ECLI:NL:RBAMS:2018:3295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
13/730033-17 (13IRMO) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Drie jaar gevangenisstraf voor medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

Op 15 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het regelen van een woning waar het slachtoffer werd vastgehouden, een essentiële rol heeft gespeeld in de ontvoering. De feiten vonden plaats op 9 maart 2017, toen het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen uit zijn auto werd getrokken en vervolgens in een andere auto werd meegenomen. De verdachte had meerdere telefoongesprekken met medeverdachten tijdens de ontvoering, wat de rechtbank als bewijs voor zijn betrokkenheid beschouwde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklachten van gijzeling en poging tot doodslag, maar oordeelde dat hij zich wel schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving, die resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en zijn omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730033-17 (13IRMO) (Promis)
Datum uitspraak: 15 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. [PI] , het Huis van Bewaring “ [huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 23 en 26 maart en 7 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.J.W. de Water naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek 13IRMO richt zich niet alleen op verdachte maar tevens op - onder andere - medeverdachte [medeverdachte 1] . Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] worden hierna met hun achternaam aangeduid.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is – na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:(medeplegen van) gijzeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 9 maart 2017;
subsidiair: (medeplegen van) opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 9 maart 2017;
meer subsidiair:(medeplegen van) medeplichtigheid aan gijzeling en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 9 maart 2017;
2. ( (medeplegen van) poging tot doodslag door met een pistool door de ruit van het portier van een auto te schieten op 9 maart 2017;
3. ( (medeplegen van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door zijn linker pink af te snijden of te knippen op 9 maart 2017.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eerste melding
Op 9 maart 2017 omstreeks 17:03 uur krijgt de politie een melding dat op de parkeerplaats bij de sportschool Health City aan de Van der Hooplaan te Amstelveen een man met geweld uit zijn auto is getrokken en in een andere auto is getrokken die vervolgens is weggereden. Ter plaatse treffen de agenten [naam broer] (hierna te noemen: [naam broer] ), naar later blijkt de broer van verdachte [medeverdachte 1] , aan. Hij zat met [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) in diens auto toen [slachtoffer] met geweld en onder bedreiging van een vuurwapen uit de auto werd getrokken. De agenten treffen tevens een Volkswagen Golf aan, waarvan het raam aan de bijrijderskant was verbrijzeld. Een getuige verklaart dat meerdere gemaskerde mannen uit een donkere auto stapten en het slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen in diezelfde auto hebben meegenomen. Die donkere auto was voorzien van kenteken: [kenteken] . Uit onderzoek van de politie blijkt vervolgens dat de donkere auto een donkerblauwe Peugeot betreft die op naam staat van het autoverhuurbedrijf Hertz en dat deze Peugeot op dat moment was gehuurd door (medeverdachte) [medeverdachte 1] .
Technische acties en historische verkeersgegevens
[medeverdachte 1] heeft bij zijn contactgegevens aan autoverhuurbedrijf Hertz het volgende telefoonnummer opgegeven: [telefoonnummer 1] . Van dit telefoonnummer zijn vervolgens de historische verkeersgegevens opgevraagd. Tevens is een technische actie gestart op dit telefoonnummer. Uit deze technische actie is onder meer gebleken dat met dit door [medeverdachte 1] opgegeven nummer (eindigend op - [nummer] ), op 9 maart 2017 om 18:38 uur, 21:45 uur en 23:27 uur zoekslagen zijn gedaan op verschillende nieuwssites naar items over een ontvoering in Amstelveen. Uit deze technische actie is tevens gebleken dat het telefoonnummer eindigend op - [nummer] , op 9 maart 2017 veelvuldig contact heeft gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Hierop zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] opgevraagd en is een technische actie op dit nummer gestart. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat [verdachte] de gebruiker is van dit telefoonnummer. Daarnaast is uit de historische verkeersgegevens onder meer gebleken dat dit telefoonnummer (eindigend op
- [nummer] ) op 9 maart 2017, rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] , meermalen contact heeft gehad met het telefoonnummer: [telefoonnummer 3] . Dit laatste telefoonnummer komt in de politiesystemen voor en werd gekoppeld aan [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ), wonende aan de [adres 2] te [plaats] .
