ECLI:NL:RBAMS:2018:3407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
AMS 18/3152 en AMS 18/3183
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op voorgenomen actie van verzoeker tijdens Nationale Herdenking op de Dam

In deze zaak heeft verzoeker aangekondigd op 4 mei 2018 een luchtalarm te laten afgaan bij de Dam in Amsterdam, gevolgd door een stille demonstratie. De burgemeester van Amsterdam heeft deze actie verboden, omdat deze de openbare orde zou verstoren tijdens de Nationale Herdenking. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit verbod en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 3 mei 2018 uitspraak gedaan en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht vreesde voor onrust en verstoring van de openbare orde, en dat er geen alternatieven waren om de actie op een andere manier toe te staan. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester niet inhoudelijk op de boodschap van verzoeker mag ingaan, maar dat de openbare orde voorop staat. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om zowel de voorgenomen actie als het gebiedsverbod op te leggen, en dat verzoeker niet in het verboden gebied mocht komen op de aangegeven tijden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op 17 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/3152 en AMS 18/3183
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker]

(gemachtigde: mr. E. Tamas),
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna te noemen: de burgemeester
(gemachtigde: mr. J. Pot).

Procesverloop

Op 29 april 2018 heeft [verzoeker] met een kennisgeving aan de burgemeester gemeld dat hij op 4 mei 2018 nabij de Dam een luchtalarm wil laten afgaan tot net voor 20:00 uur, waarna hij tijdens de twee minuten stilte in stilte wil weglopen van de Nationale Herdenking op de Dam.
Op 30 april 2018 heeft de burgemeester [verzoeker] schriftelijk laten weten dat de kennisgeving een strafbaar feit oplevert en dat de actie niet zal worden geduld.
Ook heeft de burgemeester op 1 mei 2018 aan [verzoeker] een gebiedsverbod opgelegd voor de binnenstad van Amsterdam, op 4 mei 2018 tussen 18:00 en 22:00 uur.
[verzoeker] heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen die ertoe strekken dat beide besluiten worden geschorst zodat hij zijn voorgenomen actie kan uitvoeren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig mr. H.J. Oosterhagen, namens Stichting Federatie Indische Nederlanders en Federatief Joods Nederland.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. [verzoeker] wilde oorspronkelijk tijdens de twee minuten stilte op 4 mei een lawaaidemonstratie houden op de Dam te Amsterdam. Dat heeft hij gemeld in een kennisgeving van 25 april 2018. Ook dat heeft de burgemeester hem verboden. [verzoeker] heeft daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Later heeft [verzoeker] dit verzoek om voorlopige voorziening echter ingetrokken. Deze uitspraak gaat dus niet over die lawaaidemonstratie.
2. [verzoeker] wil nog steeds een betoging houden. Hij wil op 4 mei 2018 kort voor 20:00 uur bij de Dam een luchtalarm laten afgaan en daarna in stilte weglopen. [verzoeker] wil ook tijdens de twee minuten stilte een lawaaidemonstratie houden, maar het verzoek om voorlopige voorziening in die procedure heeft hij ingetrokken. [verzoeker] wil met zijn voorgenomen actie een maatschappelijk onderwerp aan de kaak stellen, namelijk dat sommige slachtoffers niet worden herdacht op 4 mei en sommige daders wel.
3. De burgemeester mag inhoudelijk niks vinden van de boodschap die [verzoeker] wil uitdragen. Dat heeft hij ook niet gedaan. De voorzieningenrechter mag dat ook niet, en zal dit ook niet doen. [verzoeker] heeft namelijk het recht om zijn boodschap uit te dragen. Dat staat in artikel 9 van de Grondwet.
4. De vraag die voorligt is: mag [verzoeker] dat doen op 4 mei 2018 rond 20:00 uur op de Dam op de manier waarop hij dat heeft aangekondigd?
5.1.
De burgemeester vindt van niet en heeft daarvoor drie redenen gegeven. De burgemeester vindt de voorgenomen actie van [verzoeker] geen betoging waarvoor hij grondwettelijke bescherming moet krijgen. De burgemeester heeft daarnaast aangegeven dat de actie strafbaar is omdat [verzoeker] daarmee een toegestane manifestatie verstoort, namelijk de Nationale Herdenking. De burgemeester vindt de actie ook een verstoring van de openbare orde.
