ECLI:NL:RBAMS:2018:3615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
C/13/643642/ HA RK 56.2018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak met getuigenverhoor

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 maart 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die verdachte is in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. J.O. Rutten, de rechter-commissaris die belast was met het horen van getuigen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, voerde aan dat de rechter-commissaris partijdig was geweest door geen proces-verbaal van meineed op te maken na een getuigenverhoor op 16 februari 2018. De rechter-commissaris had eerder al aangegeven dat zij geen aanleiding zag om aan de betrouwbaarheid van de getuige te twijfelen en dat het opmaken van een apart proces-verbaal van meineed geen meerwaarde had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris zich rekenschap heeft gegeven van de beperkingen van het ondervragingsrecht en dat haar beslissingen niet onbegrijpelijk waren. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter-commissaris. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen de rechter-commissaris niet meer in behandeling zouden worden genomen, gezien het eerdere verzoek dat op dezelfde gronden was afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 16 februari 2018 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/643642/ HA RK 56.2018 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, hierna de raadsman;
welke verzoek strekt tot wraking van mr. J.O. Rutten, rechter-commissaris in strafzaken in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft (voor zover voor het wrakingsverzoek van belang) kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 een door de rechter opgemaakt proces-verbaal van het verhoor van getuige [ ] d.d. 16 februari 2018 met daarin onder meer opgenomen de gronden van de wraking;
 een beslissing van de wrakingskamer d.d. 30 januari 2018 genomen op een door verzoeker ingediend wrakingsverzoek;
 een door de politie opgemaakt proces-verbaal van het verhoor van getuige [ ] d.d. 5 mei 2016;
 een pleitnota van de raadsman inhoudende onderzoekswensen verdachte van de pro forma zitting d.d. 11 augustus 2016;
 een proces-verbaal van de openbare zitting van de rechtbank d.d. 11 augustus 2016;
 een proces-verbaal van de openbare zitting van de rechtbank d.d. 30 augustus 2017;
 een door de rechter opgemaakt proces-verbaal van het verhoor van getuige [ ] d.d. 24 oktober 2016;
 een proces-verbaal van de openbare zitting d.d. 27 oktober 2016;
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 21 februari 2018 waar aanwezig waren: de raadsman, de rechter, vergezeld door haar teamvoorzitter mr. S.F. van Merwijk en haar griffier, alsmede de officier van justitie, mr. M. Diependaal. Het verzoek is door de raadsman nader toegelicht. De rechter heeft haar zienswijze gegeven. De rechter en raadsman hebben op elkaars standpunten gereageerd. Daarna heeft mr. Diependaal het standpunt van het openbaar ministerie toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde notitie. Nadat de raadsman gebruik had gemaakt van de hem en de rechter geboden gelegenheid om op het standpunt van het openbaar ministerie te reageren, is na nog een ronde hoor- en wederhoor de behandeling ter zitting gesloten en is medegedeeld dat zo spoedig mogelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
2.1.
Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer [parketnummer] waarvan de opsporingsonderzoeken bekend staan onder de namen [ ] en [ ] . De zaak is door de rechtbank naar de rechter-commissaris verwezen voor het horen van getuigen. De rechter is de met de verhoren belaste rechter-commissaris.
2.2.
Op 12 januari 2018 heeft in deze zaak een verhoor plaatsgevonden van getuige [ ]. De getuige is door de rechter gehoord in de locatie ”De Bunker” te Amsterdam. Van het verhoor is door de rechter een proces-verbaal opgemaakt. Na ontvangst van het proces-verbaal heeft de raadsman namens verzoeker een verzoek tot wraking ingediend. Een van de gronden van dit verzoek betrof de beslissing van de rechter om geen proces-verbaal van meineed op te maken na een daartoe strekkend verzoek van de raadsman. Dit wrakingsverzoek is bij beslissing van de wrakingskamer d.d. 30 januari 2018 afgewezen.
2.3.
