In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen GVB Exploitatie B.V. en een tramconducteur, hierna aangeduid als [verweerster]. De verzoekster, GVB, heeft op 3 april 2018 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat [verweerster] herhaaldelijk te laat op haar werk verscheen. Ondanks gesprekken en waarschuwingen heeft [verweerster] geen adequate maatregelen genomen om haar slaapproblemen aan te pakken, wat leidde tot een aantal incidenten van te laat komen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] op verschillende data, waaronder 31 mei, 2 juni, 24 juni, 22 december 2017 en op 10 januari, 12 januari, 28 februari en 1 maart 2018, niet of niet tijdig op het werk is verschenen. De rechter oordeelde dat hoewel [verweerster] zich verantwoordelijk had moeten opstellen, haar handelen niet als ernstig verwijtbaar kon worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 22 juni 2018 en GVB veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 2.416,17, vermeerderd met wettelijke rente. De verzoeken van [verweerster] om een billijke vergoeding en andere vergoedingen werden afgewezen, maar het verzoek tot uitbetaling van opgebouwde vakantiedagen werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.