051-6 van 22 december 2008, doorgenummerde pag. 110 “… [naam 8] de onbetwiste leider is binnen de groep” en doorgenummerde pag. 114 “…de mening van de heer [verdachte] gold en de groep had daarnaar te leven.”
26.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 19 februari 2018, pag. 2 “Er was maar 1 mening en die was van [verdachte] .”
27.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 016, 5e alinea.
28.Proces-verbaal van aangifte met nummer 2008080051-2 van 8 mei 2008, doorgenummerde pag. 011 en 012 “Ik voelde mij ongemakkelijk en ik wilde zo snel mogelijk weg. Ik ben niet weggegaan, omdat ik dan straf zou krijgen.” “Hij nam mij mee naar boven. Ik was op dat moment bang voor hem want ik zag aan de blik in zijn ogen dat ik straf zou krijgen.” ik zei wel tegen hem dat ik zo een pijn had. Ik heb altijd veel pijn met seks gehad. Als ik seks met [verdachte] had gehad dan trilde mijn benen helemaal” “Ik wilde zijn goedkeuring maar ik was ook heel erg bang van hem”. En doorgenummerde pag. 016: “Ik zag hem eigenlijk als een vaderfiguur. Ik keek naar hem op en ik wilde dat hij trots op mij was. Ik dacht dat ik van hem hield. Ik zag hem ook als de leider van de groep die ik moest volgen.”