ECLI:NL:RBAMS:2018:3379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/994072-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming met betrekking tot stropen en illegale asbestverwijdering

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervangen door de Wet Natuurbescherming. De verdachte werd onder andere beschuldigd van medeplichtigheid aan het doden van beschermde diersoorten, het illegaal onder zich hebben van wild en het niet rapporteren van jachtresultaten. Tijdens de zittingen op 17 en 18 april 2018 en 3 mei 2018 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder tapgesprekken en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan het doden van zwanen en een wild zwijn, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank paste de voor verdachte gunstigere bepalingen van de Wet Natuurbescherming toe, omdat de wet was gewijzigd na de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een geldboete van € 5.000,-. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat hij zijn eigen bedrijf had.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994072-16 (Promis)
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzittingen

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.C.H. van Schooten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op 18 april 2018 – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) in 2014 en 2015 heeft schuldig gemaakt aan
1.het medeplichtig zijn aan het (opzettelijk) doden, verwonden, vangen, bemachtigen en/of met het oog daarop opsporen van zwanen en/of een roofvogel;
2.het (opzettelijk) onder zich hebben van een (product van een) wild zwijn om te slachten en /of het verkopen, in voorraad hebben, gebruiken voor commercieel gewin en/of onder zich hebben van (producten van) ganzen;
3.het (opzettelijk) handelen in strijd met de voedselvoorschriften, immers waren 100 ganzenborsten niet traceerbaar en niet adequaat geëtiketteerd;
4.het (opzettelijk) handelen in strijd met een ontheffingsvoorschrift, immers heeft hij niet de resultaten van het gebruik van de ontheffing gerapporteerd;
5.het deelnemen aan een criminele organisatie;
6.het (opzettelijk) verwijderen en/of doen verwijderen van asbest of een asbesthoudend product uit een pand, zonder dat hij over een asbestinventarisatierapport beschikte;
7.het zonder sloopmelding slopen en/of doen slopen, terwijl daarbij asbest werd verwijderd en/of de hoeveelheid sloopafval meer dan 10 m³ bedroeg.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming

De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er twee relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.1 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.1, 3.2 en 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Daarnaast is het enkele onder zich hebben van vogels onder de Wnb niet langer strafbaar. Alleen het ‘onder zich hebben voor verkoop’ is in artikel 3.2 lid 1 van de Wnb strafbaar gesteld.
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam 1] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [medeverdachte 1] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam 1] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.
Naast deze stroperij-gerelateerde feiten wordt verdachte beschuldigd van het illegaal verwijderen van asbest.
5.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
Bij feit 1 kan uit de observatie en de tapgesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte worden afgeleid dat verdachte medeplichtig is geweest aan het doden van zwanen en een roofvogel.
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van feit 2 (het slachten van een wild zwijn) heeft verdachte op de zitting ontkend dat hij een wild zwijn heeft geslacht, maar gezien de overeenstemming tussen de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaring van verdachte bij de politie kan dit feit bewezen worden. Bij het tweede gedachtestreepje van feit 2 (het onder zich hebben van ganzen) heeft verdachte, door geen onderzoek te doen naar de herkomst van de ganzen, het risico op de koop toe genomen dat de ganzen deels van illegale jacht afkomstig waren. Te meer nu hij op de hoogte was van de illegale ganzenjacht door medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van feit 3 waren de genoemde ganzenborsten niet traceerbaar, omdat verdachte geen administratie of informatie met betrekking tot de traceerbaarheid kon tonen.
Voor feit 4 geldt dat geen melding is binnen gekomen bij de Provincie Utrecht van het afschieten van zwanen. Omdat het jachtgenot is doorgeschreven aan verdachte, had hij deze melding moeten doen.
Ten aanzien van de criminele organisatie (feit 9) kan bewezen worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had tot het plegen van misdrijven, te weten het stropen van dieren voor de wildbarbecue. De groep verdachten voerde stroperijen uit via een vaste, gestructureerde werkwijze. Vanuit een café werd vaak afgesproken om een rondje te gaan rijden, wat betekende dat men in de nacht met een of meer auto’s en geweren op pad ging om wild in de buitengebieden te vangen en/of te doden. Dit gebeurde door een groep stropers in verschillende samenstellingen. Binnen de groep was duidelijk wat van elkaar verwacht werd op het moment waarop de groep in de nachtelijke uren op pad ging om te gaan stropen. De verdachten hebben telkens na de schietpartij de dieren onder zich gehad en/of vervoerd. In een aantal gevallen werd het dier gezamenlijk ontweid en geslacht. De deelname van verdachte bestond eruit dat hij, zelf in het bezit van een (overgeschreven) jachtakte, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geschoten en [medeverdachte 1] de afschot van zwanen laat regelen. Daarnaast heeft hij in 2014 een hert voor [medeverdachte 1] geslacht, voert hij in 2015 een gesprek met [medeverdachte 1] over het snijden van een varken en geeft verdachte hem tips voor de financiering van de wildbarbecue.
