ECLI:NL:RBAMS:2018:3480

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
13/680169-17 (A), 13/741034-18 (B), 13/741046-18 (C) (ter terechtzitting gevoegd) en 13/669047-15 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde diefstal uit woningen door middel van babbeltruc

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen gepleegde diefstal uit woningen, waarbij gebruik werd gemaakt van een babbeltruc. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van diefstal van sieraden, bankpassen en geld uit de woningen van slachtoffers, waarbij hij samen met anderen te werk ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering, waardoor delen ervan nietig zijn verklaard. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging zorgvuldig gewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte voor een aantal feiten vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs, maar hem wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/680169-17 (A), 13/741034-18 (B), 13/741046-18 (C) (ter terechtzitting gevoegd) en 13/669047-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven [BRP adres] , gedetineerd [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 mei 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna zaak A, zaak B en zaak C genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.A. van der Horst naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Zaak A:
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat verdachte zich in de periode van 15 februari 2016 tot en met 25 oktober 2017 samen met (een) ander(en) op verschillende plaatsen in Nederland schuldig heeft gemaakt aan diefstal van sieraden en/of bankpassen en/of geld uit de woningen van de benadeelden door gebruik te maken van een babbeltruc en vervolgens met de gestolen bankpas van een aantal benadeelden geld heeft weggenomen. Eenmaal zou het zijn gebleven bij een poging diefstal. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij in de periode van 3 september 2017 tot en met 15 oktober 2017 te Amsterdam meer dan 30 gram hennep heeft verhandeld.
Zaak B:
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat verdachte zich op 21 september 2017 en 21 oktober 2017 samen met (een) ander(en) in Tiel, Rhenen en Avenhorn heeft schuldig gemaakt aan diefstal van sieraden en/of bankpassen uit de woningen van de benadeelden door gebruik te maken van een babbeltruc.
Zaak C:
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat verdachte zich in de periode van 22 maart 2017 tot en met 23 maart 2017 samen met (een) ander(en) in Bussum heeft schuldig gemaakt aan diefstal van sieraden, de bankpas en creditcard uit de woning van [slachtoffer] door gebruik te maken van een babbeltruc en vervolgens met de gestolen bankpas geld heeft weggenomen en met de gestolen creditcard heeft gepoogd geld weg te nemen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen als bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaardingen
De rechtbank overweegt ten aanzien van de feiten 2, 5, 6, 7, 9 en 11 van zaak A, de feiten 1 t/m 3 van zaak B en feit 1 van zaak C het volgende.
In de tenlastelegging is niet omschreven uit welke feitelijke gedraging(en) de zogenaamde babbeltruc heeft bestaan waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zich de toegang tot de woning van de slachtoffers zouden hebben weten te verschaffen. De tenlastelegging voldoet daardoor niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook nietig verklaren voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden ‘waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde ‘babbeltruc” zijn opgenomen.
Voor het overige zijn de dagvaardingen geldig.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging,

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte op grond van de in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten. Voor zover nodig kan (in het bijzonder) voor de feiten 9, 10, 11 en 12 in zaak A en de feiten 1 en 2 in zaak B gebruik worden gemaakt van schakelbewijs. De officier van justitie heeft onder meer verwezen naar de modus operandi, de uitpeilgegevens, het signalement van verdachte en de wijze waarop hij bij de plaats van bestemming is gekomen. Het gebruik van schakelwijs zorgt voor versterking van de bewijsconstructie en daarmee voor overtuigender bewijs.
