ECLI:NL:RBAMS:2018:3616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/644501/ HA RK 18/79
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot afwijzing aanhoudingsverzoek en vermeende vooringenomenheid van rechters

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 maart 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. S.P. Pompe, J. Knol en R.A.J. Hübel, die betrokken waren bij de strafzaak van de verzoeker. De kern van het verzoek was dat de verzoeker en zijn verdediging meer tijd nodig hadden om de inhoud van een Cd-rom met gegevens te bestuderen, en dat de afwijzing van hun verzoek om aanhouding onbegrijpelijk was, wat volgens hen getuigde van vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank heeft in haar beslissing uiteengezet dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek zorgvuldig was gemotiveerd en dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de verdediging voldoende gelegenheid had gehad om onderzoek te doen en dat de beslissing niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de argumenten van de verdediging en het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 7 maart 2018 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/644501/ HA RK 18/79 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[ ]’ [ ] ,
verdediging mw. mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, hierna de verdediging;
welke verzoek strekt tot wraking van mr. S.P. Pompe, J. Knol en R.A.J. Hübel, leden van de meervoudige strafkamer, hierna: de rechters, respectievelijk de rechtbank.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken, althans voor zover deze stukken voor de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang waren :
 Een in de strafzaak van verzoeker door de rechtbank opgemaakt proces-verbaal van de openbare behandeling ter zitting van 7 maart 2018 met daarin onder meer opgenomen de door de verdediging van verzoeker ter zitting gedane verzoeken, de daarop door de rechtbank genomen beslissingen en de gronden van de wraking, met aangehecht:
 de door de verdediging van verzoeker ter zitting van 7 maart 2018 overgelegde pleitnota inzake de niet-ontvankelijkheid van het OM;
 de door de verdediging van verzoeker ter zitting van 7 maart 2018 overgelegde pleitnota inzake de overige verzoeken;
 de schriftelijke reactie van het OM (hierna ook: OM) op de ter zitting gedane verzoeken;
 stukken waarop de verdediging van verzoeker zich ter zitting heeft beroepen bestaande uit:
 Een e-mail van het NFO d.d. 6 maart 2018 met als bijlage een door de heer [ ] afgelegde verklaring betreffende zijn werkzaamheden in het kader van integriteitsproblemen bij Ennetcom en het netwerk daarvan;
 uit het dossier [ ] uit AD:
 het proces-verbaal d.d. 12 juli 2017, LERDA 15008-1456, bijlage 18 bij AD, betreffende het uploaden van het totale beslag in Hansken;
 het proces-verbaal d.d. 8 januari 2018, LERDA 15008-1450, bijlage 19 bij AD, betreffende de procedure omtrent geheimhouders;
 het proces-verbaal d.d. 20 december 2017, LERDA 15008-1568, bijlage 21 bij AD, betreffende de analyse van gebruikers van Ennetcomdata;
 uit het dossier [ ] uit BOB stukken:
 het proces-verbaal d.d. 17 mei 2016, LERDA 15008-557, betreffende het inloggen op virtuele netwerken van Espesso Gridpoint en RIN IT, derdebedrijven in een zoektocht naar de BES server van Ennetcom met het proces-verbaal d.d. 9 april 2016, LERDA 15008-790, BOB stukken, bijlage bij 557 met zoektocht in allerlei servers;
 idem in proces-verbaal LERDA 15008-790, vastleggen gegevens bij Evoswitch op gegevens van [ ], een van de beheerders van Ennetcom, die daarnaast nog zo'n 300 klanten had;
 het proces-verbaal LERDA 15008-375 betreffende een IP tap op Leaseweb in de zoektocht naar de BES server van Ennetcom;
 het proces-verbaal LERDA 15008-529 d.d. 4/5-4-216 betreffende doorzoeken;
