3.4.2.Witwassen (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de periode dat de [naam winkel] open was. Voor dat deel van de tenlastelegging moet verdachte worden vrijgesproken.
Dit geldt echter niet voor de periode ná de sluiting van de [naam winkel] . De rechtbank vindt dat voor die periode wel kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank zal hieronder uitleggen waarop zij haar oordeel heeft gebaseerd. Daarbij zal eerst worden uitgelegd aan de hand van welk juridisch kader de rechtbank feit 1 heeft beoordeeld. Daarna zal de rechtbank uitleggen waarom zij vindt dat verdachte voor een deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken en dat het andere deel van de tenlastelegging wel kan worden bewezen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van een verdachte worden verlangd dat hij of zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vrijspraakvoor de periodevoorde sluiting van de [naam winkel]
In de zaak van de medeverdachte heeft de rechtbank overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat de [naam winkel] langer open is geweest dan de periode die in het kasboek is verwerkt en dat er via
Clientsaangeschafte belkaarten contant zijn verkocht en dat die omzet ook niet is verantwoord in het kasboek. Daardoor is niet duidelijk geworden welk deel van het contant gestorte geldbedrag van € 207.570,00 - dat is gestort in de periode dat de [naam winkel] van de medeverdachte open was - afkomstig is uit de verkoop van belkaarten via
Clientsen welk deel afkomstig is uit de omzet van andere producten uit de [naam winkel] . Daardoor is ook niet duidelijk geworden of en zo ja, welk geldbedrag er overblijft waar de medeverdachte geen aannemelijke verklaring voor heeft gegeven. Weliswaar is duidelijk dat de medeverdachte - nu hij heeft erkend bij contante verkopen in de [naam winkel] soms omzet niet in het kasboek te hebben verantwoord en ook de geringe marge die hij maakte op de verkoop van belkaarten via
Clientsniet heeft opgegeven bij zijn aangifte inkomstenbelasting - vermoedelijk onjuiste aangiftes inkomstenbelasting heeft gedaan, maar nu het strafrechtelijk onderzoek daar in het geheel niet op gericht is, kan op geen enkele wijze worden vastgesteld om welk bedrag aan te weinig betaalde inkomstenbelasting het zou gaan en al helemaal niet dat juist dat bedrag bij die niet in de boekhouding verantwoorde contante stortingen zou zitten.
De rechtbank is daarom tot de conclusie gekomen dat niet kan worden vastgesteld dat het gestorte contante geldbedrag van € 207.570,00 van misdrijf afkomstig is. Hieruit vloeit voort dat ook niet kan worden vastgesteld dat de overige transacties en betalingen die op de tenlastelegging zijn vermeld en die zijn verricht in de periode dat de [naam winkel] nog open was , verricht zijn met geld dat van misdrijf afkomstig is. De rechtbank heeft daarom de medeverdachte vrijgesproken voor de onderdelen van de tenlastelegging die zien op deze periode. De rechtbank zal daarom ook verdachte vrijspreken voor die onderdelen van de tenlastelegging die zien op uitgaven en betalingen die zijn verricht in deze periode.
De rechtbank heeft hierboven bij feit 2 overwogen dat zij vindt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een fictief dienstverband tussen verdachte en de [naam winkel] . Om die reden zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op de door verdachte ontvangen salaris, uitkeringen en toeslagen.
Bewezenverklaringvoor de periodenade sluiting van de [naam winkel]
Verdachte en de medeverdachte zijn partners. Zij wonen samen in Amsterdam, hebben een gezamenlijk huishouden en zij hebben vier kinderen.
Uit onderzoek is gebleken dat de medeverdachte in de periode na de sluiting van de [naam winkel] op 13 maart 2014 tot en met 19 juni 2015 geen legale inkomstenbronnen heeft gehad. Uit de privérekeningen van verdachte en de medeverdachte is echter het volgende gebleken:
Contante stortingen op rekening van [medeverdachte]
In de periode van 14 maart 2014 tot en met 16 juni 2015 zijn contante geldbedragen gestort op de privérekening van medeverdachte (rekeningnummer [rekeningnummer] ). Het gaat om een totaalbedrag van
€ 49.040,00.
Contante stortingen op rekening van [verdachte]
In de periode van 13 maart 2014 tot en met 16 juni 2015 zijn contante geldbedragen gestort op de privérekening van de verdachte (rekeningnummer [rekeningnummer] . Het gaat om vier stortingen van in totaal
€ 7.700,00. Drie stortingen hebben plaatsgevonden op 23 april 2014, 15 mei 2014 en 16 mei 2014.
