ECLI:NL:RBAMS:2018:332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
13/997034-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewoontewitwassen en schuldwitwassen met vrijspraak voor valsheid in geschrifte

Op 24 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen, schuldwitwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De man was deels vrijgesproken van de beschuldiging van valsheid in geschrifte, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond dat de medeverdachte niet bij de winkel van de verdachte had gewerkt. De rechtbank oordeelde dat er wel voldoende bewijs was voor het medeplegen van gewoontewitwassen en schuldwitwassen. De verdachte had in de periode van 13 maart 2014 tot en met 19 juni 2015 contante geldbedragen op zijn rekeningen gestort, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank concludeerde dat het geld van misdrijf afkomstig was, mede gezien de grote contante bedragen die in de woning van de verdachte werden aangetroffen. De verdachte had geen legale inkomstenbronnen en kon geen verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van het geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen door het geld te storten op bankrekeningen en te investeren in een nieuw bedrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van het misdrijf en de lange periode waarin het witwassen had plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997034-15 (Promis)
Datum uitspraak: 24 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Bijleveld en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.E. Olthof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 juni 2015 in Amsterdam samen met de medeverdachte geld heeft witgewassen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Het gaat om een totaalbedrag van € 357.470,92 waarvan verdachte zou hebben geweten of moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was. Dit is ten laste gelegd onder feit 1.
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, omdat zij valse salarisstroken en een valse arbeidsovereenkomst zouden hebben opgemaakt.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Naar aanleiding van een onderzoek naar de vermoedelijke wapenhandel door verdachte (onderzoek Waigeo) en later ontvangen informatie dat hij nog steeds in wapens zou handelen, werd op 8 april 2015 het onderzoek Friendship gestart. Hierbij werd tot en met
16 juni 2015 onderzoek verricht naar verdachte. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat hij nog steeds in wapens handelde. Wel is op basis van dit onderzoek de verdenking ontstaan dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte (met wie hij samenwoont en vier kinderen heeft) schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 1). Zij zouden namelijk méér contant geld tot hun beschikking hebben gehad dan de inkomsten uit de winkel van verdachte genaamd [naam winkel] (hierna de [naam winkel] ) zouden kunnen verklaren, terwijl niet is gebleken van andere legale inkomstenbronnen. Ook ná de sluiting van de [naam winkel] zouden zij hebben beschikt over grote contante geldbedragen.
Daarnaast ontstond het vermoeden dat zij een valse arbeidsovereenkomst en valse salarisstroken hebben opgemaakt, omdat de medeverdachte een arbeidsovereenkomst met de [naam winkel] had en zij salaris van de [naam winkel] ontving, terwijl zij daar toen niet zou werken (feit 2).
De rechtbank zal in deze zaak de vraag moeten beantwoorden of kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en valsheid in geschrifte.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 1).
Zij vindt ook dat verdachte zich daar zo’n lange periode aan schuldig heeft gemaakt, dat kan worden geconcludeerd dat hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De officier van justitie heeft een schriftelijk requisitoir aan de rechtbank overgelegd, waarin zij dit standpunt heeft onderbouwd.
De onderbouwing van de officier van justitie komt er kort samengevat op neer dat uit de gegevens van de zakelijke rekening van verdachte en de privérekeningen van verdachte en de medeverdachte is gebleken dat zij in de onderzochte periode méér contant geld tot hun beschikking hebben gehad dan uit de opgave van de inkomsten uit de [naam winkel] verklaarbaar is. Niet is gebleken dat verdachte of de medeverdachte andere legale inkomstenbronnen hebben gehad die de contante geldbedragen kunnen verklaren. Na de sluiting van de [naam winkel] heeft alleen de medeverdachte inkomsten uit uitkeringen gehad, terwijl zij nog steeds over grote bedragen contant geld beschikten. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat de contante geldbedragen die op de rekeningen van verdachte en de medeverdachte zijn gestort en waarmee zij betalingen hebben verricht, uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daar komt bij dat in de woning van verdachte een USB-stick is gevonden waarop foto’s stonden van kinderen met zeer veel contant geld, waaronder biljetten van € 500,00. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld. De verklaringen van verdachte zijn bovendien niet concreet en verifieerbaar. De officier van justitie vindt daarom dat het niet anders kan dan dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De officier van justitie vindt dat ook kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte, door loonstroken en een arbeidsovereenkomst op te maken alsof de medeverdachte bij de [naam winkel] werkzaam was, terwijl dat niet het geval was (feit 2). De officier van justitie baseert zich daarbij op de camerabeelden van de [naam winkel] , waarop verbalisanten in een periode van 59 dagen de medeverdachte slechts vier keer bij de [naam winkel] hebben gezien.
