ECLI:NL:RBAMS:2018:3381

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/994063-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Flora- en faunawet met toepassing van de Wet Natuurbescherming

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vangen en onder zich hebben van een big van een wild zwijn, alsook van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juni 2015 opzettelijk een big van een wild zwijn heeft gevangen en deze onder zich heeft gehad. De zaak werd behandeld op de zittingen van 17 en 18 april 2018, waarbij de verdachte aanwezig was. De officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz, hebben hun vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. P.C.H. van Schooten.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzaam samenwerkingsverband. Wel werd bewezen dat de verdachte opzettelijk een big van een wild zwijn heeft gevangen en onder zich heeft gehad. De rechtbank heeft de voor verdachte gunstiger bepalingen van de Wet Natuurbescherming toegepast, aangezien deze wet sinds 1 januari 2017 van kracht is en de Flora- en faunawet heeft vervangen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte nog niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van wild levende diersoorten en zorgvuldig natuurbeheer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994063-16
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.C.H. van Schooten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) heeft schuldig gemaakt aan
1.het (opzettelijk) vangen en/of bemachtigen van big van een wild zwijn op 8 juni 2015;
2.het (opzettelijk) vervoeren en/of afleveren en/of uitwisselen en/of onder zich hebben van een big van een wild zwijn op 8 juni 2015;
3.het deelnemen aan een criminele organisatie in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 augustus 2015.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming

De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er twee relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.10 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Daarnaast is dat het enkele vervoeren van uit het wild afkomstige dieren niet langer strafbaar is onder de Wnb. Alleen het ‘onder zich hebben of verhandelen’ van aangewezen diersoorten (zoals wilde zwijnen) is in artikel 3.38 lid 1 sub a van de Wnb onder verwijzing naar artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming strafbaar gesteld.
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam 1] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [medeverdachte 1] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam 1] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.
4.2
Overwegingen van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 3 - deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit wel het geval is, maar de raadsman stelt dat niet aan de juridische vereisten van een criminele organisatie wordt voldaan en verdachte al helemaal niet als deelnemer kan worden gekwalificeerd.
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en geledingen.
In deze zaak is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het stropen en overdragen van wapens gebeurde weliswaar veelvuldig, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] vaak als initiatiefnemer optrad, maar het gebeurde steeds in wisselende samenstellingen en op verschillende manieren. Het waren losse handelingen van individuen die onderling geen regels of afspraken hadden. Voor zover er al enige samenwerking was, bijvoorbeeld door middel van het vormen van een WhatsApp-groep, dan zag deze samenwerking op de gezamenlijke organisatie van een jaarlijkse wildbarbecue. Het enkele feit dat individuen uit een groep – al dan niet gezamenlijk met andere groepsleden – misdrijven plegen betekent echter niet automatisch dat het oogmerk van die groep ook gericht is op het plegen van die of andere misdrijven. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt bovendien onvoldoende dat het gezamenlijke stropen hoofdzakelijk werd gedaan ter bevoorrading van de wildbarbecue. Kortom, de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 - het vangen van een big van een wild zwijn
De raadsman heeft – kort gezegd – het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet had op het vangen van de big, omdat het in een opwelling gebeurde. Dit verweer wordt verworpen. Verdachte heeft namelijk ter terechtzitting bekend dat hij een schop heeft gegeven tegen de big, waardoor het dier zo duizelig werd dat zijn medeverdachte [medeverdachte 1] het kon vangen.
Het vangen van de big gebeurde dus in nauwe samenwerking. Beide verdachten hadden daarin hun bijdrage. Verdachte heeft vervolgens niets gedaan om de big weer vrij te laten. Dan kan hij achteraf niet met de verontschuldiging komen dat hij de schop in een opwelling heeft gegeven.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 8 juni 2015 te Kootwijk(erbroek) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een big van een wildzwijn heeft gevangen;
2.
op 8 juni 2015 te Kootwijk(erbroek) tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een big van een wildzwijn onder zich heeft gehad in zijn auto.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat hij de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in de strafmaat rekening te houden met het feit, dat de jachtakte van verdachte naar aanleiding van de strafzaak is ingetrokken en dat dat voor hem al aanvoelt als een straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft met een ander een big van een wild zwijn gevangen en deze big onder zich gehad. Door zijn handelen heeft de verdachte de bescherming die in het wild levende diersoorten toekomt en een zorgvuldig natuurbeheer ondermijnd.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 april 2018. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Na het eerste verhoor van verdachte in oktober 2015 is geruime tijd verstreken voordat zijn zaak op zitting is gekomen. Van overschrijding van de redelijke termijn is echter geen sprake omdat die pas is aangevangen door het (onlangs) uitbrengen van de dagvaarding. Niettemin zal de rechtbank ten gunste van verdachte in de straf rekening houden met het geschetste tijdsverloop.
Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 1.500,- een passende sanctie.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 9 en 13 van de Ffw (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 tot een
geldboeteter hoogte van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.