5.2.
De voorzieningenrechter vindt het derde punt al voldoende. Er ligt namelijk een rapport van de politie. Dat is wel algemeen, zoals de gemachtigde van [verzoeker] ook heeft betoogd. Maar het is dan ook niet precies te voorspellen wat er zal gaan gebeuren als [verzoeker] zijn actie uitvoert. De voorzieningenrechter vindt in het politierapport wel voldoende duidelijk beschreven dat door de actie van [verzoeker] schrikreacties, boze reacties, paniek of wanordelijkheden zullen ontstaan.
5.3.
De burgemeester mag de actie van [verzoeker] verbieden als er geen andere weg mogelijk is om die gevaren voor de openbare orde te voorkomen. De burgemeester ziet geen alternatieven om de actie op deze plaats en tijd op een andere manier wel toe te staan. De voorzieningenrechter ziet die ook niet. Vanuit [verzoeker] zijn ook geen andere mogelijkheden aangedragen, hij heeft gezegd dat hij er nog niet over nagedacht hoe hij het allemaal wil gaan doen.
5.4.
Op dit moment vindt de voorzieningenrechter het dan ook dusdanig aannemelijk dat er gevaren zijn voor de openbare orde en geen alternatieven, dat de burgemeester de voorgenomen actie van [verzoeker] mocht verbieden.
6.1.
Nu over het gebiedsverbod. De burgemeester denkt dat [verzoeker] toch naar de Dam gaat op 4 mei 2018. Volgens de burgemeester heeft hij dat gezegd tegen de politie: “Ik ga hoe dan ook naar de Dam.” Op zitting heeft [verzoeker] dat niet betwist. Hij heeft gezegd: “Ik weet nog niet wat ik ga doen.”
6.2.
Er zullen op 4 mei rond 20:00 uur veel mensen op de Dam zijn. De voorzieningenrechter vindt het voldoende aannemelijk dat er, als [verzoeker] daar is, onrust zal ontstaan. Als het niet is door wat [verzoeker] doet, dan is het wel door hoe anderen op zijn aanwezigheid kunnen reageren. [verzoeker] is in de afgelopen dagen namelijk nogal een publiek figuur geworden. Daarom vindt de voorzieningenrechter dat de burgemeester een gebiedsverbod mocht opleggen.
6.3.
[verzoeker] vindt het gebiedsverbod een ongeoorloofde inmenging in zijn recht op betoging. Dat vindt de voorzieningenrechter niet. Hiervoor is al uitgelegd dat de burgemeester de actie mocht verbieden vanwege de openbare orde. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester dat verbod mocht aanvullen met het gebiedsverbod.
7. De conclusie is dat [verzoeker] de door hem aangekondigde actie op 4 mei 2018 rond 20:00 uur niet mag uitvoeren. [verzoeker] mag ook tussen 18:00 uur en 22:00 uur niet in het voor hem verboden gebied in de binnenstad van Amsterdam komen. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden dus afgewezen.
8. Het proces-verbaal van deze uitspraak, met een nadere uitwerking, wordt binnen twee weken na vandaag aan de partijen toegezonden. Daarin zal de voorzieningenrechter uitgebreider ingaan op de aangevoerde argumenten en ook op de vraag of Stichting Federatie Indische Nederlanders en Federatief Joods Nederland belanghebbenden zijn in deze procedure.
9. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier, op 3 mei 2018.
griffier voorzieningenrechter
Bijlage bij de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker]

(gemachtigde: mr. A. Tamas),
en
de burgemeester van de gemeente Amsterdam, verweerder, hierna te noemen: de burgemeester
(gemachtigde: mr. J. Pot).

Overwegingen

1. Deze bijlage behoort bij het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 mei 2018.
De feiten
2.1.