Ook weegt de officier van justitie mee dat verdachte in het onderzoek Waigeo heeft verklaard dat er slechts één persoon genaamd [naam ] bij de [naam winkel] werkzaam zou zijn.
Dit blijkt ook uit de gegevens bij de Kamer van Koophandel. De officier van justitie vindt dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de medeverdachte niet bij de [naam winkel] werkzaam was en dat de loonstroken en de arbeidsovereenkomst dus vals zijn opgemaakt.
Omdat de medeverdachte hierdoor onterecht salaris, een uitkering in verband met zwangerschapsverlof, een werkloosheidsuitkering en toeslagen heeft ontvangen, kan volgens de officier van justitie worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte ook met deze inkomsten zich schuldig hebben gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde witwassen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen (feit 1) en/of valsheid in geschrifte (feit 2). De verdediging heeft dit gemotiveerd in een schriftelijke pleitnota.
Het standpunt van de verdediging komt er kort samengevat op neer dat er verschillende verklaringen zijn voor het verschil tussen het contante geld dat verdachte en de medeverdachte tot hun beschikking hebben gehad en de inkomsten die zij volgens het kasboek en de gegevens van de Belastingdienst uit de [naam winkel] zouden hebben gehad. Allereerst is een deel van het verschil te verklaren doordat niet alle omzet van de [naam winkel] in het kasboek is verwerkt. Er zou namelijk een aparte geldstroom zijn geweest van online belkaarten die via zogenaamde
Clientswerden verkocht. Hiervoor hield verdachte geen administratie bij, omdat over deze verkopen geen omzetbelasting hoeft te worden betaald. Ook wordt een deel van het verschil verklaard doordat de [naam winkel] langer open is geweest dan de periode waarop het kasboek ziet. Daarnaast erkent verdachte dat het ook wel eens voorkwam dat hij (dure) goederen contant verkocht en van de verkoopopbrengst slechts een deel in de administratie verwerkte en het andere deel in zijn zak stopte. Tot slot had hij veel contant geld doordat hij geld uit eerdere ondernemingen en uit de [naam winkel] had gespaard en doordat hij bitcoins, sieraden, horloges en de inventaris van de [naam winkel] contant heeft verkocht.
De verdediging vindt dat ook feit 2 niet kan worden bewezen. Dat de medeverdachte niet werkzaam zou zijn geweest bij de [naam winkel] kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld. Bij de motivering van dit standpunt heeft de verdediging in het bijzonder aandacht besteed aan de door verbalisanten bekeken camerabeelden die op de [naam winkel] waren gericht. Volgens de verdediging zou de medeverdachte van april 2011 tot en met januari 2014 bij de [naam winkel] werkzaam zijn geweest, terwijl de camerabeelden van slechts 183 dagen zijn bekeken. Van die 183 dagen is de [naam winkel] bovendien niet elke dag open geweest. Daar komt bij dat de beelden slechts steekproefsgewijs zijn bekeken, waarbij vooral is gekeken wie de winkel heeft geopend en gesloten.
