ECLI:NL:RBAMS:2018:3612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3881
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor toeristische verhuur van woning in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser verhuurde zijn woning in Amsterdam aan toeristen en kreeg hiervoor een bestuurlijke boete van 13.500 euro opgelegd. Verweerder stelde dat er niemand permanent in de woning woonde, wat leidde tot de boete. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2016 eigenaar was van de woning en dat zijn zoon daar tijdelijk was ingeschreven. Er waren meldingen van overlast door toeristische verhuur, wat leidde tot een onderzoek door verweerder. Tijdens dit onderzoek zijn toeristen aangetroffen in de woning, maar er werden geen persoonlijke spullen van eiser of zijn zoon aangetroffen, wat verweerder deed concluderen dat er geen hoofdverblijf was.

Eiser betwistte deze conclusie en stelde dat zijn zoon de woning permanent bewoonde, ondanks dat hij veel in het buitenland was voor topsport. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet op het standpunt had mogen stellen dat de zoon van eiser niet permanent in de woning woonde, vooral gezien de brp-inschrijving. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. van Weeren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Hamdach).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd en ingevorderd.
Bij besluit van 30 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. Schricker, waarnemer van de gemachtigde van eiser. Tevens is namens eiser verschenen [echtgenote] , echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser was in 2016 eigenaar van een woning aan de [adres] te Amsterdam . De woning is inmiddels verkocht. Eisers zoon stond van 1 januari 2016 tot 1 december 2016 ingeschreven op het adres in de basisregistratie personen (brp). De bestemming van het adres is wonen.
1.2.
Bij verweerder zijn meldingen binnengekomen dat de woning werd verhuurd aan toeristen en dat dit overlast veroorzaakte. Daarop heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar het gebruik van de woning. Op 20 augustus 2016 hebben toezichthouders de woning bezocht om de feitelijke woonsituatie te onderzoeken.
1.3.
De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een op ambtseed opgemaakt rapport van bevindingen. Volgens het rapport hebben de toezichthouders drie personen aangetroffen in de woning. De personen verklaren dat ze het appartement via Airbnb hebben geboekt en laten op een telefoon een boekingsbevestiging en een conversatie met een check-in-host zien. Daarnaast verklaren ze dat er geen persoonlijke eigendommen door hen zijn aangetroffen en dat de koelkast leeg was. De toezichthouders zien toeristische informatie op de eettafel liggen. Vervolgens maken de toezichthouders foto’s en bekijken ze op de 3e etage de woonkamer, de keuken, een koelkast die leeg is, een badkamer en een washok en op de 4e etage twee slaapkamers en een badkamer. Links van de badkamer op de 4e etage is een deur die op slot zit. Eén van de toeristen verklaart dat hij geen sleutel van de kamer heeft. De check-in-host heeft de kamer bij aankomst aan hen laten zien en daarna afgesloten, omdat de toeristen maar met drie personen zijn. De kamer is volgens de toerist identiek aan één van de andere twee slaapkamers. De toezichthouders constateren tot slot dat ze geen persoonlijke spullen hebben aangetroffen, zoals administratie, kleding, foto’s of toiletartikelen, waaruit blijkt dat er iemand op het adres woont.
1.4.
Verweerder heeft aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem een boete op te leggen.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, eiser een boete opgelegd en ingevorderd van € 13.500,-.
1.6.
Na onderzoek heeft verweerder bij besluit van 29 september 2016 bepaald dat de inschrijving van de zoon van eiser op het adres [adres] te Amsterdam terecht is (hierna: het brp-besluit).
Beoordeling door de rechtbank
2.1.
Niet in geschil is dat de woning door eisers zoon incidenteel aan toeristen werd verhuurd.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er niemand permanent in de woning woonde. Naar aanleiding van het onderzoek was voldoende duidelijk dat niemand zijn hoofdverblijf had in de woning. Daarom was er geen aanleiding om de woning nogmaals te bezoeken. Er zijn namelijk door de toezichthouders en de toeristen geen persoonlijke spullen aangetroffen in de woning. Daarnaast is door een toerist verklaard dat de afgesloten kamer identiek was aan één van de andere slaapkamers. Verder werd de gehele woning, inclusief de derde slaapkamer, aangeboden op de Airbnb.
Tot slot wil de conclusie in het brp-besluit dat de zoon van eiser terecht stond ingeschreven op het adres nog niet zeggen dat hij daar daadwerkelijk zijn hoofdverblijf had.
2.3.
Eiser stelt dat hij de woning heeft aangekocht voor zijn zoon en dat zijn zoon de woning ook permanent bewoonde. De zoon van eiser was ingeschreven in de brp. Daar gaat een vermoeden vanuit dat hij daar ook daadwerkelijk woonde. Bovendien heeft verweerder in het brp-besluit bevestigd dat de zoon van eiser terecht stond ingeschreven op het adres. Er moet dus worden uitgegaan van de juistheid van de gegevens in de brp.
De zoon van eiser was veel in het buitenland vanwege topsport. In de perioden dat hij in het buitenland was, werd de woning incidenteel verhuurd aan toeristen. De persoonlijke spullen van de zoon van eiser lagen in de afgesloten kamer. Daar stonden onder andere een grote Ikeakast voor de spullen van de zoon van eiser en zijn trofeeën. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de afgesloten kamer. Verweerder had bijvoorbeeld een tweede onderzoek kunnen doen of contact op kunnen nemen met eiser over wat er zich in de afgesloten kamer bevond. Het onderzoek van verweerder is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder heeft daarmee ook niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast voor de overtreding.
2.5.
In geschil is of de woning permanent werd bewoond door de zoon van eiser.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de zoon van eiser niet permanent in de woning woonde. Verweerder mocht vanwege het brp-besluit niet tot deze conclusie komen. Dit nog los van de vraag of verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de afgesloten kamer in de woning.
Op basis van de brp-inschrijving bestaat in beginsel een vermoeden dat eisers zoon ook hoofdverblijf had op dit adres. Naar aanleiding van onderzoek mag verweerder in bepaalde gevallen echter concluderen dat iemand, ondanks een brp-inschrijving, niet daadwerkelijk in een woning woont. Deze conclusie is getrokken in het rapport van bevindingen. Het rapport van bevindingen is doorgestuurd naar verweerders afdeling Basisinformatie met het verzoek om de brp-inschrijving van eisers zoon te onderzoeken. Nog voordat verweerder het primaire besluit heeft genomen heeft verweerder, ondanks de resultaten van het rapport van bevindingen, in het brp-besluit geconcludeerd dat eisers zoon terecht op het adres stond ingeschreven. Daarmee blijft op basis van de brp-inschrijving het vermoeden bestaan dat hij ook zijn hoofdverblijf had op dit adres.
Conclusie
3.1.
Eiser heeft dus gelijk dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de zoon van eiser niet permanent in de woning woonde. Er werd daarmee voldaan aan alle voorwaarden van het beleid van verweerder voor toeristische verhuur, waardoor de verhuur aan de toeristen was toegestaan. Verweerder was daarom niet bevoegd om een boete op te leggen.
3.2.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen. Dat betekent dat eiser geen boete hoeft te betalen. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
3.3.
Verweerder dient aan eiser het door hem betaalde griffierecht te voldoen.
3.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de van de Algemene wet bestuursrecht veroordeelt de rechtbank verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar, nu het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een
wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. Lemmens, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.