Tweede melding
Later op de avond van diezelfde 9 maart 2017, omstreeks 21:21 uur, krijgt de politie een melding om te gaan naar de Drechtstraat te Leiden, waar een man is aangetroffen die onder het bloed zit. Ter plaatse treffen de agenten [slachtoffer] aan, die verklaart dat hij eerder die dag is ontvoerd en dat zijn pink door de ontvoerders is afgesneden. De agenten hebben ter plaatse bij [slachtoffer] waargenomen dat om zijn linker pols duct tape en om zijn linker pink een tie-wrap zat. De linker pink van [slachtoffer] bloedde hevig. In een plastic tas die [slachtoffer] bij zich had, hebben de agenten onder meer (een deel van) een pink aangetroffen.
Aangifte [slachtoffer]
Blijkens de aangifte van [slachtoffer] heeft het volgende plaatsgevonden. [slachtoffer] had samen met zijn vriend, [naam broer] (de rechtbank begrijpt: [naam broer] ), gesport bij sportschool Health City in Amstelveen. Op het moment dat zij samen in de auto – een Volkswagen Golf – weg wilden rijden werd hun auto geblokkeerd door een andere auto, waaruit een aantal gemaskerde mannen stapten. Eén van de mannen richtte een pistool op [slachtoffer] en probeerde tevens met het pistool de autoruit aan zijn kant in te slaan. Toen dit niet lukte heeft de man met het pistool de autoruit kapot geschoten, waarna de man tegen [slachtoffer] riep dat hij moest uitstappen. Op het moment dat [slachtoffer] de auto uitstapte sloeg de man met het pistool op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] is vervolgens in de auto van de gemaskerde mannen gestapt. Nadat ze waren weggereden heeft degene die naast [slachtoffer] op de achterbank zat een soort skibril en een zak over zijn hoofd getrokken, waardoor [slachtoffer] niets meer kon zien. [slachtoffer] kreeg tevens tie-wraps om zijn handen.
Op enig moment stopte de auto en zijn ze ergens naar binnen gegaan. Eenmaal binnen moest [slachtoffer] op zijn buik op de grond gaan liggen op een soort plastic zeil en werd hij tot op zijn onderbroek uitgekleed. Vervolgens werd door één van de mannen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij binnen een uur een miljoen moest regelen en dat zij alles wisten van zijn vrouw en kinderen, omdat zij hem al een tijdje volgden. Daarna kreeg [slachtoffer] een soort piepschuim in zijn mond met daaroverheen tape. Toen [slachtoffer] zei dat hij niet wist waar hij een miljoen vandaan moest halen, is hij opnieuw geslagen, zowel met de hand als met een wapen. Even later voelde [slachtoffer] dat zijn linkerhand werd vastgepakt en dat zijn hand tussen iets werd gestopt. Hij hoorde een ‘pats’ en vervolgens het geluid van bloed dat op het plastic zeil viel. [slachtoffer] realiseerde zich dat zijn pink was afgeknipt. Eén van de mannen zei dat ze de pink naar zijn vrouw zouden opsturen en dat ze elk uur iets zouden afknippen om naar zijn vrouw te sturen. Op enig moment werd [slachtoffer] op zijn rug gedraaid en moest hij rechtop gaan zitten. Hij werd aangekleed door twee personen en hij hoorde dat het zeil waarop hij had gelegen werd opgeruimd. Daarnaast kreeg [slachtoffer] een zak om zijn handen heen en werd hem verteld dat ze naar een andere locatie zouden gaan. Tenslotte is [slachtoffer] met de auto ergens afgezet waarna de auto is weggereden. Na enige tijd heeft [slachtoffer] zichzelf losgemaakt, waarbij de zak die om zijn handen zat op de grond is gevallen. Een voorbijganger vertelde hem dat hij in Leiden was en heeft een ambulance gebeld.