De verdediging vindt dit onvoldoende om te concluderen dat de medeverdachte niet bij de [naam winkel] heeft gewerkt. Aan de verklaring van verdachte in het onderzoek Waigeo dat alleen [naam ] bij de [naam winkel] zou werken hecht de verdediging niet veel waarde, omdat verdachte zijn vrouw niet als personeel ziet. De verdediging had met de camerabeelden willen aantonen op welke dagen de medeverdachte heeft gewerkt, maar doordat de beelden niet vooruit kunnen worden gespoeld zou het te veel tijd in beslag nemen om al het beeldmateriaal te bekijken.
De verdediging vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en 2.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal onder dit kopje een oordeel geven over feiten 1 en 2. Omdat uit de verdenking van feit 2 (het opmaken en gebruik maken van valse salarisstroken en een arbeidsovereenkomst) een deel van de verdenking van feit 1 voortvloeit (ontvangen salaris, uitkeringen en toeslagen), zal eerst feit 2 worden besproken. Daarna zal de rechtbank een oordeel geven over feit 1.
3.4.1.
Valsheid in geschrifte (feit 2)
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte. De rechtbank overweegt daartoe dat op basis van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat de medeverdachte niet bij de Spyhop werkzaam zou zijn geweest en de arbeidsrelatie van meet af aan een schijnconstructie betrof, zoals door de officier van justitie is aangenomen. In het bijzonder neemt de rechtbank in haar overweging mee dat van de 183 dagen dat er beelden zijn opgenomen van de toegangsdeur van de [naam winkel] , er slechts fragmenten zijn bekeken van niet meer dan 59 dagen. Doordat er van zo weinig dagen beelden zijn bekeken en doordat van die beelden slechts steekproefsgewijs fragmenten zijn bekeken, bestaat de mogelijkheid dat de medeverdachte in die 59 dagen vaker bij de [naam winkel] is geweest dan de waargenomen vier keer. Daar komt bij dat uit de arbeidsovereenkomst niet blijkt dat de medeverdachte voor haar werkzaamheden dagelijks in de [naam winkel] moest zijn. Bovendien zijn er alleen in 2013 beelden opgenomen. Ook om die reden acht de rechtbank ze van weinig betekenis voor de beantwoording van de vraag met welke intenties de arbeidsovereenkomst in 2011 is opgesteld. De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat verdachte in het onderzoek Waigeo heeft verklaard dat ‘ [naam ] ’ het enige personeelslid is en dat ook uit de gegevens van de Kamer van Koophandel zou blijken dat de [naam winkel] één werknemer in dienst had. De rechtbank vindt dit echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de medeverdachte in de periode van april 2011 tot en met januari 2014 niet bij de [naam winkel] werkzaam was. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat de salarisstroken en arbeidsovereenkomst vals zijn opgemaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
3.4.2.
Witwassen (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de periode dat de [naam winkel] open was. Voor dat deel van de tenlastelegging moet verdachte worden vrijgesproken.
Dit geldt echter niet voor het contante geldbedrag van € 30.000,00 waarmee de kinderen van verdachte zijn gefotografeerd. De rechtbank vindt dat voor dat geldbedrag witwassen door verdachte wel kan worden bewezen. Ook vindt de rechtbank dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan witwassen in de periode ná de sluiting van de [naam winkel] van verdachte.
De rechtbank zal hieronder uitleggen waarop zij haar oordeel heeft gebaseerd. Daarbij zal eerst worden uitgelegd aan de hand van welk juridisch kader de rechtbank feit 1 heeft beoordeeld. Daarna zal de rechtbank uitleggen waarom zij vindt dat verdachte voor een deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken en dat het andere deel van de tenlastelegging wel kan worden bewezen.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vrijspraakvoor de periodevoorde sluiting van de [naam winkel]
In het onderzoek Friendship is geconstateerd dat er een groot verschil is tussen de contante geldbedragen die door verdachte zijn gestort op de privé- en zakelijke rekeningen van verdachte en het geld dat verdachte volgens het kasboek en de gegevens bij de Belastingdienst met zijn [naam winkel] zou hebben verdiend. Het gaat om een verschil van € 207.570,00. Dit bedrag is contant gestort op rekeningen van verdachte. Verdachte heeft voor dit verschil een verklaring gegeven. Hij heeft verklaard – kort samengevat – dat hij méér omzet heeft gedraaid dan uit het kasboek is gebleken.
