ECLI:NL:RBAMS:2018:3373

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
13/994002-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van de Flora- en faunawet en Wet Natuurbescherming met betrekking tot stropen en het voorhanden hebben van munitie

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet, die inmiddels is vervangen door de Wet Natuurbescherming. De zaak betreft het opzettelijk doden van beschermde vogels, waaronder zwanen en meerkoeten, en het voorhanden hebben van munitie zonder jachtakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 maart 2015 samen met een medeverdachte vijf zwanen en tien meerkoeten heeft gedood. Daarnaast heeft hij op 11 augustus 2015 met een geweer op duiven geschoten, terwijl hij niet in het bezit was van een jachtakte. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor enkele feiten wegens verjaring. De rechtbank heeft de voor verdachte gunstigere bepalingen van de Wet Natuurbescherming toegepast, aangezien deze wet na de gepleegde feiten is ingevoerd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 3.000,- voor de bewezen feiten, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet wordt betaald. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd voor de overtreding van het dragen van een geweer zonder jachtakte, omdat dit feit niet strafbaar is onder de nieuwe wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994002-17
Datum uitspraak: 17 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzittingen

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 17 en 18 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 3 mei 2018 (sluiting). Verdachte is aanwezig geweest op de zittingen van 17 en 18 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.C.A. Plantenga en S. Kubicz (hierna: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.C.H. van Schooten naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich (tezamen en in vereniging met anderen) heeft schuldig gemaakt aan
1.het (opzettelijk) doden van vijf zwanen en/of tien meerkoeten op 7 maart 2015;
2.het dragen van een geweer in/nabij een veld terwijl hij geen jachtakte had, immers heeft hij met een geweer op zwanen en/of meerkoeten en/of duiven geschoten op 7 maart 2015 en/of 11 augustus 2015;
3.het (opzettelijk) onder zich hebben van vijf zwanen en/of tien meerkoeten op 7 maart 2015;.
4.het doden van dieren met niet toegestane middelen, zijnde een geluiddemper, op 7 maart 2015;
5.het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie op 17 augustus 2015;
6.het voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie op 20 juli 2015.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht tot strafvordering ten aanzien van de gedragingen in feit 2 en 4 die zijn gepleegd vóór 22 maart 2015 is vervallen wegens verjaring [1] en dat zij wat betreft die feiten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman heeft eveneens niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is wegens verjaring het recht tot strafvordering vervallen ten aanzien van de gedragingen van feit 2 en 4 die zijn gepleegd vóór 22 maart 2015. Dit betekent dat de officier van justitie voor feit 2.1 en voor feit 4 niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Deze feiten en de standpunten die het Openbaar Ministerie en de verdediging over die feiten in hebben genomen worden verder niet meer besproken.

4.Verhouding Ffw en Wet natuurbescherming

De Ffw is sinds 1 januari 2017 opgevolgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Voor deze zaak zijn er twee relevante wijzigingen. De eerste is de introductie van het opzetvereiste in de Wnb. Door het opnemen van opzet in het equivalent van de artikelen 9 Ffw (nu artikel 3.1 Wnb) en 13 Ffw (nu artikel 3.1 en 3.2 Wnb) is opzet bestanddeel geworden van de delictsomschrijving. Dit betekent dat niet-opzettelijke handelingen (overtredingen), zoals bedoeld in die artikelen, niet langer strafbaar zijn. Anders dan de officier van justitie in haar requisitoir lijkt aan te nemen, geldt voor deze economische delicten in de opzet-variant bovendien dat de strafbepaling nu opzettelijk moet zijn overtreden (zogenoemd ‘boos opzet’) en niet, zoals gebruikelijk in het ordeningsrecht en vóór 1 januari 2017 gold, dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op de bestanddelen van de strafbepaling en niet op het wederrechtelijke karakter van de gedragingen (zogenoemd ‘kleurloos opzet’).
Daarnaast is het enkele onder zich hebben van vogels onder de Wnb niet langer strafbaar. Alleen het ‘onder zich hebben voor verkoop’ is in artikel 3.2 lid 1 van de Wnb strafbaar gesteld.
Omdat de wet in de periode, gelegen tussen het begaan van de verweten gedragingen en de dag van dit vonnis, gewijzigd is, en die wijzigingen zonder twijfel voortvloeien uit een gewijzigd inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van deze feiten, worden op grond van artikel 1, tweede lid Sr de voor verdachte gunstigere verbodsbepalingen van de Wnb toegepast. Dit aspect zal in dit vonnis terugkomen in hoofdstuk 7 ‘de strafbaarheid van de feiten’.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Inleiding
Op 21 november 2013 heeft de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek een anonieme brief ontvangen waarin stond vermeld dat een zekere “ [naam] ” op een wildbarbecue heeft verteld dat hij zijn jachtakte was kwijtgeraakt en dat hij sindsdien met een vriend stroopt. Op 29 september 2014 is een anonieme melding binnengekomen via het meldpunt Meld Misdaad Anoniem dat de jachtakte van [medeverdachte 1] is ingetrokken en dat bekend is dat hij desondanks bijna dagelijks naar de Veluwe rijdt om te jagen. Uit een GBA-bevraging is de naam van medeverdachte [medeverdachte 1] naar voren gekomen en uit verder onderzoek blijkt dat zijn jachtakte inderdaad is ingetrokken en dat hij bekend staat onder de roepnaam “ [naam] ”. Hierop is het onderzoek 09Bosduif gestart, waarbij uiteindelijk verschillende verdachten in beeld zijn gekomen. De meeste verdachten wordt – kort samengevat – verweten dat zij in wisselende samenstelling met vuurwapens hebben geschoten op beschermde diersoorten en/of dat zij deze dieren hebben gevangen. De meesten van hen hebben dit gedaan zonder dat zij in het bezit waren van een jachtakte. Daarnaast wordt een aantal van hen verweten dat zij wapens en/of munitie voorhanden hebben gehad. Tot slot zouden een aantal verdachten een criminele organisatie hebben gevormd met als gezamenlijk doel het gestroopte wild te gebruiken voor de jaarlijkse wildbarbecue, die in 2015 voor de zesde keer zou plaatsvinden.
5.2
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 - het doodschieten van zwanen en meerkoeten
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op zwanen en meerkoeten heeft geschoten. Dit volgt uit de foto’s waarop verdachte met vijf dode zwanen poseert en de verklaring van [medeverdachte 1] dat zij samen zwanen en meerkoeten hebben geschoten.
Ten aanzien van feit 2.2 - het dragen van een geweer en schieten op duiven
Op 11 augustus 2015 werd op duiven geschoten in het veld van medeverdachte [medeverdachte 2] . De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor een ander een geweer heeft gedragen in het veld van [medeverdachte 2] en dat hij niet zelf heeft geschoten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene was die heeft geschoten, omdat uit het proces-verbaal van de observatie [2] blijkt dat verbalisanten een schot horen en dat zij direct daarna verdachte met een wapen in zijn hand zien opstaan uit het maisveld.
Gedeeltelijke vrijspraak van feit 3 - het onder zich hebben van meerkoeten
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat – anders dan ten aanzien van de dode zwanen waarmee verdachte op de foto staat – het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte ook meerkoeten onder zich heeft gehad. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 - het voorhanden hebben van munitie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte twee dozen met hagelpatronen heeft opgehaald bij medeverdachte [medeverdachte 1] gelet op de tapgesprekken [3] en de verklaring van [medeverdachte 1] .
5.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 7 maart 2015 te Driebruggen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk 5 zwanen en 10 meerkoeten heeft gedood;
2.hij, als degene die niet voorzien was van een jachtakte, in het veld een geweer heeft gedragen, terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was, immers heeft hij:
2. op 11 augustus 2015 te Voorthuizen op en/of in de nabijheid van het veld aan de Garderbroekerweg nabij de Goorderweg met een geweer op duiven geschoten;
3.
op 7 maart 2015 te Driebruggen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk 5 zwanen onder zich heeft gehad;
5.
op 17 augustus 2015 te Wekerom munitie van categorie III, te weten 20 patronen (7mm x 64mm) voorhanden heeft gehad;
6.
op 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek munitie van categorie III, te weten hagelpatronen (kaliber 12) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