Op 25 april 2018 heeft [verzoeker] via een zogenoemde ‘kennisgeving demonstratie of manifestatie’ aan de burgemeester gemeld dat hij op 4 mei 2018 van 20:00 uur tot 20:02 uur op de Dam een lawaaidemonstratie zal houden. In een bijlage bij deze kennisgeving heeft [verzoeker] toegelicht dat hij dit doet uit protest tegen de wijze waarop de Nationale Herdenking plaatsvindt. [verzoeker] is het er niet mee eens dat sinds 1961 ook Nederlandse militairen worden herdacht die sinds de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Dit betekent dat ook Nederlandse militairen die tijdens de dekolonisatieoorlog in voormalig Nederlands-Indië zijn omgekomen worden herdacht. Volgens [verzoeker] is dit een schaamteloze verering van Nederlandse oorlogsmisdadigers, terwijl hun slachtoffers ten onrechte niet worden herdacht.
2.2.
Op 26 april 2018 heeft een ambtenaar van de burgemeester met [verzoeker] een gesprek gevoerd over alternatieven voor diens voorgenomen actie. Hierbij waren ook vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en de politie aanwezig. [verzoeker] heeft in dit gesprek aangegeven dat er geen alternatieve plaats en tijd voor zijn actie bespreekbaar is en dat hij zijn voorgenomen actie zal uitvoeren.
2.3.
Op 29 april 2018 heeft de burgemeester per brief aan [verzoeker] meegedeeld dat, kort gezegd, de voorgenomen actie van [verzoeker] feitelijk een verstoring van de Nationale Herdenking is, met ernstige risico’s voor de openbare orde en gezondheid van de aanwezigen. Volgens de burgemeester is de actie geen betoging, maar een dwangmiddel. Daarop is de bescherming van artikel 9 van de Grondwet niet van toepassing. [verzoeker] heeft hiertegen op 29 april 2018 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft [verzoeker] op 3 mei 2018 ingetrokken.
3.1.
Op 29 april 2018 heeft [verzoeker] een nieuwe kennisgeving gedaan waarin hij aangeeft dat hij op 4 mei 2018 kort voor 20:00 uur een luchtalarm zal laten afgaan nabij de Dam, waarna hij en de andere deelnemers tijdens de twee minuten stilte in stilte zullen weglopen.
3.2.
Op 30 april 2018 heeft de burgemeester in een brief aan [verzoeker] meegedeeld dat ook met deze voorgenomen actie de plechtigheid op de Dam, die van 18:00 uur tot 22:00 uur duurt, zal worden verstoord. Onder verwijzing naar de brief van 29 april 2018 stelt de burgemeester zich op het standpunt dat de actie een strafbaar feit oplevert en geen grondwettelijke bescherming verdient. Als de actie toch doorgaat, zal daartegen worden opgetreden. Hiertegen heeft [verzoeker] op 30 april 2018 bezwaar gemaakt. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat is geregistreerd onder nummer AMS 18/3152.
4. Op 1 mei 2018 heeft de burgemeester aan [verzoeker] een gebiedsverbod opgelegd. Op grond daarvan mag [verzoeker] zich op 4 mei 2018 van 18:00 tot 22:00 uur niet begeven in het gebied zoals op de bijlage bij het besluit is aangegeven, dat wil zeggen de binnenstad van Amsterdam. Ook hiertegen heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Hij heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat is geregistreerd onder nummer AMS 18/3183.
Het wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet, wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Op grond van het tweede lid kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
5.2.
Op grond van artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) kunnen de
bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot vergadering en betoging, slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wom kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, kan een verbod slechts worden gegeven indien een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert. Op grond van het derde lid kan een voorschrift, beperking of verbod geen betrekking hebben op de inhoud van de te openbaren gedachten of gevoelens.
5.3.
Op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Toetsingskader
6.1.
De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij moet daarbij een afweging maken tussen aan de ene kant het belang van [verzoeker] om op 4 mei 2018 de door hem voorgenomen actie te kunnen uitvoeren en aan de andere kant het belang van de burgemeester bij de handhaving van de besluiten.
6.2.
In de afweging van de belangen houdt de voorzieningenrechter onder andere rekening met de kans dat het bezwaar van [verzoeker] slaagt. De voorzieningenrechter zal dus een zogenoemd voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven. Als die kans van slagen klein is, is er voor de voorzieningenrechter weinig reden om in te grijpen en een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het bezwaar van [verzoeker] een redelijke kans van slagen heeft. Dit oordeel heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorgenomen actie van [verzoeker] (AMS 18/3152)
Is de brief van 30 april 2018 een besluit?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van 30 april 2018 van de burgemeester aan [verzoeker] een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brief heeft immers rechtsgevolg omdat hieruit volgt dat de burgemeester de voorgenomen actie van [verzoeker] niet zal toestaan en daartegen zal optreden.