Allereerst heeft verdachte er in dat kader op gewezen dat de [naam winkel] eerder is geopend en later is gesloten dan de periode oktober 2010 tot en met november 2013 waar het kasboek op ziet. Verdachte heeft dit onderbouwd met facturen van de [naam winkel] uit mei en juni 2010. Ook heeft hij gewezen op de BOB-middelen die in het onderzoek Waigeo onder meer in het begin van 2014 zijn ingezet.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij – naast fysieke belkaarten – ook online belkaarten via een zogenaamde
Clientverkocht. De verkopen van deze online belkaarten registreerde hij niet in het kasboek. Hij hield deze geldstroom apart van de rest van de geldstromen, omdat over de in- en verkoop van telefoonkaarten geen omzetbelasting hoeft te worden betaald. Verdachte heeft dit onderbouwd met bankafschriften van zijn zakelijke- en privérekening uit 2013, waaruit blijkt dat er in 2013 in totaal voor € 39.185,39 aan belkaarten is opgewaardeerd bij [naam B.V.] en [naam bedrijf] . Verdachte heeft dit ook voor een deel onderbouwd met een aantal facturen van [naam B.V.] Voor het jaar 2012 blijkt uit facturen van [naam B.V.] dat verdachte voor een bedrag van € 22.269,99 aan beltegoed heeft ingekocht.
Gelet op hierop vindt de rechtbank dat verdachte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de [naam winkel] langer open is geweest dan de periode die in het kasboek is verwerkt. De rechtbank vindt ook dat aannemelijk is geworden dat verdachte via
Clientsaangeschafte belkaarten tegen contant geld heeft verkocht en dat ook dit voor een deel heeft gezorgd voor het verschil tussen de omzet die uit het kasboek blijkt en de grote contante geldbedragen die zijn gestort.
Het exacte bedrag dat verdachte daadwerkelijk met de [naam winkel] heeft verdiend kan niet meer worden vastgesteld, enerzijds omdat verdachte niet meer beschikt over de volledige administratie van de [naam winkel] , anderzijds omdat deze administratie ook volgens verdachte niet dekkend was. Daardoor is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden welk deel van het gestorte contante geldbedrag van € 207.570,00 afkomstig is uit de verkoop van belkaarten via
Clientsen welk deel afkomstig is uit de omzet van andere producten uit de [naam winkel] .
Daardoor is ook niet duidelijk geworden of en zo ja, welk geldbedrag er overblijft waar geen aannemelijke verklaring voor is gegeven.
Weliswaar is duidelijk dat verdachte - nu hij heeft erkend bij contante verkopen in de [naam winkel] soms omzet niet in het kasboek te hebben verantwoord en ook de geringe marge die hij maakte op de verkoop van belkaarten via
Clientsniet heeft opgegeven bij zijn aangifte inkomstenbelasting - vermoedelijk onjuiste aangiftes inkomstenbelasting heeft gedaan, maar nu het strafrechtelijk onderzoek daar in het geheel niet op gericht is, kan op geen enkele wijze worden vastgesteld om welk bedrag aan te weinig betaalde inkomstenbelasting het zou gaan en al helemaal niet dat juist dat bedrag bij die niet in de boekhouding verantwoorde contante stortingen zou zitten.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat het gestorte contante geldbedrag van € 207.570,00 van misdrijf afkomstig is. Hieruit vloeit voort dat ook niet kan worden vastgesteld dat de overige transacties en betalingen die op de tenlastelegging staan vermeld en die zijn verricht in de periode dat de [naam winkel] nog open was, zijn verricht met geld dat van misdrijf afkomstig is. Verdachte zal daarom voor dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft hierboven bij feit 2 overwogen dat zij vindt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een fictief dienstverband tussen verdachtes partner en de [naam winkel] . Om die reden zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het door verdachte ontvangen salaris, de uitkeringen en toeslagen.