De officier van justitie verzoekt verdachte van het ten laste gelegde medeplegen vrij te spreken behoudens voor de feiten 1, 5, 6 en 8 van zaak A.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, behoudens voor de feiten 2 en 3 van zaak A, vrijspraak bepleit van de aan verdachte ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Verder heeft de raadsman bepleit dat schakelbewijs niet aan de orde kan zijn nu – kort gezegd – de modus operandi in de zaken niet dusdanig specifiek is dat daarmee de betrokkenheid van verdachte kan worden vastgesteld.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraken
4.3.1.1
Vrijspraak van het onder 4 in zaak A ten laste gelegde
Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor de vaststelling dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van hennep. Uit de tapverslagen die zich in het dossier bevinden rijst weliswaar het vermoeden dat verdachte een bemiddelende rol speelde of wilde spelen bij de handel in softdrugs, maar dat het daadwerkelijk tot handel in hennep heeft geleid kan niet worden bewezen. Weliswaar werd tijdens een observatie op 10 oktober 2017 gezien dat de bestuurder van de auto waarin ook verdachte zat, uitstapte en een zakje met inhoud gelijkend op hennep aan een persoon in een auto met Belgisch kenteken overgaf en direct weer terugkreeg, maar niet is vastgesteld dat het daadwerkelijk hennep betrof. Een dergelijke vaststelling is ook overigens in het dossier niet aanwezig. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
4.3.1.2
Vrijspraak van het onder 6 in zaak A ten laste gelegde
[aangever 1] , wonende op het [adres 1] te Putten, doet op 11 juli 2017 aangifte van diefstal. Hij komt die dag omstreeks 12:00 uur twee mannen tegen in de hal van zijn wooncomplex die zeggen dat zij komen namens de woningstichting om wat technisch te controleren. Hij laat ze binnen en een van de mannen vraagt zijn identiteitskaart en zijn telefoonnummer. De andere man loopt door de woning de slaapkamer in. Nadat de mannen zijn vertrokken komt aangever tot de ontdekking dat zijn pinpas is weggenomen. Diezelfde dag omstreeks 13.00 uur wordt aangever gebeld en de ter plaatste gekomen verbalisant hoort aangever praten over een gevonden pinpas. Als verbalisant het gesprek overneemt, wordt er opgehangen.
Voormelde modus operandi van de daders vertoont enkele overeenkomsten met, maar is niet gelijk aan de modus operandi van de daders bij het – wel bewezen te verklaren en zeer kort daarvoor gepleegde – onder 5 van zaak A ten laste gelegde. Verder is het telefoontje naar aangever diezelfde dag rond 13.00 uur gepleegd in de buurt van een café in Amsterdam waar verdachte regelmatig werd gezien door het observatieteam. Dit zijn mogelijk aanwijzingen dat verdachte betrokken was bij de diefstal. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de diefstal te komen. Daarbij komt dat in het dossier wordt vermeld dat de mannen die op 11 juli 2017 bij [aangever 1] zijn geweest, diezelfde dag om 13.50 uur bij zijn buurvrouw aan de deur zouden zijn geweest. Het vermoeden dat verdachte een van die twee mannen is geweest, valt moeilijk te rijmen met het vermoeden dat verdachte rond 13.00 uur vanuit Amsterdam naar [aangever 1] heeft gebeld. Verdachte wordt van dit feit dan ook vrijgesproken.
4.3.1.3
Vrijspraak van het onder 7 in zaak A ten laste gelegde
[aangever 2] , wonende op het [adres 2] te Ulvenhout, doet aangifte van diefstal uit haar woning. Zij verklaart dat een man met een zwart mouwloos hesje over zijn kleding op 18 oktober 2017 (de rechtbank begrijpt 17 oktober 2017) tussen 08:00 uur en 10:00 uur bij haar aan de deur komt en vraagt of hij de woning op waterschade mag controleren vanwege een lekkage bij de bovenburen. De man is enige tijd in haar woning. Diezelfde dag wordt aangeefster omstreeks 18:00 uur gebeld door een man die zegt dat haar bankpassen zijn gevonden. Aangeefster komt dan tot de ontdekking dat zij haar ING- en Rabobankpas niet meer in haar bezit heeft. Nadien blijkt er geld van haar rekening te zijn gestolen.
Voormelde modus operandi is soortgelijk aan de modus operandi van de dader bij het wel bewezen te verklaren in zaak B ten laste gelegde en vertoont enige overeenkomst met de modus operandi van het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde. Verder sluit het door aangeefster gegeven signalement verdachte niet uit. Dit alles is echter onvoldoende om verdachte als dader van de diefstal van de bankpassen uit de woning van aangeefster aan te merken. Uit het dossier volgt immers dat ook medeverdachte(n) deze modus operandi hanteerden. Verdachte wordt daarom van dit feit vrijgesproken.