Tot slot blijkt uit het dossier dat verdachte asbest uit zijn woning heeft laten verwijderen door [medeverdachte 1] zonder dat hij over een asbestinventarisatierapport beschikte en zonder dat hij een sloopmelding heeft gedaan.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de volgende feiten. De gedragingen waarvan de verdediging de strafbaarheid heeft betwist worden verderop onder 7. besproken.
Ten aanzien van feit 1 wist verdachte niet dat medeverdachte [medeverdachte 1] ging schieten en hij heeft de medeverdachte ook niet aangemoedigd om te schieten. Het opzet van verdachte was dus niet gericht op het faciliteren van het door [medeverdachte 1] doden van dieren. De inhoud van de tapgesprekken moet worden genuanceerd, omdat de communicatie zich kenmerkt door overdrijvingen en bravoure.
Ten aanzien van het slachten van een wild zwijn (het eerste gedachtestreepje van feit 2) heeft verdachte geen zwijn geslacht dat door medeverdachte [medeverdachte 1] is geschoten. Het varken, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij het heeft geslacht, betreft een ander, legaal verkregen varken.
Voor feit 3 geldt dat de door verdachte gekochte producten wel traceerbaar waren, omdat ze adequaat waren geëtiketteerd op de doos waarin de ganzenborsten waren verpakt. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte uitsluitend ganzenborsten kocht die door medeverdachte [medeverdachte 1] geschoten waren.
Bij feit 4 rustte de verplichting om het resultaat van de ganzenafschot te melden op de vader van verdachte en niet op verdachte. Verdachte heeft dus niet in strijd met een voorschrift gehandeld.
Wat betreft feit 5, de criminele organisatie, had verdachte geen betrokkenheid bij het opzettelijk vangen, doden en/of onder zich hebben van beschermde inheemse diersoorten. Verder staat vast dat hij ook geen illegale wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Kortom, hem kan geen van de door het Openbaar Ministerie als doel van de criminele organisatie aangegeven verwijten worden gemaakt.
Voor feit 6 (het verwijderen van asbest) geldt dat geen asbestinventarisatierapport benodigd is als het oppervlak kleiner is dan 35 m². Omdat uit het dossier niet blijkt dat de norm van 35m² is overschreden is het onduidelijk of dit rapport vereist was en dus dient verdachte te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 7 (het doen van een sloopmelding) is naar redelijke inschatting geen hoeveelheid van meer dan 10 m³ asbest verwijderd en dan is de sloopmelding niet verplicht.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
5.4.1
Vrijspraken
Vrijspraak ten aanzien van feit 3 - traceerbaarheid ganzenborsten
De verklaring van verdachte, dat de dozen waarin de ganzenborsten waren verpakt wel geëtiketteerd waren, is niet onaannemelijk en kan de rechtbank op basis van het dossier niet uitsluiten. Verdachte wordt van dit feit dus vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5 - deelname aan een criminele organisatie
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en geledingen.
In deze zaak is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het stropen en overdragen van wapens gebeurde weliswaar veelvuldig, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] vaak als initiatiefnemer optrad, maar het gebeurde steeds in wisselende samenstellingen en op verschillende manieren. Het waren losse handelingen van individuen die onderling geen regels of afspraken hadden. Voor zover er al enige samenwerking was, bijvoorbeeld door middel van het vormen van een WhatsApp-groep, dan zag deze samenwerking op de gezamenlijke organisatie van een jaarlijkse wildbarbecue. Het enkele feit dat individuen uit een groep – al dan niet gezamenlijk met andere groepsleden – misdrijven plegen betekent echter niet automatisch dat het oogmerk van die groep ook gericht is op het plegen van die of andere misdrijven. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt bovendien onvoldoende dat het gezamenlijke stropen hoofdzakelijk werd gedaan ter bevoorrading van de wildbarbecue. Kortom, de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
5.4.2
Bewijsoverwegingen
Feit 1 - medeplichtigheid aan het doden van zwanen / roofvogel
Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 25 en 30 april 2015 op zwanen ging schieten. Door [medeverdachte 1] zonder jachtakte op het veld toe te laten, heeft verdachte het illegaal doden van de zwanen gefaciliteerd. De medeplichtigheid aan het doodschieten van zwanen wordt bewezen geacht.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat het opzet van verdachte ook gericht was op het behulpzaam zijn bij het doden van de roofvogel. Verdachte wordt van dat onderdeel vrijgesproken.