Op 16 februari 2018 heeft in deze zaak een verhoor plaatsgevonden van getuige [ ]. Ook deze getuige is door de rechter gehoord in de locatie ”De Bunker” te Amsterdam. Van het verhoor is door de rechter een proces-verbaal opgemaakt. Uit dat proces-verbaal blijkt dat het verhoor op enig moment is onderbroken vanwege een verzoek van de raadsman om de getuige te beëdigen. Na door de raadsman gegeven uitleg over dit verzoek, heeft de rechter de getuige medegedeeld dat zij hem zou beëdigen en hem uitgelegd dat, mocht na de beëdiging komen vast te staan dat de getuige bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard, dit kan worden aangemerkt als meineed en dat dat een ernstig strafbaar feit is. Nadat de getuige had aangegeven dat hij dit begreep heeft de rechter de getuige aangegeven dat zij tijdens het verhoor tot dan toe geen aanleiding heeft gehad om aan te nemen dat hij bewust onwaarheden heeft verklaard. Vervolgens heeft de rechter de getuige beëdigd. Daarna is het verhoor van de getuige voortgezet. Nadat de getuige door de raadsman was ondervraagd over een beloning, heeft de raadsman de rechter verzocht een proces-verbaal van meineed op te maken. Blijkens het proces-verbaal van het verhoor heeft de rechter daarop geantwoord:
“U kent mijn standpunt hierover van het vorige verhoor. Er wordt nu een proces-verbaal opgemaakt van het verhoor van de getuige die onder ede staat. Mijn proces-verbaal volstaat. Ik ga geen apart proces-verbaal van meineed opmaken, omdat ik de meerwaarde daar, gelet op mijn proces-verbaal van dit verhoor niet van zie. Dat punt is vorige keer uitgebreid door mij toegelicht, ook bij de wrakingszitting destijds.”
Daarop heeft de raadsman de rechter gewraakt. Nadat de raadsman de gronden van zijn wraking had toegelicht, heeft de rechter medegedeeld dat het verhoor ondanks de wraking zou worden voortgezet en heeft zij uitgelegd waarom zij dit doet. De raadsman is vervolgens vertrokken en de rechter heeft het verhoor voortgezet.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

3.1.
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op - samengevat - de navolgende - gronden.
3.2.
De rechter heeft ondanks een klemmend verzoek geweigerd een proces-verbaal van meineed op te maken tijdens het verhoor op 16 februari 2018. Bij dat verhoor heeft de getuige een aantal dingen gezegd die naar het oordeel van de verdediging zijn betrouwbaarheid aantasten.
Een van de voornaamste redenen waarom om deze getuige is verzocht, is om hem te bevragen over het al dan niet aanspraak maken op en op de hoogte zijn van een beloning van 10.000 euro. Daarover heeft de getuige eerder ontkennend verklaard. Daarna is zijn voormalig levenspartner gehoord. Zij heeft letterlijk verklaard dat hij wel op de hoogte was van die beloning en daarom valt er te twijfelen aan zijn betrouwbaarheid. Op het moment dat de raadsman daarover vragen wilde stellen, heeft hij de rechter verzocht om de getuige te beëdigen. De rechter wilde daarover eerst een toelichting in de raadkamer. Die is gegeven, waarbij de rechter meermaals heeft aangegeven dat in haar optiek de getuige vooralsnog niet zodanig had verklaard dat het haar reden gaf aan zijn betrouwbaarheid te twijfelen. Na deze discussie heeft de rechter in de optiek van de raadsman schoorvoetend ingestemd met beëdiging. Vervolgens heeft de rechter voordat zij overging tot beëdiging van de getuige gezegd dat de getuige in haar optiek vooralsnog geen redenen had gegeven om te twijfelen aan zijn betrouwbaarheid. Daarop heeft de raadsman de getuige gevraagd of hij op de hoogte was van de beloning van 10.000 euro, voordat hij bij de politie zijn verklaring aflegde. Op die vraag heeft hij ontkennend geantwoord. Nadat de getuige was geconfronteerd met verhoor van zijn ex-partner, meer specifiek over de beloning, bleef hij aanvankelijk bij zijn ontkenning. Vervolgens is de rechter verzocht om een proces-verbaal van meineed op te