Bewezenverklaringvoor het geldbedrag op een foto [1]
Vermoeden van witwassen
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 16 juni 2015 is een USB-stick gevonden. Op deze USB-stick stonden foto’s van kinderen die omringd zijn door contant geld, waaronder biljetten van € 500,00 en een grote stapel van biljetten van € 50,00. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de kinderen op de foto’s zijn kinderen zijn. Verdachte schat in dat het geld op de bank ongeveer € 30.000,00 bedroeg. [2] De foto’s zijn genomen op 30 juni 2011 in de woning van verdachte in [woonplaats] . [3]
De rechtbank overweegt dat hoewel er niet een (on)middellijk verband is te leggen met enig misdrijf, gelet op de hoogte en de samenstelling van het contante geldbedrag, zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Bij criminaliteit wordt immers vaak gebruik gemaakt van grote hoeveelheden contant geld. Ook wordt daarbij vaak gebruik gemaakt van biljetten van grote geldbedragen, zoals biljetten van € 500,00. De foto’s met daarop het grote contante geldbedrag rechtvaardigen daarom een vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig is.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat het geld niet van hem was, maar van een oom. Deze oom zou met het geld een auto in Duitsland hebben willen kopen en verdachte zou met hem mee gaan, omdat zijn oom niet alleen zou durven te gaan. Volgens verdachte is zijn oom inmiddels overleden. De politie heeft onderzoek verricht naar de identiteit van deze oom. Het is de politie niet gelukt om zijn identiteit te achterhalen.
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld is dan ook in geen enkel opzicht verifieerbaar. De ter terechtzitting overgelegde geboorteakte kan daar weinig aan veranderen, omdat daaruit slechts het bestaan van de oom kan blijken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geldbedrag van € 30.000,00 – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet op de omvang van het geldbedrag en op de samenstelling (biljetten van
€ 500,00 en pakken met biljetten van € 50,00) moet verdachte redelijkerwijs hebben vermoed dat het geld van misdrijf afkomstig was. In het normale betalingsverkeer wordt immers zelden gebruik gemaakt van biljetten van € 500,00. Door het contante geldbedrag desondanks voorhanden te hebben gehad, heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
Bewezenverklaringvoor de periodenade sluiting van de [naam winkel]
Vermoeden van witwassen
Verdachte en de medeverdachte zijn partners. Zij wonen samen in [woonplaats] , hebben een gezamenlijk huishouden en zij hebben vier kinderen. [4]
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in de periode na de sluiting van de [naam winkel] op
13 maart 2014 tot en met 19 juni 2015 geen legale inkomstenbronnen heeft gehad. Uit de privérekeningen van verdachte en de medeverdachte is echter het volgende gebleken:
Contante stortingen op rekening van [verdachte]
In de periode van 14 maart 2014 tot en met 16 juni 2015 zijn contante geldbedragen gestort op de privérekening van verdachte (rekeningnummer [rekeningnummer] ). Het gaat om een totaalbedrag van
€ 49.040,00.
Contante stortingen op rekening van [medeverdachte]
In de periode van 13 maart 2014 tot en met 16 juni 2015 zijn contante geldbedragen gestort op de privérekening van de medeverdachte (rekeningnummer [rekeningnummer] ). Het gaat om vier stortingen van in totaal
€ 7.700,00. Drie stortingen hebben plaatsgevonden op 23 april 2014, 15 mei 2014 en 16 mei 2014. [5] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de medeverdachte met dit geldbedrag rekeningen heeft betaald toen hij in het onderzoek Waigeo in voorarrest zat. Verdachte zat in het onderzoek Waigeo in voorarrest van
18 februari 2014 tot en met 28 mei 2014. [6]
[naam startend bedrijf]
In de periode van 16 april 2015 tot en met 19 juni 2015 is er in totaal € 39.130,00 contant geld gestort op de bankrekeningnummer van [naam startend bedrijf] . Dat is een bedrijf dat verdachte in die periode samen met [naam 1] aan het opstarten was. [naam 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte dit geldbedrag heeft gestort en dat de helft van het geld van verdachte was, dit zou
€ 19.565,00 zijn. [7] Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij geld heeft geïnvesteerd in [naam startend bedrijf] , volgens hem ging het om een bedrag van € 17.000,00. [8]
Tussenoverweging rechtbank:
De rechtbank zal verdachte, voor wat betreft de hoogte van het bedrag dat verdachte in [naam startend bedrijf] heeft geïnvesteerd, volgen en het bedrag vaststellen op € 17.000,00. in de hoogte van dit bedrag volgen.