4.3.1.4
Vrijspraak van het onder 9 en 10 in zaak A ten laste gelegde
[aangever 3] , wonende op het [adres 3] te Kampen, doet aangifte van diefstal. Een man komt op 5 augustus 2017 omstreeks 12:00 uur aan de deur, geeft zich uit als medewerker van Enexis en zegt de woning te komen controleren vanwege een lekkage bij de bovenburen. Nadien moet aangever € 0,10,-- pinnen en wordt hij gevraagd zijn pincode op de telefoon van de man in te toetsen, wat hij vervolgens doet.
Diezelfde dag is om 13.51 uur bij een geldautomaat op het [locatie 1] en om 13.54 uur bij een geldautomaat op de [locatie 2] in Amsterdam gepoogd te pinnen met de bankpassen van aangever. Op de camerabeelden bij beide geldautomaten is een zwarte helm van het merk Boxer zichtbaar die door de pinner wordt gedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden om te concluderen dat verdachte als dader bij deze feiten betrokken is geweest. De gehanteerde werkwijze wijkt af van de andere bewezen geachte feiten.
Verder zijn de omstandigheden dat de telefoon van verdachte op 5 augustus 2017 om 13.55 uur uitstraalt op circa 131 meter van de [locatie 2] te Amsterdam en dat op
8 augustus 2017 in de auto, waarin verdachte met een andere man werd aangetroffen, een zwarte helm van het merk Boxer lag, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen. Wat betreft de helm is van belang dat, ook al zou het de helm van de pinner betreffen, dit nog niet betekent dat op basis van het enkele aantreffen in de auto van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte de pinner was. Immers, niet valt uit te sluiten dat een ander dan verdachte de helm tijdens de poging diefstal heeft gedragen temeer nu in onderzoek 13PITTSTON (waar feiten 9 en 10 van zaak A deel van uitmaken) meerdere personen als verdachte zijn aangemerkt. Verdachte wordt daarom van deze feiten vrijgesproken.
4.3.1.5
Vrijspraak van het onder 11 en 12 in zaak A ten laste gelegde
[aangever 4] , wonende op het [adres 13] te Drachten, doet op 28 augustus 2017 aangifte van diefstal. Die dag komt er omstreeks 14:00 uur een man aan de deur die zegt dat hij het water komt controleren. Nadat de man aangeefster heeft gevraagd de kranen in de keuken open en dicht te draaien, loopt hij naar haar slaapkamer. Korte tijd nadat de man is vertrokken wordt aangeefster gebeld door een man die vertelt dat haar pinpas is gestolen. Als aangeefster inderdaad ziet dat haar pinpas is weggenomen geeft zij op verzoek van de man telefonisch haar pincode. Nadien komt aangeefster tot de ontdekking dat er contant geld en sieraden uit haar woning zijn weggenomen. Om 14.26 uur die dag is er bovendien € 1000,-- gepind in Emmeloord met de gestolen bankpas.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden om te concluderen dat verdachte in de woning van aangeefster is geweest, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de goederen en vervolgens met de gestolen pinpas geld heeft weggenomen. Het feit dat de telefoon van verdachte vlak na de pintransactie om 14.38 uur uitstraalt in de plaats Tollebeek, wat ongeveer 11 minuten van Emmeloord ligt, is daartoe onvoldoende.
Dat de pinner een zwarte helm van het merk Boxer droeg en een soortgelijke helm enkele weken daarvoor in een auto werd aangetroffen samen met verdachte, acht de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat verdachte de pinner is geweest. Zoals reeds onder 4.3.1.4 is overwogen valt niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte de helm heeft gedragen. Tot slot is van belang dat twee getuigen uit het appartementencomplex verklaren dat er op de bewuste dag een man aanbelde met krullend haar, wat niet past bij het signalement van verdachte. Verdachte wordt daarom van deze feiten vrijgesproken.