Zijn er derde-belanghebbenden in deze procedure?
8.1.
Stichting Federatie Indische Nederlanders (FIN) en Federatief Joods Nederland (FJN) hebben zich op 2 mei 2018 gesteld als derde-belanghebbenden.
8.2.
De voorzieningenrechter zal in deze procedure geen oordeel geven over de vraag of zij in deze procedure belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het oordeel van de voorzieningenrechter is immers per definitie een voorlopig oordeel. De voorzieningenrechter kan dus niet definitief vaststellen of FIN en FJN in het verloop van deze procedure (bezwaar en eventueel beroep) belanghebbende zijn.
8.3.
Bovendien is het in dit geval niet nodig om in het kader van de voorlopige voorziening formeel een oordeel te geven over de vraag of FIN en FJN belanghebbenden zijn. FIN en FJN zijn immers in de gelegenheid gesteld op zitting mondeling hun visie te geven op de voorgenomen actie van [verzoeker] en op de reactie van de burgemeester daarop, net zoals zij dat als derde-belanghebbenden zouden hebben kunnen doen.
Mocht de burgemeester de voorgenomen actie van [verzoeker] verbieden?
9.1.
De burgemeester heeft de actie van [verzoeker] op de manier, plaats en tijd waarop [verzoeker] die wenst uit te voeren, niet toegestaan. In het besluit van 30 april 2018 heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de actie een dwangmiddel is en geen betoging. Een dwangmiddel is niet beschermd door artikel 9 van de Grondwet. De burgemeester heeft verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag [1] , over een aankondiging van [verzoeker] om in de weken voorafgaand aan Sinterklaas mensen die waren vermomd als een ‘black face’-karikatuur te gaan ontdoen van hun vermomming. In die uitspraak vond de voorzieningenrechter dat die actie hoogstwaarschijnlijk zou neerkomen op ongewenst (lichamelijk) contact met de vermomde mensen. Daarmee werd een veel te ver gaande inbreuk gemaakt op de vrijheid en de persoonlijke levenssfeer van anderen in de openbare ruimte. De voorgenomen actie had volgens de voorzieningenrechter dan ook niet (primair) het karakter van (een) gemeenschappelijke meningsuiting, zodat geen sprake was van een manifestatie/betoging.
9.2.
Op de zitting heeft de burgemeester daaraan toegevoegd dat de actie een verstoring is van een toegestane betoging in de zin van de Wom, namelijk de Nationale Herdenking. Het verstoren van zo’n betoging is strafbaar gesteld in artikel 144 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De burgemeester heeft op de zitting ook nog het subsidiaire standpunt ingenomen dat de actie, indien deze wel moet worden aangemerkt als een betoging, moet worden beperkt op grond van de openbare orde. De actie mag dan wel plaatsvinden, maar op een andere tijd en plaats.
10. [verzoeker] is het hiermee niet eens. De stelling dat de betoging een dwangmiddel is en geen grondwettelijke bescherming krijgt, hoort niet thuis in een democratische samenleving. Het door de burgemeester aangekondigde strafrechtelijk optreden is een ongeoorloofd middel ter beperking van het betogingsrecht. Dat zijn betoging tot angst, paniek en gewonden kan leiden, vindt [verzoeker] gelet op de zeer korte duur van de actie onvoldoende onderbouwd. [verzoeker] heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat alternatieven in plaats en tijd een onevenredige beperking van zijn recht op betoging zijn, omdat het doel van zijn voorgenomen actie onlosmakelijk verbonden is met deze plaats en tijd.
11.1.
