ECLI:NL:RBAMS:2018:3618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/648059 HA RK 18/152
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in kortgedingprocedure

Op 18 mei 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een kortgedingprocedure. Het verzoek was gericht tegen de rechters die belast waren met de behandeling van een eerder ingediend verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter. De verzoeker had aangevoerd dat hij geen eerlijk proces kreeg en dat er sprake was van vooringenomenheid van de rechters. Hij had verschillende verzoeken gedaan, waaronder het maken van beeld- en geluidsopnamen van de zitting en het oproepen van getuigen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De mededeling dat er geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling zou worden opgemaakt, was op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en dat verdere wrakingsverzoeken van de verzoeker niet in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op bij e-mail van 17 mei 2018 ingediende schriftelijk gedane en onder rekestnummer C/13/648059 HA RK 18/152 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. P.B. Martens, W.A.J.P. van den Reek en H.M. Patijn, leden van de wrakingskamer belast met de behandeling van een door verzoeker ingediend verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het navolgende:
 Het schriftelijke wrakingsverzoek ingekomen bij e-mail met bijlagen van 17 mei 2018;
 De mededeling van de rechters dat zij niet in de wraking berusten.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Verzoeker is partij in een kortgeding procedure in een zaak bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer [zaaknummer]. Op 6 maart 2018 heeft in die zaak een behandeling plaatsgevonden. Na aanhouding van de behandeling is vonnis bepaald op 4 mei 2018. Bij e-mail van 3 mei 2018 heeft verzoeker de voorzieningenrechter gewraakt.
2.2
Bij e-mails van 4 en 7 mei 2018 heeft verzoeker een aantal verzoeken gedaan gericht aan de wrakingskamer, meer in bijzonder heeft hij verzocht om:
 toestemming voor het maken van beeld- en geluidsopnamen van de zitting;
 de griffier van de voorzieningenrechter op te roepen als getuige voor de behandeling van de wrakingskamer;
 hem meer tijd te geven teneinde zich te laten bijstaan door een advocaat;
 zijn voormalige advocaat op te roepen als getuige voor de behandeling van de wrakingskamer;
 hem de nevenfuncties van de leden van de wrakingskamer door te geven;
 hem de aantekeningen van de griffier en het proces-verbaal van de zitting van 6 maart 2018 over te leggen
Daarnaast heeft verzoeker de wrakingskamer een aantal vragen gesteld.
2.3
Bij brief van 9 mei 2018 heeft de griffier van de wrakingskamer verzoeker medegedeeld dat hij de door verzoeker bij e-mail van 4 mei 2018 gedane verzoeken zou voorleggen aan de wrakingskamer, het verzoek om een proces-verbaal van de behandeling in kortgeding en/of aantekeningen van de zitting zou doorgeleiden en heeft hij verzoeker voor het bij e-mail van 7 mei 2018 gedane verzoek om de nevenfuncties van de leden van de wrakingskamer mede te delen, verwezen naar het register nevenfuncties leden rechterlijke macht op rechtspraak.nl. De griffier heeft verzoeker voorts medegedeeld dat de door verzoeker verder in zijn e-mail gestelde vragen niet aan hem ter beantwoording waren en verzoeker opgeroepen voor de behandeling van zijn wrakingsverzoek op 18 mei 2018 om 11.00 uur.
2.4
Bij brief van 16 mei 2018 heeft de griffier aan verzoeker medegedeeld dat zijn verzoek om het van de zitting van 6 maart 2018 opgemaakte proces-verbaal dan wel de handmatig door de griffier van de zitting gemaakte aantekeningen aan verzoeker over te leggen, was afgewezen.