Aantreffen schrift en agenda
De telefoon eindigend op nummer - [nummer] wordt getraceerd naar het adres [adres 3] te [plaats] . [medeverdachte 1] wordt daar op 9 maart 2017 aangehouden. Op 10 maart 2017 omstreeks 01:23 uur heeft een doorzoeking in de woning aan de [adres 3] plaatsgevonden, waarbij onder meer een schrift en een agenda in beslag zijn genomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat in de agenda een Imei-nummer stond genoteerd van een
GPS tracking device, oftewel een (peil)baken. Van dit Imei-nummer heeft de politie de historische gegevens opgevraagd, welke waren te herleiden tot de Volkswagen Golf van waaruit [slachtoffer] is ontvoerd. Op 17 juli 2017 is het baken met genoemd Imei-nummer aangetroffen onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] .
Forensisch onderzoek
Bij forensisch onderzoek is op de parkeerplaats bij de Van der Hooplaan te Amstelveen onder meer een huls op het wegdek aangetroffen. Ter hoogte van het rechterachterwiel van de Volkswagen Golf is een zwart metalen plaatje aangetroffen dat door de verbalisanten is herkend als een bodemplaatje voor een pistool van het merk Beretta. In de linker voorstoel van de Volkswagen Golf is een kogel aangetroffen. Deze voorwerpen zijn voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) overgebracht. Uit het NFI-rapport van 21 april 2017 volgt dat er bloed van [slachtoffer] is aangetroffen op voornoemd bodemplaatje.
De donkere Peugeot met kenteken [kenteken] is op 9 maart 2017 omstreeks 23:59 uur op de Castellumweg te Leiden aangetroffen. Bij het forensisch onderzoek zijn meerdere DNA-bemonsteringen genomen, waarvan een aantal is verzonden naar het NFI voor DNA-onderzoek. De bemonsteringen zijn door het NFI onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Uit voornoemd NFI-rapport volgt dat er drie bloedsporen van [slachtoffer] zijn aangetroffen aan de binnenzijde van de Peugeot, te weten op de handgreep rechtsvoor en de handgreep linksachter en op de deurstijl rechtsachter.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft overeenkomstig het schriftelijk requisitoir – hier kort en zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, vanaf het achtste gedachtestreepje. Deze gedachtestreepjes zien op de uitvoeringshandelingen die in de [adres 2] te [plaats] hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van hetgeen in alle voorgaande gedachtestreepjes ten laste is gelegd, te weten de uitvoeringshandelingen die vooraf zijn gegaan aan de aankomst in de woning aan de [adres 2] . Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen nu [verdachte] ten tijde van dit feit aanwezig is geweest in de woning aan de [adres 2] te [plaats] . Van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort samengevat en onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor een aandeel van [verdachte] bij de uitvoering van de tenlastegelegde feiten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het (medeplegen van) gijzeling en medeplichtigheid hieraan.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank merkt daartoe allereerst op dat uit het dossier niet valt op te maken dat de handelingen zoals tenlastegelegd er op waren gericht
een anderte dwingen iets te doen of niet te doen, in casu tot betaling van 1 miljoen over te gaan. Alleen al daarom dient vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde gijzeling te volgen.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat sprake is geweest van gijzeling, zal zij [verdachte] ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde medeplichtigheid daaraan.
4.4.2
Vrijspraak van de tenlastegelegde (medeplegen van) ontvoering
De rechtbank acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bewezen dat [slachtoffer] in Amstelveen door een aantal gemaskerde mannen is ontvoerd waarbij door één van de ontvoerders met een pistool is geschoten op het raam van de auto van [slachtoffer] . [slachtoffer] is vervolgens in de door [medeverdachte 1] gehuurde auto met kenteken [kenteken] vervoerd en in [plaats] in de woning van [naam 1] aan de [adres 2] vastgehouden. In die woning is zijn pink door één van de ontvoerders afgeknipt. Daarna is [slachtoffer] naar buiten gebracht en achtergelaten op straat, in de Drechtstraat in Leiden.
De rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat [verdachte] zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht van deze wederrechtelijke vrijheidsberoving. Niet blijkt dat [verdachte] in Amstelveen is geweest toen [slachtoffer] daar uit zijn auto werd gedwongen. Evenmin kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat hij in de avond van 9 maart 2017 aanwezig is geweest in de woning [adres 2] in [plaats] toen [slachtoffer] daar werd vastgehouden en zijn pink werd afgeknipt.
[verdachte] heeft op 9 maart 2017 tussen ongeveer 17:00 uur en 22:00 uur bijna doorlopend telefonisch contact met medeverdachten, onder wie [medeverdachte 1] , waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat zij op dat moment niet op dezelfde plaats waren. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] kan niet worden afgeleid dat [verdachte] op 9 maart 2017 in de [adres 2] te [plaats] is geweest. Weliswaar straalt de telefoon van [verdachte] verschillende zendmasten in de omgeving van Leiden en Leiderdorp aan, maar nu [verdachte] in die omgeving woont, kan de rechtbank hieraan niet de conclusie verbinden dat [verdachte] in de [adres 2] was.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij tenminste twee personen heeft gehoord terwijl hij in de woning aan de [adres 2] werd vastgehouden. Ter terechtzitting op 26 maart 2018 heeft [slachtoffer] als getuige verklaard dat hij in de woning een manspersoon heeft gehoord die sprak met een ‘rollende r’ en dat de stem van [verdachte] daarmee overeen komt. Wat hier ook van zij, de rechtbank acht deze stemherkenning door [slachtoffer] onvoldoende overtuigend nu de verklaring van [slachtoffer] bij de politie niet (geheel) overeenkomt met hetgeen hij hierover ter zitting heeft verklaard. In dat verband houdt de rechtbank er tevens rekening mee dat deze zaak zich in de omgeving van Leiden heeft afgespeeld en dat ook (mede)verdachten uit (de omgeving van) Leiden komen. De stemherkenning door [slachtoffer] aan de hand van een ‘rollende r’ moet naar het oordeel van de rechtbank derhalve als te weinig onderscheidend worden beschouwd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] kan worden aangemerkt als medepleger van de ontvoering. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is onvoldoende gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het plegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving. [verdachte] zal daarom ook worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
4.4.3
Bewezenverklaring medeplichtigheid wederrechtelijke vrijheidsberoving
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich wel schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , het meer subsidiair tenlastegelegde onder het tweede alternatief. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.3.1 Telefonische contacten
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] op 9 maart 2017 meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met het nummer eindigend op - [nummer] . Dit nummer wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij die avond met [medeverdachte 1] op dat nummer heeft gebeld. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij handelde in verdovende middelen en dat zijn telefoongesprekken die avond met [medeverdachte 1] gaan over een drugsdeal die hij met vaste klanten had gesloten. De rechtbank wil best aannemen dat [verdachte] handelde in drugs, maar het dossier ondersteunt zijn stelling dat juist deze gesprekken betrekking hadden op een drugsdeal, in het geheel niet. Volgens [verdachte] wordt in het gesprek om 19:53 uur gesproken over vijf gram coke. Wanneer in het gesprek om 20:30 uur door [medeverdachte 1] wordt gevraagd of het “klaar” is, ziet dit volgens [verdachte] op de vraag of de drugsdeal was doorgegaan. De rechtbank acht deze uitleg van [verdachte] ongeloofwaardig. Gelet op de door [medeverdachte 1] gestelde vragen in het gesprek om 19:53 uur, te weten: “He, waar ben je?” en “Hoe lang ongeveer?”, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het antwoord van [verdachte] , te weten: “onderweg” in samenhang met het antwoord: “vijf”, ziet op vijf gram coke. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit gesprek dat [verdachte] onderweg is en het nog vijf minuten duurt voor hij zijn plaats van bestemming zal bereiken. Dat [medeverdachte 1] hierop antwoordt: “Oké is goed, schiet op”, bevestigt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank.