De voorzieningenrechter vindt vooralsnog niet voldoende onderbouwd dat de actie een dwangmiddel en daarmee geen betoging is. De Grondwet en de Wom kennen geen definitie van het begrip betoging. In de memorie van toelichting bij de Wom [2] staat dat “acties, die niet of niet primair het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, doch waarbij andere elementen, zoals bijvoorbeeld feitelijke dwang, overheersen, geen betogingen zijn in de hier bedoelde zin. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen, samenscholingen, volksoplopen en dergelijke.” De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de actie van [verzoeker] niet gelijk te stellen is met de in de memorie van toelichting genoemde voorbeelden of met de Sinterklaasactie in de Haagse zaak. Niemand wordt door [verzoeker] actie fysiek belemmerd om deel te nemen aan de Nationale Herdenking. De Nationale Herdenking kan bij het uitvoeren van de actie gewoon doorgaan, alleen zal deze kort voor 20:00 uur enige tijd worden overstemd door het luchtalarm. De voorzieningenrechter vindt dus dat het besluit van 30 april 2018 op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
11.2.
Het tweede standpunt van de burgemeester, dat de voorgenomen actie van [verzoeker] een strafbaar feit is, zal de voorzieningenrechter in deze procedure niet beoordelen. Er is pas sprake van een strafbaar feit op grond van artikel 144 Sr als een geoorloofde betoging, in dit geval de Nationale Herdenking, daadwerkelijk wordt verstoord. Dat is dan achteraf ter beoordeling van de strafrechter.
11.3.1.
Met betrekking tot de beperking van de voorgenomen actie van [verzoeker] op grond van de openbare orde overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Als ervan wordt uitgegaan dat de actie een betoging is, kan de burgemeester hieraan op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wom beperkingen stellen ter bescherming van de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen of de betoging zelfs verbieden. Eén van deze belangen is het voorkomen van wanordelijkheden.
11.3.2.
De in dit geval door de burgemeester gegeven beperkingen in plaats en tijd voor de actie van [verzoeker] leveren naar het oordeel van de voorzieningenrechter in feite een verbod op de actie op. De kennisgeving van [verzoeker] ziet immers niet op een actie ergens in Amsterdam, op enig moment op 4 mei 2018, maar op een actie nabij de Dam kort voor 20:00 uur. Door te bepalen dat de actie niet op dat tijdstip en die plaats mag plaatsvinden, heeft de burgemeester de voorgenomen actie van [verzoeker] feitelijk verboden.
11.3.3.
De burgemeester mag een betoging op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom, slechts verbieden indien een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert. Dat betekent in dit geval dat het verbod van de burgemeester noodzakelijk moet zijn ter voorkoming van wanordelijkheden. Er zijn dan geen lichtere maatregelen mogelijk om de actie bijvoorbeeld met beperkingen wel door te laten gaan. [3]
11.3.4.
Onder wanordelijkheden als bedoeld in artikel 2 van de Wom moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook worden begrepen een verstoring van de openbare orde. Uit het rapport van de politie van 1 mei 2018, waarnaar de burgemeester in dit verband heeft verwezen, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende van een gevaar voor de openbare orde wanneer [verzoeker] zijn actie zal uitvoeren. Het rapport is weliswaar vrij algemeen geformuleerd, zoals de gemachtigde van [verzoeker] terecht heeft aangegeven, maar de voorzieningenrechter acht het goed voorstelbaar dat niet exact te voorspellen is wat er precies gaat gebeuren wanneer [verzoeker] zijn actie zou uitvoeren. Wel blijkt uit het rapport voldoende dát er onrust en paniek kunnen ontstaan, waaraan in grote menigten grote risico’s zijn verbonden. De politie heeft ook gewezen op de Nationale Herdenking in 2010, waarbij er na de paniek door een schreeuw uit het publiek 63 gewonden vielen. Weliswaar heeft [verzoeker] zijn actie vooraf aangekondigd, maar dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om verstoring van de openbare orde te voorkomen. In het politierapport is er namelijk op gewezen dat er ook gevaar voor de openbare orde schuilt in tegenreacties van anderen op de aanwezigheid en het voorgenomen gedrag van [verzoeker] . Dit zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog sterker zijn door op de ophef rondom [verzoeker] aangekondigde actie die de afgelopen dagen in de media is ontstaan.
11.3.5.
