3.1.Inleiding
Uit het dossier en uit wat ter zitting is besproken leidt de rechtbank het volgende af.
Op 16 februari 2014 omstreeks 04:10 uur heeft op de kruising van de Overtoom met de Jan Pieter van Heijestraat te Amsterdam een dodelijk verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een personenauto (hierna: taxi) en een fietser waren betrokken. Verdachte was de bestuurder van de taxi en het slachtoffer, [slachtoffer] , was de bestuurder van de fiets.
Verdachte wordt verweten dat hij dit ongeval heeft veroorzaakt. Hij reed in zijn taxi over de tram-/busbaan van de Overtoom in de richting van het Leidseplein en heeft niet gezien dat het slachtoffer fietsend de rijbaan van de Overtoom wilde oversteken door gebruik te maken van de fietsoversteekplaats in de richting van de Jan Pieter Heijestraat.
Verdachte heeft het slachtoffer op de rechterrijstrook van de tram-/busbaan met de rechtervoorzijde van de taxi aangereden. De taxi reed tegen de linkerzijde van de fietser aan.
Het slachtoffer is vervolgens via de voorruit van de taxi op het dak van de taxi terecht gekomen. Doordat verdachte heeft afgeremd is het slachtoffer van de taxi afgegleden en kwam hij 62 meter vanaf de plaats van de aanrijding op het wegdek terecht. Het slachtoffer gleed daarna nog 17 meter door op het wegdek en is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Verdachte heeft op 16 en 17 februari 2014 bij de politie verklaard dat hij als bestuurder van zijn taxi op de vrije trambaan van de Overtoom reed in de richting van het Leidseplein. Het was ter hoogte van de Jan Pieter Heijestraat rustig op de weg en verdachte reed naar zijn schatting ongeveer 60 kilometer per uur. Hij zag op het laatste moment dat de fietser de trambaan wilde oversteken, ter hoogte van de afscheiding tussen de trambaan en de rijbaan van de Overtoom, voor verdachte gezien van rechts naar links. Gelijktijdig hoorde verdachte een klap op zijn taxi. In een reflex heeft verdachte eerst gas gegeven in plaats van de remmen en daarna heeft hij geremd. Verdachte was zich er niet van bewust dat er nabij die kruising een tramhalte zat. Hij lette niet echt op die halte en zag geen mensen. Als hij die halte had gezien dan had hij wel rustiger gereden.
Ter terechtzitting van 3 mei 2018 heeft de verdachte zijn verklaring, zoals afgelegd bij de politie, bevestigd en aangevuld. Verdachte was op het moment van de aanrijding handsfree aan het bellen. Hij nam deel aan een groepsgesprek, maar hij was met zijn volle aandacht bij het verkeer en hij kon zich zeker voldoende concentreren op wat er voor hem op de weg gebeurde. Verdachte had het gevoel dat het slachtoffer vanaf het fietspad op de rijbaan is gaan fietsen en daarna opeens voor hem op de trambaan reed. Verdachte heeft verder verklaard dat hij heeft waargenomen dat het slachtoffer dwars met zijn fiets voor zijn taxi stond, omdat hij zich niet kan voorstellen dat het anders is gegaan. Verdachte heeft gezien dat het slachtoffer op zijn auto lag en hij heeft bevestigd dat hij in paniek het verkeerde pedaal heeft ingedrukt.
Na de verhoren van de verdachte en de getuigen zijn in het bijzonder de volgende onderzoekshandelingen door de politie verricht.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 18 februari 2014 (p. 46) is na onderzoek gebleken dat de taxi van verdachte was voorzien van een zogenaamde aux kabel. Middels deze aux kabel is het mogelijk om tijdens het auto rijden handsfree te bellen.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse is op 10 maart 2014 opgemaakt (p. 154-203).
Het proces-verbaal van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking Landelijk Forensisch Servicecentrum (LVBT) is op 31 maart 2015 opgemaakt (ongenummerd).