Suri-change contante uitgaven
In de periode van 13 maart 2014 tot en met 22 mei 2014 zijn er met contant geld via
Suri-Change betalingen verricht ten behoeve van de vaste lasten van verdachte en de medeverdachte. Suri-Change is een bedrijf dat is gespecialiseerd in money transfers. Het gaat om een totaal bedrag van
€ 7.306,28. [9] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de medeverdachte met dit geldbedrag rekeningen heeft betaald toen hij in het onderzoek Waigeo in voorarrest zat. [10]
Contante uitgave bij de Kastengigant en bij de Ikea
In de periode ná de sluiting van de [naam winkel] van verdachte, hebben verdachte en de medeverdachte bij de kastengigant € 5.000,00 contant uitgegeven (op 2 maart 2015) en voor
€ 2.799,92 spullen bij de Ikea gekocht (op 14 april 2015). [11]
De medeverdachte heeft in de periode van februari 2014 tot en met juni 2015 in totaal
€ 17.508,26 van het UWV ontvangen aan uitkering in verband met zwangerschapsverlof en een werkloosheidsuitkering. [12]
De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte en de medeverdachte beschikten over in totaal
€ 71.846,28 aan contant geld en verdachte ook nog eens beschikte over € 17.000 aan contant geld die hij in [naam startend bedrijf] heeft geïnvesteerd, terwijl de [naam winkel] van verdachte was gesloten en ook niet is gebleken dat verdachte andere legale inkomstenbronnen had. Ook de uitkeringen die de medeverdachte van het UWV heeft ontvangen kunnen de hoogte van het contante geldbedrag niet verklaren. Dat verdachte andere legale inkomstenbronnen had is ook niet uit het onderzoek gebleken. Hierdoor ontstaat er een gerechtvaardigd vermoeden dat het contant gestorte geldbedrag van € 88.046,28 van misdrijf afkomstig is.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft over de herkomst van het contante geldbedrag verklaard dat een deel bestaat uit contant geld dat hij uit eerdere ondernemingen en de [naam winkel] heeft gespaard. Verdachte schat dat hij ongeveer € 50.000,00 heeft gespaard. Dit spaargeld zou hij contant in huis hebben bewaard. De medeverdachte heeft hiervan rekeningen betaald toen verdachte in het onderzoek Waigeo in voorarrest zat. Daarnaast zou een deel van het contante geldbedrag bestaan uit de opbrengst van de verkoop van de inventaris van de [naam winkel] en uit de verkoop van sieraden en horloges. Het geld heeft hij in ieder geval niet op illegale wijze verkregen, aldus verdachte.
De rechtbank vindt deze verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar. Daardoor is het onmogelijk om te controleren of de verklaring klopt.
Zo is op geen enkele wijze onderbouwd dat verdachte € 50.000,00 aan contant spaargeld thuis had liggen, die door de politie tijdens de huiszoeking op 13 maart 2014 over het hoofd zou zijn gezien. Verdachte heeft zelf overigens wisselend verklaard over de hoeveelheid contant geld die hij in huis gehad zou hebben, variërend van € 10.000,00 tot € 50.000,00.
