In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 7 maart 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die verdachte is in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. J.O. Rutten, de rechter-commissaris die belast was met het horen van getuigen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, voerde aan dat de rechter-commissaris partijdig was geweest door geen proces-verbaal van meineed op te maken na een getuigenverhoor op 16 februari 2018. De rechter-commissaris had eerder al aangegeven dat zij geen aanleiding zag om aan de betrouwbaarheid van de getuige te twijfelen en dat het opmaken van een apart proces-verbaal van meineed geen meerwaarde had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris zich rekenschap heeft gegeven van de beperkingen van het ondervragingsrecht en dat haar beslissingen niet onbegrijpelijk waren. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter-commissaris. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen de rechter-commissaris niet meer in behandeling zouden worden genomen, gezien het eerdere verzoek dat op dezelfde gronden was afgewezen.