Op de vordering tot benoeming van een NFI-deskundige op het gebied van Beeldonderzoek en Biometrie van 8 april 2016, teneinde de snelheid te bepalen die zichtbaar is op de videobeelden van het bedrijf [naam coffeeshop] , heeft de rechter-commissaris op 12 april 2016 gevolg gegeven.
Het rapport ‘snelheidsbepaling van een auto in videobeelden naar aanleiding van een dodelijke aanrijding te Amsterdam op 16 februari 2014’ van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is op 15 juli 2016 opgesteld (p. 295-314).
Blijkens het proces-verbaal ‘aanrijding misdrijf’ van 10 augustus 2016 (p. 11) zijn er vanwege het ontbreken van remsporen op de plaats van het ongeval, voorbereidingen getroffen voor een botsproef in Duitsland. De offerte van CTS crashtest-service.com is gedateerd 6 januari 2016 (p. 90-92). Vanwege de hoge kosten (€ 47.362,-) is hiervan afgezien.
Uit de beschikking van de rechtbank van 9 augustus 2016 op een klaagschrift ex artikel 552a Sv, blijkt dat de officier van justitie in raadkamer heeft verklaard dat het NFI op 10 juni 2016 een reconstructie heeft uitgevoerd en dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen teruggave van de taxi aan verdachte. Het beklag is hierop gegrond verklaard.
Uit de beschikking van de rechtbank van 13 december 2016 op een verzoekschrift ex artikel 36 Sv, blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) het volgende standpunt heeft ingenomen:
“
De officier van justitie verzet zich tegen toewijzing van het verzoek, omdat verzoeker zal worden vervolgd. Het betreft een zeer ernstig verkeersongeval naar aanleiding waarvan onderzoek is gedaan dat veel tijd heeft gekost. Het NFI heeft op 10 juni 2016 een reconstructie uitgevoerd. Het proces-verbaal is ingezonden en ingeboekt, de tenlastelegging is opgesteld en verzoeker zal gedagvaard worden.”
Op 13 december 2016 is namens de officier van justitie een schrijven naar [naam broer slachtoffer] verzonden, waaruit blijkt dat het door de politie opgemaakte proces-verbaal is ontvangen bij het OM en dat de officier van justitie na het beoordelen van de stukken zal besluiten of een strafvervolging tegen de verdachte in deze zaak mogelijk is.
Op 23 maart 2017 is er door officier van justitie mr. H.H. Boersma een schrijven naar de verdachte en zijn advocaat mr. R.C. Honig verzonden, waaruit blijkt dat het OM heeft besloten om verdachte strafrechtelijk te vervolgen in deze zaak.
Op 21 maart 2017 heeft de raadsvrouw een schrijven met een aantal onderzoekswensen naar de officier van justitie verzonden. Hierop heeft officier van justitie mr. R.A. Kloos per e-mail van 28 maart 2017 gereageerd.
Op 11 mei 2017 is de dagvaarding voor de regiezitting van 6 juni 2017 uitgebracht.
Op de regiezitting van 6 juni 2017 heeft de rechtbank een preliminair verweer van mr. Honig, dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging vanwege het overschrijden van de redelijk termijn en het procesverloop, gepasseerd.
De overschrijding (van ruim één jaar) kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. Er is op voorhand niet gebleken dat het OM doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van diens recht op een eerlijk proces heeft gehandeld.Het onderzoek ter zitting is vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden en de zaak is - na een daartoe strekkend verzoek van de verdediging - verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van de getuige [naam getuige] .
Na een rechtshulpverzoek aan Argentinië is deze getuige op 29 november 2017 gehoord. De verdediging en de officier van justitie hebben de stukken die betrekking hebben op het rechtshulpverzoek op 15 februari 2018 van de rechter-commissaris ontvangen.
Op 5 april 2018 is de oproeping voor de zitting van 3 mei 2018 uitgebracht.