4.3.1.6
Vrijspraak van het onder 1 en 2 in zaak B ten laste gelegde
[aangever 5] , wonende op het [adres 5] te Rhenen, doet op 21 september 2017 aangifte van diefstal. Die dag komt er omstreeks 13.45 uur een man aan de deur met een geel hesje die vraagt of hij de woning mag controleren vanwege een lekkage bij de bovenburen. Als zij de man binnenlaat en vervolgens in haar slaapkamer ziet staan, merkt aangeefster op dat haar sieradenkistje scheef staat. Als zij het kistje opent, ziet zij dat er twee trouwringen ontbreken. De man verlaat snel haar woning. Ook [aangever] , wonende op het [adres 7] te Tiel, doet aangifte van diefstal op 21 september 2017. Omstreeks 14:00 uur die dag staat een man aan de deur en vraagt of hij haar woning mag controleren vanwege lekkage bij de bovenburen. Als de man de woning heeft gecontroleerd vertrekt hij. Enkele uren later wordt aangeefster gebeld en vertelt een manspersoon dat haar pinpas is gevonden en geblokkeerd. Aangeefster komt tot de ontdekking dat haar Rabobank pinpas weg is. Nadien komt aangeefster erachter dat eveneens een doosje met sieraden uit haar nachtkastje is weggenomen.
Voormelde modus operandi is soortgelijk aan de modus operandi van de dader bij het wel bewezen te verklaren in zaak B ten laste gelegde en vertoont enige overeenkomst met de modus operandi van het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt dat dit onvoldoende is voor het bewijs dat verdachte als dader bij de diefstal betrokken is geweest nu uit het dossier volgt dat ook medeverdachte(n) deze modus operandi hanteerden. Verder is van belang dat verdachte op 21 september 2017 om 14.45 uur ter hoogte van Driebergen werd gecontroleerd vanwege een snelheidsovertreding. Gelet op de tijdstippen waarop en de volgorde waarin de diefstallen zijn gepleegd, de korte tijdspanne daartussen en het tijdstip van de controle ter hoogte van Driebergen, heeft de rechtbank ernstige twijfel of verdachte beide feiten kan hebben gepleegd. Ten slotte moet worden vastgesteld dat het dossier geen objectieve bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte zich ten tijde van de strafbare feiten in de buurt van de woning van aangeefsters bevond. Verdachte wordt daarom van deze feiten vrijgesproken.
4.3..1.7
Vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 in zaak C ten laste gelegde
[slachtoffer] , wonende op het adres [adres 14] , doet aangifte van diefstal uit haar woning op 23 maart 2017. Die dag wordt er tussen 10.00 uur en 11.30 uur aangebeld door een man die zich voordoet als pakketbezorger. Als de pakketbezorger aangeefster vraagt om mee te lopen naar de centrale hal wordt haar daar vertelt dat er een fout is gemaakt. Kort daarop wordt aangeefster tweemaal gebeld door iemand die zich voordoet als bankmedewerker en vertelt dat haar bankpas en creditcards zijn geblokkeerd. Op 23 maart 2017 zijn er meerdere pintransacties met de gestolen bankpas van aangeefster gedaan bij de geldautomaat aan het [locatie 3] te Amsterdam. Verdachte wordt door verschillende verbalisanten herkend als de pinner. Met de gestolen creditcards is gepoogd geld op te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de belangrijkste bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Daarvan is in dit geval sprake. Op de camerabeelden is het volgende te zien: op 23 maart 2017 omstreeks 12:10 uur komt er een man voor de geldautomaat aan het [locatie 3] te Amsterdam staan. De man draagt een helm met gelaatscherm. Hij houdt zijn linkerhand voor zijn gezicht waardoor zijn gezicht niet herkenbaar is. De herkeninngen zijn voornamelijk gebaseerd op zijn gezicht, zoals de vorm van zijn mond en kin.