Ook de frequentie van het telefonisch contact op die avond, past naar het oordeel van de rechtbank niet goed bij een drugsdeal. Uit het dossier blijkt immers dat er op 9 maart 2017 sprake is van bijna doorlopend telefonisch contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] substantieel meer dan op alle andere onderzochte dagen. Weliswaar heeft [verdachte] aangevoerd dat hij altijd veel telefonisch contact heeft met zijn vrienden, maar dat verklaart niet waarom er op 9 maart 2017 zoveel meer contact was dan gebruikelijk, als slechts sprake was van een enkele drugsdeal, iets wat – blijkens de verklaringen van [verdachte] – tot de normale dagelijkse bezigheden behoorde.
Alle gesprekken in de avond van 9 maart 2017 hebben plaatsgevonden terwijl de vrijheidsberoving van [slachtoffer] gaande was. Gelet op de aard en inhoud van de gesprekken en nu een andere geloofwaardige verklaring voor deze gesprekken ontbreekt, kan het niet anders dan dat deze gesprekken deel uitmaken van het ontvoeringsproces en verbindt de rechtbank daaraan de conclusie dat [verdachte] op de hoogte was van deze ontvoering.
4.4.3.2 Het schrift en de agenda van [medeverdachte 1]
Nadat [medeverdachte 1] is aangehouden in de woning van diens ex-vriendin [naam ex-vriendin] , aan de [adres 3] te [plaats] , heeft een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. Bij de doorzoeking zijn onder meer een schrift en een agenda in beslag genomen. [medeverdachte 1] heeft hierover bij de politie verklaard dat zowel het schrift als de agenda zijn eigendom zijn en dat hij deze altijd bij zich had. In het schrift en de agenda zijn, naast zijn dagelijkse bezigheden en afspraken, verschillende aantekeningen gemaakt, die betrekking hebben op het dagelijks leven van [slachtoffer] . Zo is onder meer het adres van [slachtoffer] genoteerd, het adres van de basisschool van zijn kinderen en de notitie
: “Judo dinsdag”. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op die dag met zijn kinderen naar judo gaat.
Daarnaast staat in de agenda genoteerd:
“ [kenteken] ”. Dit betreft het kenteken van de Volkswagen Golf van [slachtoffer] . Verder staat in de agenda van [medeverdachte 1] het Imei-nummer genoteerd van het peilbaken dat onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] bleek gemonteerd. Ook staat een aantal keer het woord “ [bijnaam] ” en “ [bijnaam] ) [bijnaam] ” genoteerd, hetgeen volgens [medeverdachte 1] de bijnaam is van [verdachte] . De rechtbank hecht geen waarde aan de stelling van [medeverdachte 1] dat genoemde informatie in zijn schrift en agenda ziet op een eerder gesloten drugsdeal. Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank niet anders kan dan vaststellen dat de informatie met betrekking tot het dagelijkse leven van [slachtoffer] die in het schrift en de agenda van [medeverdachte 1] is aangetroffen, een voorbereiding betreft ten behoeve van de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017.
Feit is ook dat [slachtoffer] daadwerkelijk is ontvoerd vanuit de Volkswagen Golf met peilbaken en dat door de ontvoerders is gedreigd om zijn vrouw en kinderen iets aan te doen en dat daarbij de naam van de school van zijn kinderen, te weten de ‘Orion’, is genoemd. De door [medeverdachte 1] opgeschreven aantekeningen in zijn eigen, bij hem aangetroffen en steeds bij hem in bezit zijnde agenda en schrift, passen naadloos in deze ontvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de informatie met betrekking tot het dagelijkse leven van [slachtoffer] die in het schrift en de agenda van [medeverdachte 1] is aangetroffen, ziet op de (voorbereiding van de) ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. [medeverdachte 1] heeft immers op die manier, naar eigen zeggen samen met een medeverdachte, het dagelijks leven van [slachtoffer] in kaart gebracht en was aldus al in een voorbereidend stadium betrokken bij de ontvoering. De aantekeningen waarin [bijnaam] en [bijnaam] , de bijnamen van [verdachte] , worden genoemd hebben daarop kennelijk eveneens betrekking.