 een rapport van dr. D. Graus d.d. 5 maart 2018 betreffende analyse transparantie, proportionaliteit, en contra-expertise t.a.v. het digitaal onderzoeksproces in de zaak Tandem II.
 een rapport van mr. dr. H. Hijmans d.d. 4 maart 2018 betreffende juridische analyse over aspecten van gegevensbescherming;
 Door de verdediging bij e-mail van 8 maart 2018 aan de wrakingskamer toegezonden stukken bestaande uit:
 een e-mail van de verdediging van verzoeker aan de rechter-commissaris in strafzaken d.d. 20 oktober 2017 samengevat inhoudende dat de verdediging gebruik wil maken van de mogelijkheid van een bezoek aan het NFI en voorts dat de verdediging bereid is gebruik te maken van de mogelijkheid aanvullende zoektermen bij de rechter-commissaris te verzoeken buiten de Dataset.
 een door de rechter-commissaris in strafzaken opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2017
 een e-mail van de verdediging van verzoeker aan de rechter-commissaris in strafzaken d.d. 10 februari 2018 samengevat inhoudende een aantal verzoeken
 een e-mail van de rechter-commissaris in strafzaken aan de verdediging van verzoeker van 23 februari 2018 waarbij onder meer twee door de verdediging van verzoeker nadere gedan verzoeken tot onderzoek zijn afgewezen
 een ter zitting van 26 augustus 2017 overgelegde pleitnota.
1.1.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 8 maart 2018 waar aanwezig waren: de verdediging, de rechters, alsmede namens het OM de officieren van justitie, mrs. A.S. Bijleveld en J. Plooij. Direct na aanvang is de behandeling geschorst teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van het van de zitting van 7 maart 2018 opgemaakte proces-verbaal. Na hervatting van de behandeling is het verzoek door de verdediging nader toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. De rechters hebben hun zienswijze gegeven. De rechters en verdediging hebben op elkaars standpunten gereageerd. Daarna heeft het OM haar standpunt toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde notitie. Nadat de verdediging gebruik had gemaakt van de haar en de rechters geboden gelegenheid om op het standpunt van het OM te reageren, is na nog een ronde hoor- en wederhoor de behandeling ter zitting gesloten onder de mededeling dat zo spoedig mogelijk uitspraak zal worden gedaan.
1.3.
De uitspraak is op 8 maart 2018 ’s-avonds telefonisch door de griffier van de wrakingskamer aan de verdediging, de rechters en het OM meegedeeld. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
2.1.
Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 13/997097-17 .
Door de rechter-commissaris in strafzaken zijn in deze zaak onderzoekshandelingen verricht en zijn beslissingen genomen. De voortgezette behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden op 7 maart 2018.
2.2.
Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waaruit onder meer volgt dat de verdediging op gronden als in haar overgelegde pleitnota een verzoek tot aanhouding van de behandeling en een aantal andere verzoeken heeft gedaan. Het OM heeft zich tegen het verzoek om aanhouding verzet. Na re- en dupliek heeft de rechtbank, na in raadkamer over het verzoek om aanhouding en de andere verzoeken in raadkamer te hebben beraadslaagd, haar beslissing op de verzoeken medegedeeld. Vervolgens is de behandeling van de zaak geschorst teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen zich te beraden over een incident. Na hervatting van de behandeling heeft de verdediging een verzoek tot wraking gedaan. Nadat de verdediging de gronden van de wraking had toegelicht, heeft de rechtbank de behandeling van de strafzaak geschorst totdat op de bij de wet bepaalde wijze op het verzoek tot wraking zou zijn beslist.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