Naar het oordeel van de rechtbank is de kwaliteit van de beelden niet zodanig dat verdachte daarop met voldoende zekerheid kan worden herkend. Daarvoor zijn op de beelden onvoldoende onderscheidende gezichtskenmerken van de betreffende persoon waar te nemen. Het voorgaande maakt dat de door de verbalisanten gedane herkenningen de rechtbank niet overtuigen. Ten slotte moet worden vastgesteld dat het dossier geen objectieve bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt dat verdachte zich ten tijde van het plaatsvinden van deze strafbare feiten in de buurt van de woning van aangeefster of de bewuste geldautomaten bevond. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.3.2
Veroordelingen
4.3.2.1
Veroordeling van het onder 1 in zaak A ten laste gelegde
Op 15 februari 2016 horen aangever [aangever 6] en zijn vrouw [aangever 7] , wonende op het [adres 8] te Den Helder, de intercom overgaan. Kort hierop staan er twee mannen aan de deur. Eén van de mannen zegt dat hij buiten staat met pech en vraagt aan de bewoners of zij een telefoonnummer van een garage hebben. [aangever 6] pakt een telefoonboek en overhandigt deze aan één van de mannen. De man loopt met het telefoonboek naar de woonkamer. De andere man wordt uit het oog verloren en door Zwart vervolgens aangetroffen in de slaapkamer, vlak achter de deur. De man verklaart dat hij dacht dat het de woonkamer betrof. Beide mannen verlaten daarop direct de woning. Op het telefoonboek wordt een DNA-spoor van verdachte aangetroffen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met een ander naar de woning van aangever is gegaan, op zes hoog in een hoekflat, en daar heeft aangebeld, bij aangever in de woning is geweest en heeft gevraagd om een telefoonnummer van een garage. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat verdachte heeft aangebeld met het doel een telefoonnummer te verkrijgen nu tegenwoordig vrijwel alle jongeren beschikken over een smartphone en het bovendien niet voor de hand ligt om voor een dergelijke vraag naar een hoekflat op de zesde verdieping te gaan. Voorts is het van belang, dat het vertrek waar de medeverdachte werd aangetroffen, onmiskenbaar een slaapkamer betreft. Dit alles ‘schreeuwt’ om een verklaring. Verdachte heeft echter voor deze belastende omstandigheden geen enkele verklaring willen geven. De rechtbank merkt de hiervoor weergegeven gang van zaken dan ook aan als een smoes, die zijn mededader de kans heeft geboden de slaapkamer van aangever binnen te gaan met het oogmerk geld en/of goederen te stelen van aangever. De gedragingen van verdachte en van medeverdachte, die [aangever 7] in hun slaapkamer aantrof en die nadien samen weglopen, duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – een poging diefstal, zoals hierna onder rubriek 5 omschreven.
4.3.2.2.
Veroordeling van het onder 2 en 3 in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 2 en 3 van zaak A zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven. De verdediging heeft zich ten aanzien van deze feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en derhalve geen verweer gevoerd.
Partiële vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat sprake was van een bewuste samenwerking met (een) ander(en).
4.3.2.3
Veroordeling van het onder 5 in zaak A ten laste gelegde
[aangever 8] , wonende op het [adres 9] te Nijkerk, doet aangifte van diefstal uit haar woning op 11 juli 2017 omstreeks 11.30 uur. Twee mannen komen aan de deur en geven aan dat zij van de woningstichting zijn. Bij binnenkomst beginnen zij uit het niets de woning te doorzoeken. Omdat aangeefster slecht ter been is kan zij hier niets tegen doen. Nadien komt zij tot de ontdekking dat er sieraden zijn weggenomen.
Verdachte wordt samen met medeverdachte de bewuste dag omstreeks 11:15 uur herkend op de bewakingsbeelden bij de algemene toegangsdeur van woonzorgcentrum [naam zorgcentrum] , gelegen aan [adres 10] te Nijkerk. Ook om 11:30 uur wordt verdachte samen met medeverdachte daar gezien waarna om 11:31 uur een auto met kenteken [nummer 1] het terrein verlaat. De auto is door verdachte gehuurd. Gelet op het adres van aangeefster en het adres van woonzorgcentrum [naam zorgcentrum] , past de aanwezigheid van verdachte in Nijkerk precies in het tijdbestek van het feit. Voorts merkt de rechtbank op dat de historische verkeersgegevens van de telefoon van verdachte geen contra indicatie opleveren voor de aanwezigheid van verdachte in Nijkerk. Verdachte heeft voor deze belastende omstandigheden geen verklaring willen geven, nu dat wel van hem mag worden verwacht. De rechtbank stelt verder vast, dat het verweer van de raadsman – dat aangeefster niet heeft verklaard wanneer zij voor het laatst de sieraden heeft gezien, voordat deze werden weggenomen – niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van de diefstal. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – diefstal in vereniging zoals hierna onder rubriek 5 omschreven.
4.3.2.4
Veroordeling van het onder 8 in zaak A ten laste gelegde
Op 17 en 18 oktober 2017 wordt er meermalen gepind met de gestolen Rabobankpas van aangeefster [aangever 2] .