Suri-change contante uitgaven
In de periode van 13 maart 2014 tot en met 22 mei 2014 zijn er met contant geld via Suri-Change betalingen verricht ten behoeve van de vaste lasten van verdachte en de medeverdachte. Suri-Change is een bedrijf dat is gespecialiseerd in moneytransfers. Het gaat om een totaal bedrag van
€ 7.306,28.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de met dit geldbedrag rekeningen heeft betaald toen de medeverdachte in voorarrest zat.
Contante uitgave bij de Kastengigant en bij de Ikea
In de periode ná de sluiting van de [naam winkel] van verdachte, hebben medeverdachte en de verdachte bij de kastengigant € 5.000,00 contant uitgegeven (op 2 maart 2015) en voor
€ 2.799,92 spullen bij de Ikea gekocht (op 14 april 2015).
Ten aanzien van de stortingen van € 7.700,00 en de betalingen via Suri-Change heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zij met dit deze geldbedragen rekeningen heeft betaald toen de medeverdachte in het onderzoek Waigeo in voorarrest zat. Verdachte heeft ook verklaard dat zij aan de medeverdachte heeft gevraagd hoe hij aan zijn geld kwam. Ze wist dat de [naam winkel] een goed lopend bedrijf was en ze wist dat hij spullen en horloges had verkocht.
Verdachte heeft in de periode van februari 2014 tot en met juni 2015 in totaal € 17.508,26 van het UWV ontvangen aan uitkering in verband met zwangerschapsverlof en een werkloosheidsuitkering.
De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte in totaal € 71.846,23 aan contant geld tot haar beschikking heeft gehad, terwijl de [naam winkel] van de medeverdachte was gesloten en ook niet is gebleken dat de medeverdachte andere legale inkomstenbronnen had. Ook de uitkeringen die verdachte van het UWV heeft ontvangen kunnen de hoogte van het contante geldbedrag niet verklaren. Dat verdachte andere legale inkomstenbronnen had is ook niet uit het onderzoek gebleken. Hierdoor ontstaat er een gerechtvaardigd vermoeden dat het contant gestorte geldbedrag van € 71.846,23 van misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft echter geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogste onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de legale herkomst van het geldbedrag.
Zo is op geen enkele wijze onderbouwd dat de medeverdachte € 50.000,00 aan contant spaargeld thuis had liggen, die door de politie tijdens de huiszoeking op 13 maart 2014 over het hoofd zou zijn gezien. Ook is onvoldoende concreet gemaakt dat de medeverdachte méér spullen uit de inventaris van de [naam winkel] heeft verkocht dan de spullen die hij blijkens een factuur voor € 7.500,00 aan [naam 1] heeft verkocht. De verdediging heeft ter onderbouwing slechts gewezen op de inventaris die te zien is op foto’s die door de politie zijn gemaakt nadat zij de [naam winkel] hadden doorzocht, op de huur van de [naam winkel] die is doorbetaald toen de medeverdachte in voorarrest zat en op de loods die hij zou hebben gehuurd voor de opslag van de spullen uit de [naam winkel] . Hieruit blijkt echter niet welke spullen hij zou hebben verkocht en wat de opbrengst daarvan was. Ook ten aanzien van de opbrengst van de inventaris heeft de medeverdachte wisselend verklaard en door of namens verdachte is daarover in het geheel geen verklaring afgelegd. Tot slot is de verklaring van de medeverdachte dat een deel van het contante geld zou bestaan uit de opbrengst van de verkoop van sieraden en horloges niet concreet en verifieerbaar gemaakt door de verdediging.
Uit onderzoek (naar aanleiding van de verklaring van de medeverdachte) is weliswaar gebleken dat hij één horloge voor € 4.200,00 contant heeft verkocht aan een juwelier, maar dat hij nog meer horloges en sieraden zou hebben verkocht is door de verdediging niet onderbouwd en daarmee niet verifieerbaar. De verdediging heeft nog wel gewezen op de beslaglijst uit het onderzoek Waigeo, maar daaruit blijkt niet méér dan dat deze sieraden en horloges onder verdachte in beslag zijn genomen en dat de medeverdachte ze weer terug heeft gekregen. Of, en zo ja, wanneer, aan wie en voor welk bedrag hij de sieraden en horloges zou hebben verkocht is op geen enkele wijze onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Met dit geld werden onder meer rekeningen betaald ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. Verdachte heeft bovendien ook zelf uitvoeringshandelingen verricht, door een deel van de € 71.846,23 op haar rekening te storten en via Suri-Change rekeningen te betalen. Zij wist echter dat de medeverdachte geen legale inkomstenbronnen meer had. Ze heeft echter nooit gevraagd naar de herkomst van het geld. De rechtbank vindt daarom dat het niet anders kan dan dat verdachte zich – op z’n minst – bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat de contante geldbedragen een criminele herkomst hadden. Door toch van het geld te profiteren, heeft ze die aanmerkelijke kans aanvaard en kan haar opzet op het medeplegen van gewoontewitwassen bewezen worden verklaard.