3.1.
Aan het verzoek is door verzoeker het navolgde ten grondslag gelegd. De verdediging heeft gevraagd om fysiek de mogelijkheid te krijgen om kennis te nemen van de inhoud van een Cd-rom met data afkomstig van het onderzoek bij Ennetcom. Dat verzoek is onderbouwd met het rapport van een datadeskundige, waarin gewezen wordt op de aard en omvang van de data. Ook wordt daarin gewezen op de aanwezige onleesbare berichten en het gegeven dat de Cd-rom niet compleet is, gelet op wat er verder in het dossier zit. De rechtbank heeft beslist dat de verdediging de gevraagde tijd niet krijgt. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat de verdediging gericht zou moeten kunnen zoeken en dat daar voldoende mogelijkheid voor is geweest. Daarmee heeft de rechtbank het fysieke en onderbouwde gegeven dat dit niet mogelijk is, genegeerd. De rechtbank miskent dat de verdediging de inhoud van de data op de Cd-rom moet lezen, daarvan moet kennis nemen. Dat tegen de achtergrond van de maatstaf dat de verdediging de mogelijkheid moet krijgen om de gegevens te analyseren en te beoordelen, zodat zij de stellingen van het OM kan betwisten en berichten kan selecteren waarvan de verdediging wil dat de rechtbank daarvan kennisneemt. Om dat te kunnen doen moet de verdediging de berichten eerst lezen en analyseren. Voor alleen al het lezen van de berichten is 340-350 uur nodig en die tijd is niet gegeven. De beslissing van de rechtbank in dat kader is onbegrijpelijk en miskent dat de verdediging voldoende gelegenheid moet krijgen om gericht te kunnen zoeken. De afwijzing van het verzoek om aanhouding komt erop neer dat de verdediging geen kennis kan nemen van de inhoud van de Cd-rom en deze inhoud ook niet met verdachte kan bespreken, terwijl die stukken deel uitmaken van de te voeren verdediging. Verzoeker heeft betwist dat hij geïdentificeerd kan worden als de gebruiker van het CWX-e-mailadres. De manier waarop verzoeker kennis kan nemen van de inhoud van de Cd-rom, middels een verouderde laptop waarop de documenten scrollend moeten worden doorlopen, maakt het niet mogelijk om goed te zoeken. Daarbij moet gerealiseerd worden dat het gaat om kennisneming van mogelijk ontlastende stukken, in elk geval om stukken waarmee mogelijk de stellingen van het OM kunnen worden betwist.
3.2.
Op de door de rechtbank aangehaalde beslissing van het gerechtshof Amsterdam heeft de verdediging gereageerd met beslissingen van andere, hogere gerechten. De rechtbank heeft gerefereerd aan het criterium van artikel 6 EVRM en de rechtbank heeft erop gewezen dat een verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld om de resultaten en methoden van onderzoek te betwisten. De beslissing van de rechtbank op het aanhoudingsverzoek maakt dat fysiek onmogelijk en dat is in het licht van de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie onbegrijpelijk. De beslissing van de rechtbank wijst op desinteresse aan de kant van de rechtbank ten aanzien van de mogelijkheden van de verdediging om de stellingen van het OM te betwisten. De rechtbank heeft in feite al een oordeel geveld over stellingen van de verdediging en over mogelijkheden en verweren van de verdediging in het kader van de schuldvraag, de vraag of proportioneel is gehandeld en over de toegepaste onderzoeksmethoden.
3.3.
Wat de rechtbank in dat verband heeft overwogen over de bezoeken aan het NFI is eveneens onbegrijpelijk en objectief beschouwd in strijd met de onafhankelijkheid van de rechtbank. De rechtbank zegt dat er tweemaal een bezoek is gebracht aan het NFI en dat er 2-3 uur gekeken zou zijn in de daar aanwezige dataset. De rechtbank zegt ook dat in de eerdere datasets niet gezocht hoeft te worden. De rechtbank zegt in feite dat zij de rechter-commissaris volgt die heeft gezegd dat aldus voldoende gelegenheid geboden is om van de inhoud van de datasets kennis te nemen. Daarmee spreekt de rechtbank zich uit over de vraag of voldoende recht is gedaan aan het recht op contra-expertise. Dat recht hoort bij het recht van de verdediging om de onderzoeksmethoden te toetsen en kennis te nemen van het verkregen materiaal en om te toetsen of het OM een terechte, juiste selectie van berichten heeft gemaakt. Dat gaat ook over de vraag of de verdediging van de overige resultaten kan kennisnemen en of zij kennis kan nemen van de zoektermen zonder resultaten. De verdediging wordt geconfronteerd met beslissingen van de rechtbank die bevooroordeeld vooruitlopen op nog te nemen beslissingen van de rechtbank. De verdediging wordt in het kader van artikel 6 EVRM en de onschuldpresumptie onbegrijpelijk benadeeld. De verdediging moet uit het oordeel van de rechtbank begrijpen dat de rechtbank slechts geïnteresseerd is in wat het OM heeft geselecteerd uit een hoeveelheid resultaten waarin bepaalde woorden voorkomen. Die selectie mag de verdediging niet beoordelen of tegenspreken. Dit is de geobjectiveerde perceptie van de verdediging die onder het wrakingsverzoek ligt.
3.4.
In het kader van artikel 6 EVRM wordt verdachte onaanvaardbaar benadeeld. De perceptie van verdachte is dat de verdediging wat de rechtbank betreft geen tijd hoeft te nemen voor onderzoek, maar alleen maar hoeft te wachten. Verdachte vindt door deze gang van zaken ook dat hij hier niet meer aanwezig hoeft te zijn. Dat is de objectiveerbare en door de verdediging begrepen positie van verdachte.
3.5.
De rechtbank stelt weliswaar dat de rapporten van de datadeskundigen van waarde zijn, maar over de meest feitelijke onderbouwing van die rapporten heeft de rechtbank al een oordeel geveld. Daarmee heeft de rechtbank ook al een juridisch oordeel geveld. Dat is wat naar objectieve maatstaven uit de beslissing van de rechtbank volgt. De kern van het wrakingsverzoek is dat de verdediging wil kennisnemen van de onderzoeksbevindingen en dat dit door de beslissing van de rechtbank feitelijk onmogelijk wordt gemaakt.

