In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser verhuurde zijn woning in Amsterdam aan toeristen en kreeg hiervoor een bestuurlijke boete van 13.500 euro opgelegd. Verweerder stelde dat er niemand permanent in de woning woonde, wat leidde tot de boete. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2016 eigenaar was van de woning en dat zijn zoon daar tijdelijk was ingeschreven. Er waren meldingen van overlast door toeristische verhuur, wat leidde tot een onderzoek door verweerder. Tijdens dit onderzoek zijn toeristen aangetroffen in de woning, maar er werden geen persoonlijke spullen van eiser of zijn zoon aangetroffen, wat verweerder deed concluderen dat er geen hoofdverblijf was.
Eiser betwistte deze conclusie en stelde dat zijn zoon de woning permanent bewoonde, ondanks dat hij veel in het buitenland was voor topsport. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet op het standpunt had mogen stellen dat de zoon van eiser niet permanent in de woning woonde, vooral gezien de brp-inschrijving. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.