Van de wederrechtelijke pintransactie op 18 oktober 2017 bij de kledingzaak [naam] te Amsterdam zijn camerabeelden beschikbaar. Op deze beelden is te zien dat een man, die door een verbalisant wordt herkend als [medeverdachte] , een Canada Goose jas aanschaft. Op 10 januari 2018 is [medeverdachte] als verdachte in deze zaak gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de pas en pincode van een jongen heeft gehad voor wie hij de jas moest halen. Als hem een foto van verdachte wordt getoond zegt hij dat dat die jongen is. Uit een tapgesprek van 12 januari 2018 is gebleken dat verdachte wil weten wat [medeverdachte] bij de politie heeft verklaard en zegt dat hij vindt dat [medeverdachte] hem heeft verraden. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte als medepleger bij deze diefstal betrokken is geweest.
De rechtbank ziet geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is bij de overige pintransacties die met deze pas op 17 en 18 oktober 2017 hebben plaatsgevonden, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2.5
Veroordeling van het onder 3 in zaak B ten laste gelegde
[aangever 9] , wonende op het [adres 11] te Avenhorn, doet aangifte van diefstal uit haar woning op 21 oktober 2017. Die dag wordt er omstreeks 14:00 uur aangebeld door een jongeman met een geel hesje die vraagt of hij de woning mag controleren vanwege een lekkage bij de bovenburen. Aangeefster laat de man binnen. Als ze de man vervolgens in haar slaapkamer aantreft, verzoekt ze de man te vetrekken. Op 1 november 2017 komt aangeefster erachter, dat haar sieradenkistje uit de kast in de slaapkamer is weggenomen.
In het dossier bevinden zich – naast de aangifte van [aangever 9] – nog vier andere aangiften van (poging) diefstal uit een woning gepleegd op 21 oktober 2017 met dezelfde modus operandi. In Goorn doen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] , beide woonachtig in het wooncomplex op de [naam wooncomplex] , aangifte van poging diefstal uit hun woning tussen 13:00 uur en 13:45 uur. Verdachte wordt omstreeks 12:33 uur herkend op de bewakingsbeelden van het wooncomplex. Omstreeks 14:30 uur doet [aangever 10] , wonende te Spanbroek, aangifte van poging diefstal uit haar woning. Op de bewakingsbeelden van de juwelier tegenover de woning van [aangever 10] wordt om 14.41 uur en 15:02 uur een voertuig met kenteken dat begint met [nummer 2] gezien. Uit onderzoek is gebleken dat een Kia Sportage, voorzien van kenteken [nummer 3] , door de schoonzus van verdachte is gehuurd in de periode van 12 oktober 2017 tot 23 oktober 2017. Uit observatie is gebleken, dat verdachte in dit voertuig reed en het voertuig de bewuste dag omstreeks 11:45 uur over de Rijksweg A9 ter hoogte van Velsen-Zuid in noordelijke richting bewoog. Tot slot doet [aangever 11] , wonende te Wognum, die dag omstreeks 15:30 uur aangifte van poging diefstal uit haar woning. Op de camerabeelden van het complex is om 15:22 uur een man zichtbaar, die qua uiterlijke kenmerken zeer sterk overeenkomt met het signalement van verdachte. De afstand tussen het moment van de eerste aangifte in Goorn en de laatste aangifte in Wognum bedraagt 18 kilometer en kan in 28 minuten worden gereden (bron: Google Maps).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, past de aanwezigheid van verdachte in Avenhorn precies in het tijdbestek van het feit. Verdachte heeft voor deze belastende omstandigheden geen verklaring willen geven, nu dat wel van hem mag worden verwacht. De rechtbank stelt verder vast, dat het verweer van de raadsman – dat aangeefster pas tien dagen na het bezoek van de man erachter kwam, dat haar sieradenkistje was weggenomen – niet in de weg staat aan een bewezenverklaring van de diefstal, temeer nu zij verklaart, dat er tussentijds niemand in haar slaapkamer is geweest. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte naar de woning van [aangever 9] is gegaan, in haar woning is geweest en daar een sieradenkistje heeft weggenomen.