4.De reactie van de rechters

4.1.
De rechtbank heeft bij monde van de voorzitter aangevoerd dat er een gemotiveerde beslissing is gegeven op het verzoek om aanhouding van de verdediging en een aantal andere verzoeken tot nader onderzoek. Voor die beslissing en de daaraan gegeven motivering wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van 7 maart 2018. Wat de rechtbank betreft kan die beslissing geen grond vormen voor wraking. Wraking is daarvoor niet het instrument. Een verdere toelichting op de genomen beslissing acht de rechtbank niet aan de orde.

5.Het standpunt van het OM

5.1.
Het OM heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van een schriftelijke notitie. Samengevat komt dat standpunt op het volgende neer. Het OM heeft aangevoerd dat het gaat om de afwijzing van het verzoek tot aanhouding, ten einde nader onderzoek te kunnen verrichten zoals door de verdediging geformuleerd en onderbouwd. Wraking kan echter niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. De enige vraag die in het kader van de wraking beantwoord moet worden is of de afwijzing door de rechtbank van het aanhoudingsverzoek zo onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
5.2
De rechtbank heeft voor de beoordeling van het verzoek als maatstaf gehanteerd dat de verdediging geen ongeclausuleerd recht heeft tot onbeperkt onderzoek. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om onderzoek te doen naar de werking van de zoekmachine “Hansken” en de dataset Tandem waarover de verdediging beschikt, en verbindt daaraan de conclusie dat er geen redelijke aanleiding is de verdediging thans nog toe te staan verdergaand nader onderzoek te laten doen. Niet kan worden gezegd dat de rechtbank met haar oordeel partijdig jegens de verdachte is, of de schijn daarvan heeft opgeroepen. De rechtbank heeft de afwijzing zorgvuldig gemotiveerd. De afwijzing kan niet onbegrijpelijk worden genoemd. De begrijpelijkheid van de beslissing volgt uit alles wat op de zitting van 7 maart 2018 aan de orde is geweest. Verwezen wordt naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.
5.3.
Samengevat levert de enkele omstandigheid dat de rechtbank over een aanhoudingsverzoek met het oog op verdergaand onderzoek door de verdediging - onderbouwd met stukken die de verdediging één dag voor de inhoudelijke behandeling inbrengt - oordeelt dat het moet worden afgewezen, omdat de noodzaak tot dat verdergaande onderzoek niet is aangetoond en omdat de verdediging voldoende onderzoeksmogelijkheden heeft (gekregen), geen zwaarwegende aanwijzing op van vooringenomenheid. Het OM adviseert tot afwijzing van het verzoek

