ECLI:NL:RBAMS:2018:3375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/994045-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Flora- en faunawet met toepassing van de Wet Natuurbescherming

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervangen door de Wet Natuurbescherming. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk doden van twee wilde zwijnen, het dragen van een geweer zonder jachtakte, het vervoeren en onder zich hebben van producten van een wild zwijn, het rapen van eieren van beschermde vogels, en het voorhanden hebben van een geluiddemper en munitie. Tijdens de zittingen op 17 en 18 april 2018 en 3 mei 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 mei 2015 een wild zwijn heeft doodgeschoten, maar niet kon bewijzen dat hij op 5 juni 2015 een tweede zwijn heeft gedood. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank heeft de voor verdachte gunstigere bepalingen van de Wet Natuurbescherming toegepast, omdat de wet was gewijzigd na de feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 40 uren en een geldboete van € 3.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat bepaalde voorwerpen, zoals munitie, aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994045-16
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (hierna: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. W. Oosterbaan - van Veen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) in 2015 heeft schuldig gemaakt aan
1.het (opzettelijk) doden van twee wilde zijnen;
2.het dragen van een geweer (in/nabij een veld) terwijl hij geen jachtakte had, immers heeft met een geweer op twee wilde zwijnen geschoten;
3.het (opzettelijk) vervoeren en/of onder zich hebben van (een product van) een wild zwijn en/of eieren van ganzen, krakeenden en/of wilde eenden;
4.het (opzettelijk) zoeken en/of rapen en/of uit het nest nemen van eieren van ganzen, krakeenden en/of wilde eenden;
5.het voorhanden hebben van een enkelloops kogelgeweer en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie;
6.het voorhanden hebben van een geluiddemper van categorie I van de Wet wapens en munitie;
7.het deelnemen aan een criminele organisatie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming

De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er twee relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.10 Wnb), 12 (nu artikel 3.1 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.1, 3.2 en 3.38 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Daarnaast is dat het enkele vervoeren van uit het wild afkomstige dieren niet langer strafbaar is onder de Wnb. Alleen het ‘onder zich hebben of verhandelen’ van aangewezen diersoorten (zoals wilde zwijnen) is in artikel 3.38 lid 1 sub a van de Wnb onder verwijzing naar artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming strafbaar gesteld.
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam 1] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [medeverdachte 1] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam 1] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.
4.2
Overwegingen van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 7 - deelname aan een criminele organisatie
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit wel het geval is, maar de raadsvrouw stelt dat niet aan de juridische vereisten van een criminele organisatie wordt voldaan.
Onder ‘organisatie’ in de zin van artikel 140 Sr wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en geledingen.
In deze zaak is onvoldoende gebleken dat sprake is van zo’n samenwerkingsverband. Het stropen en overdragen van wapens gebeurde weliswaar veelvuldig, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] vaak als initiatiefnemer optrad, maar het gebeurde steeds in wisselende samenstellingen en op verschillende manieren. Het waren losse handelingen van individuen die onderling geen regels of afspraken hadden. Voor zover er al enige samenwerking was, bijvoorbeeld door middel van het vormen van een WhatsApp-groep, dan zag deze samenwerking op de gezamenlijke organisatie van een jaarlijkse wildbarbecue. Het enkele feit dat individuen uit een groep – al dan niet gezamenlijk met andere groepsleden – misdrijven plegen betekent echter niet automatisch dat het oogmerk van die groep ook gericht is op het plegen van die of andere misdrijven. Uit het dossier en het verhandelde op de zitting blijkt bovendien onvoldoende dat het gezamenlijke stropen hoofdzakelijk werd gedaan ter bevoorrading van de wildbarbecue. Kortom, de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 en 2 - het doodschieten van twee wilde zwijnen met een geweer
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 27 mei 2015 een wild zwijn heeft dood geschoten, maar hij heeft ontkend dat hij op 5 juni 2015 een tweede wild zwijn heeft dood geschoten. Door de officier van justitie is aangevoerd dat uit de tapgesprekken kan worden afgeleid dat verdachte ook op 5 juni 2015 een wild zwijn heeft dood geschoten.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de tapgesprekken van 5 juni 2015 – waarin verdachte spreekt over ‘het binnen hebben van de buit’, een ‘stekkerdoos’ en het rijden over de ‘Heetweg’ – kan niet meer worden afgeleid dan dat verdachte zegt een wild zwijn te hebben doodgeschoten. Voor het bewijs dat hij dit deed, is meer nodig want alle mededelingen over dit doodschieten komen uit de mond van verdachte. Voldoende steunbewijs heeft de rechtbank echter niet aangetroffen. De plaatsbepaling van de telefoon van [naam 2] in de omgeving van de Heetweg is onvoldoende redengevend om als steunbewijs te kunnen dienen omdat de rechtbank niet kan vaststellen of verdachte met [naam 2] op pad was. Gelet op het ontbreken van steunbewijs, wordt verdachte vrijgesproken van het doodschieten van het tweede zwijn op 5 juni 2015 (feit 1) en het dragen van een geweer op 5 juni 2015 (feit 2).