Ook is onvoldoende concreet gemaakt dat verdachte méér spullen uit de inventaris van de [naam winkel] heeft verkocht dan de spullen die hij blijkens een factuur voor € 7.500,00 aan [naam 2] heeft verkocht. De verdediging heeft ter onderbouwing slechts gewezen op de inventaris die te zien is op foto’s die door de politie zijn gemaakt nadat zij de [naam winkel] hadden doorzocht, op de huur van de [naam winkel] die is doorbetaald toen verdachte in voorarrest zat en op de loods die verdachte zou hebben gehuurd voor de opslag van de spullen uit de [naam winkel] . Hieruit blijkt echter niet welke spullen hij zou hebben verkocht en wat de opbrengst daarvan was. Ook ten aanzien van de opbrengst van de inventaris heeft verdachte wisselend verklaard.
Tot slot is de verklaring dat een deel van het contante geld zou bestaan uit de opbrengst van de verkoop van sieraden en horloges niet verifieerbaar.
Uit onderzoek (naar aanleiding van de verklaring van verdachte) is weliswaar gebleken dat verdachte één horloge voor € 4.200,00 contant heeft verkocht aan een juwelier, maar dat hij nog meer horloges en sieraden zou hebben verkocht is door de verdediging niet onderbouwd en daarmee niet verifieerbaar. De verdediging heeft nog wel gewezen op de beslaglijst uit het onderzoek Waigeo, maar daaruit blijkt niet méér dan dat deze sieraden en horloges onder verdachte in beslag zijn genomen en dat verdachte ze weer terug heeft gekregen. Of, en zo ja, wanneer, aan wie en voor welk bedrag hij de sieraden en horloges zou hebben verkocht is op geen enkele wijze onderbouwd.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van verdachte niet voldoet aan de eis dat deze concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moet zijn.
Nu verdachte geen verklaring heeft kunnen bieden voor de herkomst van de € 88.846,20 die hij na sluiting van de [naam winkel] voorhanden heeft gehad, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Nu verdachte in het geheel geen legale inkomsten had, kan het bovendien niet anders zijn dan dat hij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Door het geldbedrag te storten op bankrekeningen, te investeren in een nieuw bedrijf en daar rekeningen mee te betalen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 71.846,23. Met het contante geld werden onder meer rekeningen betaald ten behoeve van de gezamenlijke huishouding. De medeverdachte heeft bovendien ook zelf uitvoeringshandelingen verricht, door een deel van de € 71.846,23 op haar rekening te storten en via Suri-Change rekeningen te betalen. Zij wist op dat moment dat verdachte geen legale inkomstenbronnen meer had. De rechtbank vindt daarom dat het niet anders kan dan dat zij zich – op z’n minst – bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat de contante geldbedragen een criminele herkomst hadden. Door toch van het geld te profiteren, heeft ze die aanmerkelijke kans aanvaard.
Daar komt bij dat het witwassen van het bedrag van € 71.846,23 van zodanige omvang is geweest en in zo’n lange periode heeft plaatsgevonden, dat de rechtbank bewezen vindt dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op één of meer tijdstippen in de periode van 13 maart 2014 tot en met 19 juni 2015 te Amsterdam,
telkens tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader stelselmatig op een aantal tijdstippen in voormelde periode telkens van een aantal voorwerpen, te weten:
- geldbedragen van totaal 49.040 euro, contant gestort op rekeningnummer
[rekeningnummer] , ten name van [verdachte] , en
- geldbedragen van totaal 8.916,70 euro, contant gestort op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [medeverdachte] , en
- een geldbedrag van 5.000 euro (contante betaling aan de kastengigant),
- een geldbedrag van 2.799,95 euro (contante uitgave Ikea) en
- een geldbedrag van 7.306,28 euro (contante uitgaven Suri-change),
voorhanden gehad en overgedragen en omgezet en gebruikt, terwijl hij en zijn mededader wisten dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
op één of meer tijdstippen in de periode van 16 april 2015 tot en met 19 juni 2015 te Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, een geldbedrag van 17.000 euro (contante investering [naam startend bedrijf] ), voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf,
en
op 30 juni 2011 te Amsterdam zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, een geldbedrag van 30.000 euro voorhanden gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit contante geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de dagen dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Hierbij zijn de volgende omstandigheden meegewogen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door gedurende een lange periode grote contante geldbedragen op de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachte te storten en daarmee rekeningen te betalen. Het gaat om een totaalbedrag van € 71.846,23. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen door voor € 17.000,00 investeringen te verrichten en door een contant geldbedrag van € 30.000,00 voorhanden te hebben gehad.