De burgemeester heeft ter zitting nader toegelicht dat er voor de actie, zoals [verzoeker] die wil uitvoeren, geen alternatieven mogelijk zijn omdat elke actie op de Dam op dat tijdstip tot een verstoring van de openbare orde zal leiden. [verzoeker] heeft zelf ook niet aangegeven op welke wijze hij onrust zou kunnen voorkomen. Hij heeft op de zitting desgevraagd aangegeven dat hij nog niet heeft nagedacht over hoe de actie precies zal worden uitgevoerd. Gelet hierop en nu het gevaar voor de openbare orde voldoende aannemelijk is, zijn er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen lichtere maatregelen mogelijk om het gevaar voor de openbare orde af te wenden door beperkingen op te leggen. Het verbod van de actie was daarom noodzakelijk.
12. Het voorgaande betekent dat de burgemeester bevoegd was de actie van [verzoeker] te verbieden. Het bezwaar tegen dat verbod heeft dan ook geen redelijke kans van slagen.
Het gebiedsverbod (AMS 18/3183)
13. De burgemeester heeft het gebiedsverbod aan [verzoeker] opgelegd omdat hij denkt dat [verzoeker] op 4 mei 2018 toch naar de Dam gaat om zijn actie uit te voeren en omdat de aanwezigheid van [verzoeker] een bedreiging vormt voor de openbare orde tijdens de Nationale Herdenking. De burgemeester heeft het verbod gebaseerd op artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet.
14. [verzoeker] heeft aangevoerd dat het aan hem opgelegde gebiedsverbod een ongeoorloofde inmenging van zijn recht op betoging is.
15.1.
De burgemeester heeft toegelicht dat [verzoeker] zowel in het gesprek van 26 april 2018 met vertegenwoordigers van de politie, het openbaar ministerie en de burgemeester, als in een tweede gesprek op 30 april 2018 met de politie heeft aangegeven dat hij hoe dan ook naar de Dam zal gaan op 4 mei 2018 en zijn actie gaat uitvoeren. [verzoeker] heeft dit niet weersproken. Desgevraagd heeft [verzoeker] op de zitting aangegeven dat hij, mochten zijn verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen, nog niet weet wat hij gaat doen op 4 mei 2018.
15.2.
De burgemeester heeft aan het gebiedsverbod een advies van de politie van 1 mei 2018 ten grondslag gelegd. Dit advies heeft grotendeels dezelfde inhoud als het rapport van de politie van dezelfde datum, dat hiervoor is besproken in de zaak met nummer AMS 18/3152. De voorzieningenrechter acht in dit advies voldoende onderbouwd dat het aannemelijk is dat, als [verzoeker] op 4 mei 2018 gedurende de van 18:00 uur tot 22:00 uur durende Nationale Herdenking in de buurt van de Dam aanwezig is, er onrust zal ontstaan. Is het niet door wat [verzoeker] zal doen, dan wel door hoe anderen op zijn aanwezigheid zullen reageren. Dat levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter een ernstige vrees voor een verstoring van de openbare orde op.
15.3.
Nu de vrees voor de openbare orde voldoende aannemelijk is en [verzoeker] niet heeft betwist dat hij ondanks het verbod op de voorgenomen actie, toch naar de omgeving van de Dam zal gaan op 4 mei 2018, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het opleggen van het gebiedsverbod door de burgemeester noodzakelijk en proportioneel was om de openbare orde te handhaven gedurende de plechtigheid in het gebied rondom de Dam.
15.4.
De voorzieningenrechter heeft in de zaak met nummer AMS 18/3152 al geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was de actie van [verzoeker] te verbieden ter voorkoming van wanordelijkheden. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] dus niet in zijn standpunt dat het aan hem opgelegde gebiedsverbod een ongeoorloofde inbreuk op zijn recht op betoging is.
16. Het voorgaande betekent dat de burgemeester bevoegd was om aan [verzoeker] een gebiedsverbod op te leggen. Het bezwaar tegen het gebiedsverbod heeft dan ook geen redelijke kans van slagen.
Conclusie
17. Omdat de bezwaren geen redelijke kans van slagen hebben, wijst de voorzieningenrechter de verzoeken af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze bijlage is op 17 mei 2018 verzonden aan partijen en openbaar gemaakt.

Voetnoten

1.Uitspraak van 24 november 2017, zaaknummer SGR 17/8034, niet gepubliceerd.
2.Kamerstukken II 1985-86, 19 427, nr. 3, p. 8-9.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 mei 2015, zaaknummer 201402100/1/A3.