.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A 13/680169-17
1.
op 15 februari 2016 te Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 8]
, weg te nemen geld en/of goed(eren) van zijn, verdachtes
en zijn mededader gading, toebehorende aan [aangever 6] , naar voornoemde woning is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader
- bij de woning van voornoemde [aangever 6] hebben aangebeld en
- tegen voornoemde [aangever 6] en zijn echtgenote hebben gezegd dat zij autopech hadden en
- voornoemde [aangever 6] en zijn echtgenote om een telefoonboek hebben
gevraagd en
- waarna zijn mededader vervolgens zonder toestemming en medeweten van voornoemde [aangever 6] en zijn echtgenote de slaapkamer is ingelopen.
2.
op 25 oktober 2017 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres 12] ,
-een bankpas van de Rabobank en
-een kistje en
-een ketting en
-een horloge,
toebehorende aan [aangever 12] .
3.
op 25 oktober 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (in totaal 1250,- Euro), toebehorende aan [aangever 12] , waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geldbedrag onder
zijn, verdachtes bereik heeft gebracht door middel van een valse
sleutel, te weten een gestolen bankpas.
5.
op 11 juli 2017 te Nijkerk, tezamen en in vereniging met een ander, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning
gelegen aan de [adres 9] , sieraden, toebehorende aan [aangever 8] .
8.
op 18 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in verenging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een pinautomaat in een
winkelbedrijf heeft weggenomen een geldbedrag te weten 925, - Euro, toebehorende aan [aangever 2] , waarbij zijn mededader, het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen Rabobank bankpas.
Zaak B 13/741034-18
3.
op 21 oktober 2017 te Avenhorn, gemeente Koggenland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan de [adres 11] een sieradenkistje met sieraden, toebehorende aan [aangever 9] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van diverse uitspraken betoogd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten komt, het strafmaximum in de buurt van 22 maanden ligt (2 maanden per feit).
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan diefstal uit de woning van hoogbejaarde slachtoffers. Verdachte en/of zijn medeverdachte(n) hebben zich door middel van een smoes de toegang tot de woning van de slachtoffers weten te verschaffen en hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen, dat zij in die hoedanigheid van de slachtoffers wisten te winnen. Vanwege de alertheid van de bewoners is het in één geval gebleven bij een poging diefstal. Twee van de slachtoffers zijn vervolgens door verdachte en/of medeverdachte bestolen door met de ontvreemde bankpas een aanzienlijk geldbedrag (van de bankrekening) op te nemen. De door verdachte gepleegde feiten zijn ernstige feiten, die niet alleen (financiële) schade veroorzaken, maar ook vaak veel overlast. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten kennelijk doelbewust ouderen als slachtoffer uitgekozen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan nu deze kwetsbare personen doorgaans in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk zijn en derhalve genoodzaakt zijn om op anderen te vertrouwen. Verdachte heeft louter uit eigen financieel gewin gehandeld en heeft zich niet bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op de kwetsbare slachtoffers. Eveneens weegt de rechtbank mee, dat de diefstal bij de slachtoffers in de woning heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig aangetast.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het strafblad van verdachte van 23 maart 2018. Uit dit strafblad blijkt, dat verdachte al verschillende malen eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Verdachte wordt daarom aangemerkt als recidivist op het gebied van vermogensdelicten. Ten tijde van het plegen van de feiten liep verdachte bovendien nog in een proeftijd. Deze omstandigheden hebben hem er niet van weerhouden deze feiten te plegen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland van 14 februari 2018, opgemaakt door mevrouw M. Teisman. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene staat geregistreerd op de Top600-aanpak. Er is al langere tijd sprake van begeleiding vanuit de Top600-aanpak, echter tot op heden zonder weinig resultaat. Met name zijn sociale omgeving is een risicofactor ten aanzien van recidive. Mogelijk dat hij door zijn beperkte cognitieve vaardigheden moeite heeft om constructieve keuzes te maken voor de langere termijn. Positief is dat de heer [verdachte] sinds zijn aanhouding in onderhavige zaak een ander pad wil inslaan. Zo is hij gemotiveerd om mee te werken aan een reclasseringstoezicht en aan elektronische controle. In hoeverre betrokkene gemotiveerd blijft, zal in de toekomst moeten blijken. Indien betrokkene schuldig wordt bevonden wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, behandelverplichting, locatieverbod en inzet tot het verwerven van een structurele vorm van dagbesteding.