maken. Dit verzoek is afgewezen met verwijzing naar de argumenten die de rechter had aangevoerd bij haar weigering om een proces-verbaal van meineed op te maken bij een eerder gehoorde, andere getuige. Zakelijk weergegeven bestonden die argumenten eruit dat die getuige via zijn advocaat had laten weten te blijven bij wat hij had gezegd en dat daarmee het opmaken van het proces-verbaal van meineed niet meer geïndiceerd was. De getuige die is gehoord op 16 februari 2018 had een dergelijke mededeling nog niet gedaan. Onder deze omstandigheid, achtte de verdediging de noodzaak van het opmaken van een proces-verbaal van meineed nu wel geïndiceerd. De rechter heeft deze gelegenheid niet willen bieden, ondanks dat de raadsman wees op het verschil met de vorige situatie. De omstandigheid dat deze getuige in de optiek van de verdediging tegenstrijdig en in strijd met de verklaring van zijn ex-partner heeft verklaard, dat in raadkamer daarover door de rechter is aangegeven dat die conclusie voor mijn rekening komt, dat de rechter tegen de raadsman en de getuige heeft gezegd dat zij op dit moment geen reden ziet aan de betrouwbaarheid van de getuige te twijfelen, gevoegd bij het feit dat de rechter dit weigert te doen nadat de getuige was geconfronteerd met grote verschillen in zijn verklaring en de verschillen met de verklaring van zijn ex-partner, maakt dat dit een onbegrijpelijke beslissing is. Gecombineerd met de door haar geventileerde persoonlijke opvatting over de betrouwbaarheid van de getuige, maakt dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
3.3.
De tweede grond van het verzoek is gelegen in het feit dat de rechter het verhoor van de getuige na het verzoek tot wraking heeft voortgezet. Deze beslissing van de rechter is in strijd met het bepaalde in lid 5 van artikel 513 Sv waar staat vermeld dat de zitting moet worden geschorst. Daarop is slechts één uitzondering mogelijk en dat is als een dergelijke beslissing niet naar zijn aard op zich kan laten wachten, bijvoorbeeld als dit zou leiden tot een onaanvaardbare situatie in het kader voorlopige hechtenis. Dat is hier niet het geval.
3.4.
Het feit dat de rechter de stelling inneemt dat sprake is van een vertragingstactiek en van misbruik vormt een nieuwe wrakingsgrond voor de verdediging. Het is voor de verdediging van het grootste belang dat het horen van deze cruciale getuige op objectieve wijze gebeurt. Verzoeker heeft meermaals aangegeven dat hij zo spoedig mogelijk een inhoudelijke behandeling van zijn zaak wil. Het feit dat op een gemotiveerd wrakingsverzoek een dergelijke stelling wordt geventileerd en dat over het wrakingverzoek heen wordt gestapt, is een beslissing die onbegrijpelijk is, in strijd met de wet en de jurisprudentie is en ook de belangen van de verdediging bij een eerlijk proces de zin van artikel 6 EVRM aantast. Op grond van het voorgaande heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt. Die gewekte schijn moet ook in het perspectief van de wrakingsgrond van het eerdere verzoek worden gezien. Het is cumulatief.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft het volgende aangevoerd. De rechter heeft bij haar beslissing op het verzoek van de raadsman tot het opmaken van een proces-verbaal van meineed verwezen naar haar standpunt daarover van het vorige verhoor. Van het verhoor wordt een proces-verbaal opgemaakt. Dat volstaat. Gelet daarop ziet de rechter de meerwaarde niet van het opmaken van een apart proces-verbaal van meineed. Dat punt is door de rechter bij een vorig getuigenverhoor en ook bij de daaropvolgende wrakingszitting uitgebreid toegelicht. De rechter heeft zich niet uitgelaten over de betrouwbaarheid van de getuige. Zij heeft aangegeven dat zij tijdens het verhoor nog geen aanleiding heeft gehad om aan te nemen dat de getuige tot dan toe bewust onwaarheden heeft verklaard. De rechter verwijst naar het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal.