7.1
Ontslag van alle rechtsvervolging
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van feit 3 - het onder zich hebben van zwanen
Zoals hiervoor in hoofdstuk 3 is besproken, is op grond van de Wnb het enkele onder zich hebben van vogels niet langer strafbaar. Op grond van artikel 1 lid 2 Sr wordt verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging van het eerste gedachtestreepje van feit 3.
7.2
Strafbare gedragingen
Ten aanzien van feit 2.2 - het dragen van een geweer en schieten op duiven
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte slechts een geweer heeft aangegeven aan een bevoegde jachthouder en dat dit niet strafbaar is. Dit verweer faalt omdat de rechtbank bewezen acht, zoals hiervoor overwogen, dat verdachte met dit geweer zelf op duiven heeft geschoten.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet ook strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is voor deze feiten niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte misdrijven zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Voor feit 2.2, een overtreding, heeft de officier van justitie een geldboete van € 100,00 gevorderd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van twee dagen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 5 (het voorhanden hebben van munitie) betoogd dat verdachte door een vergissing of slordigheid was vergeten munitie in te leveren nadat zijn jachtakte was verlopen. Hij verzoekt de rechtbank om verdachte voor dit feit geen straf of maatregel op te leggen. Voor de overige feiten heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] vijf zwanen en tien meerkoeten doodgeschoten met een geweer, zonder dat hij in het bezit was van een jachtakte. Verder heeft hij met een geweer op duiven geschoten, zonder dat hij daartoe gerechtigd was. Verdachte heeft door zo te handelen weinig respect voor de natuur getoond en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie. Enige spijt heeft verdachte niet getoond.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 9 april 2018. Hieruit blijkt dat verdachte op 10 januari 2014 een transactie heeft gekregen voor een Ffw-feit.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Na het eerste verhoor van verdachte in november 2015 is geruime tijd verstreken voordat zijn zaak op zitting is gekomen. Van overschrijding van de redelijke termijn is echter geen sprake omdat die pas is aangevangen door het (onlangs) uitbrengen van de dagvaarding. Niettemin zal de rechtbank ten gunste van verdachte in de straf rekening houden met het geschetste tijdsverloop.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 3.000,- voor de misdrijven een passende sanctie is en dat voor de overtreding (feit 2) geen straf of maatregel wordt opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 9, 13 en 16 van de Ffw (oud) en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 2.1 en feit 4.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het eerste gedachtestreepje van feit 3 niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het overige in rubriek 5.3 bewezene strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16, eerste lid, Flora- en faunawet.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 5 en 6 bewezen verklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake de feiten 1, 5 en 6 tot een
geldboeteter hoogte van
€ 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2018.

Voetnoten

1.In artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht worden termijnen gegeven waarbinnen strafbare feiten vervolgd kunnen worden.
2.Een proces-verbaal van observatie 11 augustus 2015 met nummer 09RMT14013 / 01.OBS.17 van 17 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 4248 e.v.
3.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 09RMT14013 / 05.AMB.03 van 31 juli 2015, inclusief bijlage tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pag. 3624 e.v.