Feit 2, eerste gedachtestreepje - het onder zich hebben van een wild zwijn
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte een varken voor hem heeft schoon gemaakt en dat deze aan het spit is gegaan op de wildbarbecue. Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij een keer een wild zwijn heeft klaargemaakt op verzoek van [medeverdachte 1] . De verklaring van verdachte op de zitting – dat hij geen geschoten varken van medeverdachte [medeverdachte 1] , maar alleen een varken met een legale herkomst heeft geslacht – wordt, mede gelet op het feit dat verdachte pas op zitting met deze uitleg is gekomen, dan ook niet aannemelijk geacht. Het tweede feit wordt bewezen verklaard.
Feit 4 - verplichting tot rapporteren van de ganzenafschot
Uit het dossier volgt dat [naam jachthouder] de jachthouder is van het terrein waar de zwanenafschot plaatsvond. Dit zijn de weilanden direct achter de boerderij op de [adres 1] te [plaats] . [naam jachthouder] heeft het beheer en de schadebestrijding doorgeschreven aan onder andere verdachte, waardoor verdachte als gebruiker van de ontheffing medeverantwoordelijk is geworden voor het rapporteren van de resultaten van de zwanenafschot van 25 en 30 april 2015. Verdachte heeft dus in strijd met de voorschriften de resultaten niet gerapporteerd. Feit 4 wordt bewezen verklaard.
Feit 6 & 7 - het verwijderen van asbest zonder rapport / sloopmelding
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] tegen betaling asbest heeft laten verwijderen uit zijn woning. In een telefoongesprek [1] zegt verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 1] dat 60 à 70 m² aan asbest verwijderd moet worden. Later blijkt dat er nog meer asbest ligt en verdachte vraagt dan aan [medeverdachte 1] om nogmaals langs te komen om ‘een meter/anderhalve meter bij drie’ weg te halen [2] . Uit deze tapgesprekken volgt dat het volstrekt onaannemelijk is dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het om minder dan 35 m² asbest zou gaan, zoals door de verdediging is bepleit. Voor feit 7 wordt alleen bewezen verklaard dat verdachte geen sloopmelding heeft gedaan van het slopen waarbij asbest werd verwijderd. Het verweer gericht op de hoeveelheid sloopafval wordt dus niet verder besproken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.[medeverdachte 1] in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven opzettelijk zwanen heeft gedood, tot het plegen van die misdrijven hij, verdachte, toen en daar opzettelijk behulpzaam was door [medeverdachte 1] te vragen zwanen te komen schieten en het veld van zijn vader ter beschikking te stellen aan [medeverdachte 1] om daar te gaan schieten en [medeverdachte 1] opdracht te geven te moeten kijken wat hij onder schot kan krijgen en pakken wat hij pakken kan;
2.opzettelijk, dieren en/of producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, namelijk
- in de periode 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Utrecht een wildzwijn onder zich heeft gehad om te slachten
en
- in de periode van 1 maart 2015 tot en met 30 juni 2015 te Utrecht 100 (product(en) van) ganzen heeft verworven, ten verkoop voorhanden heeft gehad en heeft verkocht;
4.in de periode van 25 april 2015 tot en met 15 mei 2015 te Werkhoven opzettelijk heeft gehandeld in strijd met voorschrift 16 van de ontheffing met nummer [nummer] verleend door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, immers heeft hij de resultaten van het gebruik van genoemde ontheffing op 25 april 2015 en 30 april 2015 niet gerapporteerd;
6.
in de periode van 1 april 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, als degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest of een asbesthoudend product uit een pand aan de [adres] heeft verwijderd zonder dat hij, verdachte, en zijn mededader met betrekking tot dat bouwwerk over een asbestinventarisatierapport beschikten;
7.
in de periode van 28 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel zonder een sloopmelding heeft doen slopen, terwijl daarbij asbest werd verwijderd.