4.2.
Ten aanzien van de beslissing om het verhoor van de getuige na de wraking voort te zetten heeft de rechter aangevoerd dat zij zich realiseert dat dit een zeer ongebruikelijke beslissing is, maar dat het een noodmaatregel betrof waarvan de rechter vond dat zij die moest nemen. Omdat er in deze periode een groot en langdurig proces in De Bunker plaatsvindt, is het een wonder dat er een dag gevonden kon worden dat De Bunker vrij was en alle betrokkenen beschikbaar waren. Dat heeft de rechter afgezet tegen de omstandigheid dat zij het gevoel heeft dat dit wrakingsverzoek riekt naar misbruik. Het onderhavige verzoek verschilt volgens de rechter niet van het vorige verzoek. Het ging weer om een onder ede gestelde getuige die zonder beperkingen kon worden ondervraagd. Het gaat hier om een belangrijke strafzaak. De inhoudelijke behandeling is in april 2018. De kans dat het verhoor voordien nog een keer in De Bunker kan worden gehouden is vrijwel nihil.

5.Het standpunt van het openbaar ministerie

5.1.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen. Door de raadsman wordt opnieuw een verzoek tot wraking gedaan op dezelfde grond, te weten het niet overgaan tot het opmaken van een proces-verbaal van meineed. Het eerdere wrakingsverzoek is afgewezen. Het standpunt van de verdediging is dat de getuige zijn belastende verklaring heeft afgelegd om de beloning te verkrijgen. Een standpunt dat op geen enkele wijze kan worden onderbouwd maar telkens wordt aangevoerd. De getuige heeft van het begin af aan aangegeven geen aanspraak te willen maken op de uitgeloofde beloning. Hij heeft telkens weer verklaard dat hij gerechtigheid wil in het belang van de nabestaanden en de samenleving. De beloning is voor hem niet relevant. Bij zijn politieverhoor heeft hij aangegeven dat hij die beloning, zo die hem zou toekomen, aan de nabestaanden zal geven. Nadat door de raadsman vervolgens nog twee vragen met betrekking tot die beloning werden gesteld, verzocht hij om een proces-verbaal meineed op te maken. De rechter heeft gewezen op het standpunt dat zij bij een vorig getuigenverhoor van een andere getuige heeft ingenomen, te weten dat zij geen apart proces-verbaal van meineed zal opmaken, omdat dat geen toegevoegde waarde heeft, zoals ook toegelicht bij de eerste wrakingszitting. Dat is gelet op die motivering in ieder geval niet zodanig onbegrijpelijk dat dat een aanwijzing voor (de schijn van) partijdigheid of een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees daarvoor oplevert.
5.2.
Ten aanzien van de door de rechter genomen stap om het verhoor na het verzoek tot wraking voort te zetten heeft het openbaar ministerie aangevoerd dat het ging om een noodmaatregel. De rechter heeft dit onderbouwd met de opmerking dat zij van mening is dat de gehele gang van zaken riekt naar misbruik van de wrakingsbepaling en vanwege te verwachten problemen bij het plannen van een vervolg op het verhoor. Daar had zij alle aanleiding toe. Er werd opnieuw een wrakingsverzoek gedaan op exact dezelfde grond, terwijl dat eerdere verzoek drie weken geleden is afgewezen. In samenhang met de te verwachten problemen met het plannen van een nieuw verhoor - gelet op de naderende inhoudelijke behandeling - is het zeer begrijpelijk dat de rechter het verhoor heeft voortgezet. Het komt vervolgens voor rekening van de raadsman dat hij niet bij het vervolg van het verhoor van getuige aanwezig was.
5.3.