2.5
Bij e-mail met bijlagen van 17 mei 2017 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt. Daartoe heeft verzoeker –samengevat- het volgende aangevoerd. Al eerder mochten geen beeld en geluidsopnamen gemaakt worden van de zitting van 6 maart 2018. Dat laat volgens verzoeker zien dat de leden van de wrakingskamer hem geen eerlijk proces willen geven. De zittingen zijn openbaar dus daaruit volgt volgens verzoeker dat hij beeld- en geluidopnamen mag maken. Ook wordt door de wrakingskamer geen uitsluitsel gegeven op zijn verzoeken, noch wordt antwoord gegeven op de door verzoeker gestelde vragen. het betreft de vragen of het EVRM verdrag wordt erkend, of de rechters bekend zijn met de soevereine mens, of zij bekend zijn met de acte van Verlatinghe, het plakkaat der Verlatinghe en de acte van Afzweringen van 1581 en of zij bekend zijn met de wetten die Nederland heeft gemaakt vóór of ná 13 mei 1940. Door het niet overleggen van de aantekeningen van de zitting en het proces-verbaal kunnen niet daadwerkelijk gemaakte fouten en grove nalatigheden aangetoond worden, hetgeen duidt op dictatoriaal handelen, dan wel afdekken van feiten door de rechter en nu de wrakingskamer. Hierdoor kan volgens verzoeker de wrakingskamer nimmer oordelen of zijn wraking terecht is. Verzoeker meent dat hij geen eerlijk proces krijgt. Dat de wrakingskamer verzoeker niet meer tijd wil geven, terwijl hij geen advocaat heeft en zo lang wacht met antwoorden, duidt al op partijdigheid. Verder hebben de leden van de wrakingskamer meerdere keren deel uitgemaakt van een wrakingskamer waaraan ook de voorzieningenrechter deel heeft genomen, waarbij ze andere rechters afdekken. Het is de slager die zijn eigen vlees keurt, aldus steeds verzoeker.
2.6
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.7
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.8
Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.9
De wrakingskamer overweegt dat uit de mededeling aan verzoeker dat hij van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter geen proces-verbaal zal ontvangen omdat dit in kortgedingprocedures niet wettelijk verplicht is, op zichzelf geen objectieve (schijn van) vooringenomenheid van de rechters kan worden afgeleid. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Die omstandigheden zijn ook niet gebleken. De gronden die zijn gericht op het niet beslissen op andere verzoeken van verzoeker missen feitelijke grondslag omdat nog steeds op die verzoeken kan worden beslist. Het is aan de wrakingskamer om dat vooraf of tijdens de zitting te doen. De wrakingsprocedure is er niet op gericht om op voorhand vragen van verzoeker te beantwoorden. Dit nog daargelaten dat het volkomen onduidelijk is wat het doel van die vragen is. Ook op dit punt kan niet worden gesproken van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.1
Dat de wrakingskamer verzoeker meer tijd zou moeten geven om een advocaat te zoeken ligt ter beoordeling voor aan de wrakingskamer tegen wie het wrakingsverzoek is gericht en niet aan de wrakingskamer die over dat verzoek moet beslissen. Dat rechters wrakingsverzoeken gericht tegen collega’s moeten beoordelen volgt uit het wettelijk systeem en kan dan ook geen grond voor wraking zijn.
2.11
Nu reeds aanstonds kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van feiten of omstandigheden waaruit eventuele vooringenomenheid van de rechters of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan blijken, dient het verzoek direct als kennelijk niet-ontvankelijk te worden afgewezen. Een mondelinge behandeling kan dan ook achterwege blijven.
2.12
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er termen te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker, in deze zaak, niet in behandeling zullen worden genomen. Uit de aard, de inhoud en de woordkeuze van de objectieve wrakingsgronden, als in het verzoek omschreven, trekt de wrakingskamer de conclusie dat verzoeker, met zijn verzoek geen rechtens relevante bedoelingen nastreeft, maar slechts het oogmerk heeft een effectieve rechtsgang te belemmeren door op voorhand en zonder concrete op de rechters toegespitste feiten en omstandigheden, hun onpartijdigheid in twijfel te trekken. Het op die grond wraken van de rechter dient te worden beschouwd als misbruik in de zin van art. 39 lid 4 Rv.
3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de leden van de wrakingskamer belast met het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter niet meer in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de wrakingsprocedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond toen het verzoek tot wraking werd gedaan..
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en M.V. Ulrici, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.