7.De strafbaarheid van de feiten

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat alle feiten volgens de wet strafbaar zijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het slachten van een wild zwijn (het eerste gedachtestreepje van feit 2) bepleit dat verdachte een zwijn heeft geslacht dat afkomstig was uit een legale bron. Ten aanzien van het onder zich hebben van ganzen (het tweede gedachtestreepje van feit 2) heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de ganzen heeft besteld bij een poelier en dat deze dus ook een legale herkomst hebben. Verdachte dient voor feit 2 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
Het eerste gedachtestreepje – het onder zich hebben van een wild zwijn
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het niet aannemelijk dat het wild zwijn een legale herkomst heeft. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan het verweer.
Het tweede gedachtestreepje – verwerven/verkopen van ganzen
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de ganzenborsten bij de poelier zijn besteld. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de ganzenborsten een illegale herkomst hebben. Het onder zich hebben van ganzenborsten met een legale afkomst is niet strafbaar. Verdachte wordt om die reden ontslagen van alle rechtsvervolging van het tweede gedachtestreepje van feit 2.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte misdrijven zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen. Van die 200 uur zou een deel, 100 uur, voorwaardelijk moeten worden opgelegd met een proeftijd van drie jaar. Voor de overtreding die de officier van justitie onder feit 7 bewezen acht, vordert zij een geldboete van € 500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tien dagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte zijn eigen bedrijf heeft en zo’n 60 uur per week werkt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzittingen is gebleken.
Verdachte is twee keer medeplichtig geweest aan het stropen van zwanen. Hij heeft een medeverdachte zonder jachtakte gevraagd of hij wilde komen schieten en hij heeft het jachtveld van zijn vader daarvoor ter beschikking gesteld. Hij heeft daarnaast een door de medeverdachte illegaal geschoten wild zwijn geslacht. Verdachte heeft door zo te handelen weinig respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Verder heeft hij verzuimd de resultaten van twee jachtpartijen te rapporteren. Naast deze jachtgerelateerde feiten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het door een medeverdachte laten verwijderen van asbest uit zijn woning zonder dat hij over een asbestinventarisatierapport beschikte en zonder dat hij daarvan een sloopmelding heeft gedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke afvalstof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk is voor het milieu en voor de menselijke gezondheid zelfs levensbedreigend kan zijn. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij het slopen van een bouwwerk waarin asbest is verwerkt. Verdachte is op deze wijze zeer onzorgvuldig te werk gegaan.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkele manier zijn verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige verwijdering van het asbest heeft aanvaard en daarmee ook geen blijk heeft gegeven zich bewust te zijn van het laakbare van zijn gedragingen. Dat hij wel wist dat het hier om gevaarlijk werk ging, blijkt uit het feit dat hij daarvoor een ander heeft ingeschakeld omdat hij hiervoor, zoals hij in een afgeluisterd telefoongesprek zei, “te schijterig” was.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 april 2018. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Na het eerste verhoor van verdachte in november 2015 is geruime tijd verstreken voordat zijn zaak op zitting is gekomen. Van overschrijding van de redelijke termijn is echter geen sprake omdat die pas is aangevangen door het (onlangs) uitbrengen van de dagvaarding. Niettemin zal de rechtbank ten gunste van verdachte in de straf rekening houden met het geschetste tijdsverloop.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende straffen. Aan verdachte wordt voor de misdrijven een taakstraf van 80 uur en een geldboete van € 5.000,- opgelegd. In verband met de oplegging van die straffen, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat voor de overtreding (feit 7) geen straf of maatregel wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c, 47, 48, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 9, 13 en 79 van de Ffw (oud), artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, artikel 120 van de Woningwet, artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tweede gedachtestreepje van feit 2 niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het overige in rubriek 6 bewezene strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplichtigheid aan overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 79, tweede lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 120, tweede lid van de Woningwet.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 2, 4 en 6 tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 2, 4 en 6 tot een
geldboetevan
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 60 (zestig) dagen.
Bepaalt ten aanzien van het onder 7 bewezen verklaarde feit dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Tapgesprek 37306, pag. 1863
2.Tapgesprek 118307, pag. 1880 en 121842, pag. 1883