Nu er geen sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid bij de rechter of een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees daarvoor zal ook dit verzoek moeten worden afgewezen. het openbaar ministerie verzoekt op grond van art. 515 lid 4 Sv te bepalen dat - gelet op dit misbruik - een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.

6.De beoordeling van het verzoek

6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3.
Uitgangspunt bij de beoordeling is voorts dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Daarvoor dient immers het hoger beroep. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.4.
De weigering een proces-verbaal van meineed op te maken is een processuele beslissing van de rechter, zodat de hiervoor omschreven toets geldt. Daar kan niet met een wrakingsverzoek tegen worden opgekomen, tenzij die beslissing zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid jegens verdachte is ingegeven.
6.5.
Van onjuistheid van de beslissing is geen sprake. Artikel 295 Sv bepaalt dat de rechter een onderzoek
kanbevelen als een getuige wordt verdacht van meineed. Het gaat hier dus om een bevoegdheid van de rechter en niet om een verplichting.
6.6.
Resteert de vraag over de (on-)begrijpelijkheid van de beslissing. De rechter heeft haar afwijzing gemotiveerd met de mededeling dat zij geen aanleiding ziet tot het opmaken van een proces-verbaal van meineed omdat zij de meerwaarde gelet op het (nog op te maken) proces-verbaal van de getuige niet ziet. Die motivering is - zeker in het licht van het feit dat het gaat om een discretionaire bevoegdheid - niet onbegrijpelijk of ondeugdelijk. Dat de rechter een oordeel heeft gegeven omtrent de betrouwbaarheid van de getuige, of daarover haar persoonlijke opvatting heeft gegeven, is door de rechter tegengesproken en vindt ook geen steun in het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal. De eerste wrakingsgrond faalt dus.
6.7.
Ten aanzien van de tweede en derde grond voor wraking overweegt de wrakingkamer als volgt. De rechter heeft na de wraking besloten om met het verhoor door te gaan. Hieraan heeft zij samengevat de organisatorische problemen tot het houden van een verhoor in de Bunker ten grondslag gelegd, afgezet tegen de omstandigheid dat zij het gevoel had dat het wrakingsmiddel werd misbruikt, omdat er geen verschil met de grond waarop het eerste verzoek tot wraking berustte. Ook dit is een processuele beslissing waartegen slechts succesvol kan worden opgekomen met een wrakingsverzoek, als de beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
6.8.
De wrakingskamer laat de vraag of dit een juiste beslissing was in het midden. Wat de gevolgen zijn van deze beslissing voor de bruikbaarheid van de na het wrakingsverzoek afgelegde verklaring van de getuige is evenmin aan het oordeel van de wrakingskamer onderworpen. Mede gelet op de motivering die de rechter heeft gegeven is er geen aanknopingspunt voor het vermoeden dat deze uit vooringenomenheid voortkomt. Het door de rechter geuite vermoeden dat sprake is van een vertragingstactiek en van misbruik van het wrakingsmiddel is niet gebaseerd op partijdigheid van de rechter, maar op het handelen van de raadsman.
6.9.
De slotsom is dat geen feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
6.10.
De wrakingskamer zal bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker, gericht tegen de rechter als rechter-commissaris in deze zaak, niet in behandeling zullen worden genomen. Nadat een eerder verzoek tot wraking dat (mede) gegrond was op de afwijzing van een verzoek tot het opmaken van een proces-verbaal van meineed, was afgewezen, heeft de raadsman in dezelfde zaak wederom gewraakt toen bij een volgende getuige weer geen meineed-pv werd opgemaakt. Een wezenlijk verschil met de casus van het eerdere verzoek is er, anders dan de raadsman meent, niet. Daaruit trekt de wrakingskamer de conclusie dat hier sprak is van misbruik in de zin van art. 515 lid 4 Sv.

7.BESLISSING

De rechtbank:
7.1. -
wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter, in de zaak van verzoeker niet meer in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, M.W. van der Veen en B. Vogel, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.