Witwassen is een ernstig misdrijf. Hierdoor worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. In witwaszaken met dit soort geldbedragen wordt door rechters doorgaans dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele maanden of zelfs jaren opgelegd.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar de richtlijnen voor fraudedelicten. De richtlijnen voor een fraudedelict met een benadelingsbedrag tussen de
€ 70.000,00 en € 125.000,00 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden of een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In deze zaak is het bewezenverklaarde bedrag € 118.846,2. Dit ligt dicht tegen de bovengrens van deze categorie aan.
De rechtbank heeft vervolgens gekeken of er strafverminderende en strafverzwarende omstandigheden zijn.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met de lange periode waarin het witwassen heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat verdachte door het witwassen in zijn dagelijks leven veel voordeel heeft genoten. Ook heeft de rechtbank in strafverzwarende zin er rekening mee gehouden dat verdachte het witwassen niet uit zichzelf heeft beëindigd en dat hij op geen enkele wijze openheid van zaken heeft willen geven en verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij niet eerder voor witwassen of soortgelijke feiten is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn met zeven maanden is overschreden, omdat niet binnen twee jaar na 16 juni 2016, de dag van de inverzekeringstelling van verdachte, vonnis is gewezen. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte op 3 juli 2015, dus na de bewezenverklaarde feiten, tot een gevangenisstraf van 15 maanden is veroordeeld.
Alles afwegende, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, opleggen. Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat - los van hetgeen hiervoor is overwogen - de rechtbank bovendien tot een andere bewezenverklaring komt.

8.Beslag

Onder verdachte zijn drie schilderijen, een telefoon en een geldbedrag van € 720,00
in beslag genomen.
Ten aanzien van de drie schilderijen en het geldbedrag merkt de rechtbank op dat het strafvorderlijk beslag op deze voorwerpen dient te worden opgeheven en de in beslaggenomen voorwerpen teruggegeven zouden moeten worden aan verdachte. Omdat op deze voorwerpen ook conservatoir beslag is gelegd, kan van feitelijke teruggave aan verdachte geen sprake zijn.
Ten aanzien van de telefoon heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden gehandhaafd omdat er mogelijk nog nader zal worden onderzocht. De wet biedt de rechtbank echter niet de mogelijkheid om een dergelijke beslissing te nemen.
De telefoon behoort aan verdachte toe. De rechtbank beslist dat de telefoon aan verdachte moet worden teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 420bis, 420ter en 420quarter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
en
witwassen
en
schuldwitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van de voorwerpen waarop strafvorderlijk beslag rust, met inachtneming van hetgeen onder punt 8 ten aanzien van het beslag is opgemerkt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer LARAF15003 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering;
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2015, proces-verbaalnummer 336, zaaksdossier 1, pagina’s 450-452;
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2015, proces-verbaalnummer 278, zaaksdossier 1, pagina 453;
4.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 10 januari 2018;
5.Proces-verbaal relaas zaaksdossier 1: witwassen van 23 december 2015;
6.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 10 januari 2018;
7.Een proces-verbaal van bevindingen contante stortingen [naam startend bedrijf] van 7 juli 2015, proces-verbaalnummer 365, zaaksdossier 1, pagina’s 535-538;
8.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 10 januari 2018;
9.Een proces-verbaal van bevindingen Suri-Change van 14 juli 2015 met bijlage, proces-verbaalnummer 362, zaaksdossier 1, pagina’s 547-600;
10.Een proces-verbaal van de terechtzitting van 10 januari 2018;
11.Een proces-verbaal van bevindingen uitlevering factuur Kastengigant van 23 juli 2015 met bijlage, zaaksdossier 1,pagina’s 539-546;
12.Een proces-verbaal relaas zaaksdossier 2: witwassen fictief dienstverband van 23 december 2015;