Ter terechtzitting heeft getuige-deskundige mevrouw Sporkslede van de Top600 verklaard dat een goede structuur voor verdachte van belang is. Zij staat achter het advies van de reclassering. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te houden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, verplicht contact met de reclassering, een behandelverplichting, een locatieverbod en een verplichting tot inzet van een structurele vorm van dagbesteding, noodzakelijk. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf worden verbonden. De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De vrijspraak van een aantal van de ten laste gelegde feiten is hiertoe bepalend.
Ten aanzien van vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde [aangever 1] vordert ter zake van het onder 6 in zaak A ten laste gelegde een vergoeding van € 50,-- aan materiële schade. Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal (in vereniging) kan de schade die voortvloeit uit dit feit in deze procedure niet op verdachte worden verhaald. De benadeelde zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit brengt mee dat de benadeelde de vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
De benadeelde partij [aangever 5]
De benadeelde partij [aangever 5] vordert ter zake van het onder 2 in zaak B ten laste gelegde een vergoeding van € 1650,-- aan materiële schade en € 350,-- aan immateriële schade. Omdat verdachte wordt vrijgesproken van de diefstal (in vereniging) kan de schade die voortvloeit uit dit feit in deze procedure niet op verdachte worden verhaald. De benadeelde zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit brengt mee dat de benadeelde de vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Benadeelde partij [aangever 9]
De benadeelde partij [aangever 9] vordert ter zake van het onder 3 in zaak B ten laste gelegde een vergoeding van € 300,-- aan immateriële schade. Volgens de wet is het verhalen (op dader(s)) van negatieve gevoelens alleen mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Uit het voegingsformulier is dergelijk letsel niet gebleken. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Dit brengt mee, dat de benadeelde de vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging tot te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen omdat de proeftijd is ingegaan op 10 juli 2015. Behoudens feit 1 van zaak A, waarvoor vrijspraak is bepleit, zijn de feiten gepleegd na het aflopen van de proeftijd. Subsidiair heeft hij verzocht het voorwaardelijke strafdeel om te zetten in een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 16 november 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/669047-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 juni 2015 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 5 (vijf) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. De proeftijd is ingegaan op 10 juli 2015 en loopt volgens mededeling van de officier van justitie nog door tot 31 augustus 2018 omdat verdachte na het ingaan van de proeftijd meermalen gedetineerd heeft gezeten. Uit het dossier blijkt dat verdachte van 10 juli 2015 tot en met 7 december 2015 een straf heeft uitgezeten en sinds 9 november 2017 vast zit in de onderhavige zaak. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de tenlastelegging nietig voor zover telkens in de tenlastelegging de woorden
‘waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik heeft/hebben gemaakt van een zogenaamde babbeltruc’ zijn opgenomen.
Verklaart het onder 4, 6, 7, 9, 10, 11 en 12 van zaak A, het onder 1 en 2 van zaak B en het onder zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 in zaak A bewezen verklaarde:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 2 in zaak A en het onder 3 in zaak B bewezen verklaarde:
Diefstal, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige zich het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Ten aanzien van het onder 5 in zaak A bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van het onder 8 in zaak A bewezen verklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezen strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd bij de Reclassering Nederland zal melden, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zijn medewerking zal verlenen aan een inzichtvergrotende behandeling bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Hierbij dient de betrokkene zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
  • aanwezig zal zijn op het verblijfsadres op vooraf vastgestelde tijdstippen. Daarbij heeft de betrokkene op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekenden heeft hij 4 uur per dag vrij te besteden. Wanneer betrokkene op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, heeft hij 2 uur vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met betrokkene en afhankelijk van de dagbesteding. Het locatieverbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige [verblijfadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
  • zich inzet voor het verwerven van een structurele vorm van dagbesteding, ook als dit inhoudt, dat hij meewerkt aan een traject vanuit WPI.
De Reclassering Nederland wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Verklaart [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [aangever 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [aangever 9] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 25 juni 2015 met parketnummer 13-669047/15, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.
Mr. Bakhuis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[Bijlage I]
[Bijlage II]