6.De beoordeling van het verzoek

6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling is voorts dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Daarvoor dient immers het hoger beroep. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Alleen indien de beslissing gelet op de wijze van totstandkoming of de motivering zo onjuist of onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid, kan er grond zijn de vooringenomenheid te baseren op de rechterlijke beslissing zelf.
6.4.
De kern van het wrakingsverzoek is dat verzoeker van mening is dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding onbegrijpelijk is en daarom getuigt van vooringenomenheid. Het gaat erom dat verzoeker en zijn verdediging primair meer tijd krijgen om de inhoud van een Cd-rom te bestuderen en analyseren. Verzoeker acht het onbegrijpelijk dat hem en zijn verdediging daarvoor niet meer tijd wordt gegund.
6.5.
De beoordeling van de vraag of een verzoek tot aanhouding moet worden verleend omdat verzoeker en zijn verdediging van mening zijn dat er meer tijd nodig is om de inhoud van een Cd-rom te bestuderen en te analyseren, is een waardering door de rechters die de zaak inhoudelijk behandelen. Het gaat hier om een procesbeslissing, waarin de wrakingskamer niet kan treden, tenzij zich de situatie voordoet die is vermeld aan het slot van r.o. 6.3 .
6.6
Bij de beoordeling van de aanhoudingsverzoeken en het verstrekken van processtukken is, blijkens het proces-verbaal van de zitting, door de rechtbank rekening gehouden met: de op artikel 149a Sv berustende verantwoordelijkheid van het OM voor de samenstelling van de processtukken, het relevantiecriterium op grond waarvan moet worden beoordeeld wat tot de processtukken dient te worden gerekend, de op grond van artikel 6 EVRM genoemde waarborgen van een recht van verzoeker op een eerlijk proces en het noodzaakcriterium op grond waarvan moet worden beoordeeld welke processtukken moeten worden verstrekt.
6.7
De rechtbank heeft voor de beoordeling van het verzoek daarnaast de maatstaf gehanteerd, zoals die is verwoord in een (tussen)beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2018. Die maatstaf komt er op neer dat verdachte in de gelegenheid moet wordt gesteld om methoden en resultaten van onderzoek te betwisten, maar dat betekent niet dat verdachte een ongeclausuleerd recht heeft om deze te controleren. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met wat de verdediging al heeft kunnen onderzoeken en daadwerkelijk heeft onderzocht tijdens bezoeken aan het Nederlands Forensisch Instituut naar aanleiding van door de rechtbank eerder genomen beslissingen op onderzoekswensen van de verdediging. De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met eerder door de rechter-commissaris genomen afwijzende beslissingen op verzoeken van de verdediging om vrijelijk met behulp van “Hansken” in de dataset te zoeken, welke beslissingen door de rechtbank al eerder zijn onderschreven. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanleiding zag om daarover nu anders te oordelen, ook niet op grond van wat door de verdediging ter zitting van 7 maart 2018 is aangevoerd. Door de verdediging, zo overweegt de rechtbank, zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen die nopen tot nadere controle van de wijze van samenstellen van de dataset. Van de noodzaak van het ‘alsnog mogen toetsen van de eerste en tweede dataset met toenmalige “Hansken” en instellingen’ is niet gebleken, zodat ook het daarop betreffende verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft verder overwogen dat op de zitting van 19 januari 2018 aan de orde is geweest dat er grenzen zijn aan wat redelijkerwijs en technisch mogelijk is in het kader van de controle van de samenstelling van de dataset. Het enkele feit dat de verdediging nog geen kennis heeft kunnen nemen van alle in de dataset toegankelijke informatie, vormt nog geen reden voor aanhouding van de behandeling. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij een zekere gerichtheid weet te hanteren bij het doorzoeken van verkregen data, die overigens niet tot de processtukken behoren maar slechts ter informatie aan de verdediging zijn aangeboden. Bij dit alles is van belang dat de verkregen onderzoeksresultaten tot dusverre niet concreet gemotiveerd zijn betwist.
6.8.
De rechtbank heeft aan voornoemde overwegingen vervolgens de conclusie verbonden dat er geen redelijke aanleiding is de verdediging thans nog toe te staan verdergaand nader onderzoek te laten doen. Ook de verwijzing naar de door de verdediging ingebrachte rapporten van datadeskundigen vormden daarvoor geen aanleiding waarbij de rechtbank heeft overwogen dat dat niet wegneemt dat hun conclusies uiteindelijk voor de beoordeling van belang kunnen zijn.
6.9.
Tegen de achtergrond van wat hiervoor onder 6.6. tot en met 6.8 is overwogen, is de wrakingskamer van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de door de rechtbank genomen beslissing, gelet op de wijze van totstandkoming en de motivering, zodanig onjuist of onbegrijpelijk is dat deze redelijkerwijs niet anders kan worden verklaard dan door te zijn ingegeven door vooringenomenheid.
6.10.
Dat de rechtbank als door verzoeker gesteld, in feite al een oordeel heeft geveld over stellingen van de verdediging en over mogelijkheden en verweren van de verdediging in het kader van de schuldvraag, de vraag of proportioneel is gehandeld en over de toegepaste onderzoeksmethoden, dan wel al een juridisch oordeel heeft geveld, is door verzoeker niet nader onderbouwd en vindt ook geen steun in het van de behandeling van 7 maart 2018 opgemaakte proces-verbaal. Daaruit blijkt niet dat de rechtbank zich daarover al heeft uitgelaten. De strafzaak moet nog inhoudelijk worden behandeld. De verdediging heeft dus nog alle gelegenheid de resultaten die via Hansken zijn verkregen, te betwisten. Ten aanzien van de door de verdediging overgelegde rapporten van de datadeskundigen heeft de rechtbank overwogen dat deze rapporten geen aanleiding vormen voor nader onderzoek, hetgeen niet wegneemt dat hun conclusies uiteindelijk voor de beoordeling van belang kunnen zijn.
7. De slotsom van dit alles is dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.

8.BESLISSING

De wrakingskamer:
6.5. -
wijst het verzoek tot wraking af;
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, I.M. Bilderbeek en T.H. van Voorst Vader , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.