4.4.3.3 Woning aan de [adres 2] te [plaats]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in de woning van [naam 1] aan de [adres 2] te [plaats] is vastgehouden, nadat hij in Amstelveen is ontvoerd. Dit volgt uit de verklaring van [naam 1] hierover en uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard over de plaats waar hij is vastgehouden, in samenhang met de bevindingen van de politie over die woning. In dat verband overweegt de rechtbank nog het volgende.
[naam 1]
Van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] dat op 9 maart 2017 bij [verdachte] in gebruik was, zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 11 februari 2017 tot en met 20 maart 2017. Zoals hiervoor reeds is genoemd, heeft [verdachte] telefonisch contact gehad met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en dat bij de politie bekend staat als het telefoonnummer van [naam 1] . [naam 1] woont op de [adres 2] te [plaats] . [naam 1] heeft op 18 mei 2017 bij de politie bevestigd dat dit telefoonnummer bij hem in gebruik is. Van het telefoonnummer van [naam 1] zijn eveneens de historische verkeersgegevens opgevraagd, waaruit blijkt dat één van de meest voorkomende tegennummers van [naam 1] het telefoonnummer van [verdachte] is. Uit de historische verkeersgegevens kan verder worden afgeleid dat op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verdachte] .
[naam 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een paar maanden voor 9 maart 2017 is benaderd door zijn dealer die zich “ [naam 2] ” noemt, maar dat dit waarschijnlijk niet zijn echte naam is. [naam 2] heeft hem toen gevraagd of hij zijn woning aan de [adres 2] te [plaats] ter beschikking wilde stellen voor bolletjesslikkers. Een paar dagen voor 9 maart 2017 werd [naam 1] opnieuw door [naam 2] benaderd met dezelfde vraag. [naam 1] mocht zelf een dag niet in zijn huis komen. Nadat hij € 500,- van [naam 2] had gekregen, heeft [naam 1] zijn huissleutels aan hem afgegeven. Na terugkomst in zijn woning waren het tapijt en stroken behang weg uit de kamer rechts. Op de hem getoonde foto die op 6 maart 2017 in de [adres 2] is gemaakt heeft [naam 1] [naam 2] herkend als de middelste persoon op de foto. [verdachte] heeft, als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 1] ter zitting gehoord, zichzelf als de middelste persoon op de foto geïdentificeerd en verklaard dat hij zichzelf [naam 2] noemde in zijn contact met [naam 1] . Daarmee staat voor de rechtbank vast dat [naam 1] met [verdachte] afspraken heeft gemaakt over het beschikbaar stellen van zijn woning.
De raadsman heeft betwist dat de bevindingen met betrekking tot 6 maart 2017 in verband kunnen worden gebracht met de woning aan de [adres 2] en in dat verband opgemerkt dat [naam 1] heeft verklaard dat hij één sleutel aan [verdachte] heeft gegeven, wat overigens door [verdachte] wordt betwist. Uit navraag bij een bewoner aan de [adres 2] is de raadsman echter gebleken dat er drie sleutels nodig zijn om een woning in het flatgebouw aan de [adres 2] binnen te kunnen komen. Datzelfde geldt dus ook voor de woning aan de [adres 2] . Het is dus niet mogelijk om met één sleutel de woning van [naam 1] binnen te komen. De rechtbank merkt ten eerste op dat [naam 1] bij de rechter-commissaris weliswaar heeft verklaard dat hij “een sleutel” aan [verdachte] heeft gegeven, maar dat hij bij de politie op 18 mei 2017 heeft gesproken over “sleutels”. Wat hier ook van zij, [naam 1] heeft verklaard dat hij zijn woning beschikbaar heeft gesteld aan [verdachte] . Daartoe heeft [naam 1] zijn sleutel(s) aan [verdachte] gegeven met de bedoeling dat [verdachte] bij zijn woning naar binnen kon gaan. Hetgeen de raadsman hierover heeft aangevoerd, doet hier niet aan af.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam 1] kent uit het drugscircuit en dat hij in 2014 en 2015 heroïne en cocaïne aan [naam 1] heeft verkocht onder de naam [naam 2] . Tevens maakte hij in die tijd wel eens gebruik van de keuken van [naam 1] voor het uitkoken van drugs. Deze “ [naam 2] ” periode is echter al een tijdje voorbij. Op 9 maart 2017 heeft hij een gram drugs aan [naam 1] gegeven, omdat hij wat over had. Hij gaf [naam 1] wel vaker een mazzeltje. De verklaring van [naam 1] dat hij aan hem gevraagd zou hebben zijn woning beschikbaar te stellen is dan ook niet waar, aldus [verdachte] .