Het doodschieten van het zwijn op 27 mei 2015 en het dragen van een geweer op die datum wordt, gelet op zijn bekennende verklaring en het overige bewijs in het dossier, wel bewezen verklaard.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 3 - het onder zich hebben van eieren
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder zich hebben en/of vervoeren van eieren, omdat hij van tevoren niet wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] en hij eieren zouden gaan rapen. Om die reden zou verdachte geen beschikkingsmacht hebben gehad over de eieren. De rechtbank is van oordeel dat – aangezien verdachte de eieren heeft geraapt en meegenomen – hij de eieren ook onder zich heeft gehad. De beschikkingsmacht over de eieren staat los van de vraag, of hij van tevoren op de hoogte was van het plan om de eieren te rapen. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 6 - de geluiddemper
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de geluiddemper een exemplaar betreft dat niet bestemd of geschikt is voor een vuurwapen, maar voor een luchtbuks. De geluiddemper moet volgens haar dan ook worden gezien als een vrijgesteld onderdeel. De rechtbank verwerpt het verweer. Vaststaat dat verdachte met een vuurwapen met daarop een geluiddemper heeft geschoten, zodat moet worden aangenomen dat deze demper geschikt was voor het vuurwapen. Dat het gebruik van de geluiddemper op een dergelijke wijze wellicht van korte duur is, is niet van doorslaggevende betekenis. De conclusie, dat de geluiddemper geschikt is voor een vuurwapen – ook al is deze daarvoor niet bedoeld – wordt ondersteund door het proces-verbaal van wapenonderzoek: ‘Het inbeslaggenomen voorwerp, een enkelloops kogelgeweer, is voorzien van een geluiddemper. Het voorwerp is niet in een vuurwapen geïntegreerd, aan de loopmond daarvan bevestigd en geschikt om te bewerkstelligen dat het geluid van het afgaan van een schot wordt gedempt. Het voorwerp kan doormiddel van een schroef op de voorzijde van een loop van een vuurwapen worden bevestigd. Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie’ [1] .
Het voorhanden hebben van een geluiddemper voor een vuurwapen wordt dan ook bewezen geacht.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.omstreeks 27 mei 2015 te Kootwijk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een wildzwijn, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood;
2.omstreeks 27 mei 2015 te Kootwijk alleen als degene die niet voorzien was van een jachtakte, in het veld nabij de Heetweg een geweer heeft gedragen door toen en daar met een geweer op een wildzwijn te schieten, terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was;
3.
op verschillende tijdstippen opzettelijk
- in de periode van 27 mei 2015 tot en met 5 juni 2015 te Otterlo producten van een wildzwijn en
- op of omstreeks 17 mei 2015 te Loosdrecht tezamen en in vereniging met een ander eieren van ganzen en eieren van krakeenden en eieren van wilde eenden
onder zich heeft gehad;
4.
op 17 mei 2015 te Loosdrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk eieren van ganzen en van krakeenden en van wilde eenden, heeft geraapt;
5.in de periode van 27 mei 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Otterlo één wapen van categorie III onder 1, te weten één enkelloops kogelgeweer (merk Rheinmetal, type semiautomatisch, kaliber .22 en voorzien van het serienummer [nummer] ) en munitie van categorie III, te weten 57 patronen voorhanden heeft gehad;
6.
op 17 augustus 2015 te Otterlo een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 3, 4, 5 en 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 140 uren, met aftrek van voorarrest, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen.
Ten aanzien van het door hen onder feit 2 en 6 bewezen geachte dient verdachte te worden veroordeeld tot telkens een geldboete van € 100,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van twee dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in de strafverminderende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, met het gegeven dat artikel 63 Sr [2] van toepassing is en dat verdachte sindsdien niet meer in aanraking met politie en justitie is gekomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een wild zwijn dood geschoten met een geweer zonder dat hij in het bezit was van een jachtakte. Daarnaast heeft hij eieren van ganzen, krakeenden en wilde eenden geraapt en onder zich gehad. Verdachte heeft door zo te handelen onvoldoende respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Daarnaast had hij een kogelgeweer met een geluiddemper en twee dozen met munitie in zijn bezit, hoewel hij dat niet mocht. Het zonder vergunning voorhanden hebben van een wapen vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en het kan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij deze gevaarlijke goederen heeft bewaard in zijn slaapkamer. Het voorhanden hebben van het geweer met munitie rechtvaardigt alleen al de oplegging van een gevangenisstraf.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 april 2018. Op dat strafblad staat een veroordeling van 22 februari 2017 voor een Ffw-feit. Dit betekent dat de rechtbank artikel 63 Sr zal toepassen, omdat de huidige zaak bij de eerdere veroordeling had kunnen worden meegenomen.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte in verzekering werd gesteld. Dat was op 17 augustus 2015. Dit betekent dat, als zich geen bijzonderheden voor doen, de zaak in augustus 2017 afgerond had moeten zijn. Door de complexiteit van de zaak, de grootte van het onderzoek en de vele verdachten, die bij het onderzoek betrokken zijn, vindt de rechtbank dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het gerechtvaardigd is dat de afdoening van de zaak langer heeft geduurd dan het uitgangspunt van twee jaar. Om die reden is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Desondanks zal de rechtbank in de strafmaat wel meewegen dat het voor de verdachte lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting stond.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende straffen. Aan verdachte wordt voor de misdrijven een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf van 40 uren (met aftrek van het voorarrest) en een geldboete van € 3.000,-. In verband met de oplegging van voorgaande straffen, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat voor de overtreding (feit 2) geen straf of maatregel wordt opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Nummer Voorwerp Goednummer
1. Twee zakjes vlees zonder opschrift. Naar de uiterlijke L.01.01.001.015
kenmerken van dit vlees vermoeden verbalisanten dat dit
mogelijk fazant (Phasianus colchicus) is.
2 Twee zakjes vlees zonder opschrift. Naar de uiterlijke L.01.01.001.016
kenmerken van dit vlees vermoeden verbalisanten dat dit
mogelijk Duivenborst is.
3 Doosje munitie met 13 patronen L.04.01.001
4 Doosje munitie met 40 patronen L.04.01.002
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 3 en 4 het onder 5 bewezen geachte feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Afstand door verdachte
Op de terechtzitting van 18 april 2018 is door verdachte afstand gedaan van de voorwerpen met de nummers 1 en 2. De rechtbank neemt dan ook geen beslissing met betrekking tot deze voorwerpen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 9, 12, 13 en 16 van de Ffw (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16, eerste lid, Flora- en faunawet.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 12 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 3, 4, 5 en 6 tot een
geldboeteter hoogte van
€ 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 3, zijnde een doosje munitie met 13 patronen, vallende onder goednummer L.04.01.001;
  • Voorwerp 4, zijnde een doosje munitie met 40 patronen, vallende onder goednummer L.04.01.002.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/993049-15.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van onderzoek wapens met nummer PL0600-2015406895-4 / 00.AMB.06 van 23 september 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 2137.
2.Artikel 63 Sr bepaalt dat in het geval gelijktijdige berechting met andere strafbare feiten mogelijk was, maar niet heeft plaatsgevonden, daarmee in de strafmaat rekening wordt gehouden als ware de feiten wel op één zitting afgedaan.