Deze verklaring van [verdachte] kan de rechtbank niet rijmen met het feit dat [verdachte] op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 in totaal 10 keer telefonisch contact met [naam 1] heeft opgenomen. Opvallend is dat op 9 maart 2017 tweemaal door [verdachte] naar [naam 1] is gebeld rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] , te weten om 16:55 uur en om 17:08 uur. De rechtbank acht tevens opvallend dat vóór 6 maart 2017 geen telefonisch contact is geweest tussen [naam 1] en [verdachte] , zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2018 ten aanzien van de belcontacten tussen [verdachte] en andere verdachten. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt het voorgaande de verklaring van [naam 1] dat [verdachte] enkele dagen voor 9 maart 2017 contact met hem heeft opgenomen. Dat [naam 1] zijn huis op verzoek van [verdachte] ter beschikking heeft gesteld acht de rechtbank hiermee ook geloofwaardig. De rechtbank ziet dan ook geen reden om niet uit te gaan van de verklaring van [naam 1] .
Verklaring [slachtoffer] en bevindingen politie
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij in de auto was meegenomen, op enig moment ergens naar binnen is gebracht, dat hij daar enige tijd is geweest en dat daar zijn pink is afgeknipt. Om binnen te komen moest hij een aantal trappen op en dan direct rechtsaf een drempel over. Eén van de gemaskerde mannen liet hem weten dat het vier trappen waren. Ten aanzien van de ruimte waarin hij is vastgehouden heeft [slachtoffer] verklaard dat hij denkt dat het een kleine kamer betreft. Hij heeft met zijn rug tegen iets aangezeten, waarschijnlijk een bank. De vloer was koud en klonk niet als laminaat. Daarnaast hoorde [slachtoffer] dat er glazen en blikjes werden neergezet op iets wat, naar zijn idee, een glazen tafel moet zijn geweest. Het was voor hem een herkenbaar geluid, omdat hij zelf thuis ook een glazen tafel heeft. De radio of de televisie stond zachtjes aan, aldus [slachtoffer] .
Naar aanleiding van de uitzending van het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ op
4 april 2017 heeft een getuige zich bij de politie gemeld. Deze getuige heeft verklaard een verdachte situatie te hebben waargenomen op 6 maart 2017 in de [adres 2] te [plaats] . De getuige heeft gezien dat een witte Peugeot de straat in is komen rijden, waarna er drie onbekende mannen zijn uitgestapt en een verder gelegen portiek in de straat zijn ingelopen. De getuige heeft hierop een foto van de witte Peugeot en de drie mannen gemaakt. De witte Peugeot was voorzien van het kenteken [kenteken] . Uit onderzoek is gebleken dat deze witte Peugeot op naam stond van autoverhuurbedrijf AVIS en in ieder geval vanaf 5 maart 2017 was gehuurd door [medeverdachte 1] . Door de politie is vervolgens een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de drie mannen. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2017 heeft de verbalisant de achterste man herkend als [medeverdachte 1] .
Hoewel behoedzaam moet worden omgegaan met de bewijskracht van een dergelijke herkenning, is de rechtbank is van oordeel dat deze herkenning kan worden gebruikt voor het bewijs dat [medeverdachte 1] op 6 maart 2017 in de [adres 2] aanwezig was. Niet alleen verbalisant, ook [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] als de achterste man (en [verdachte] als de middelste man) op de foto herkend. Desgevraagd heeft [verdachte] ter terechtzitting op 23 maart 2018 zichzelf aangewezen als de middelste man op de foto van 6 maart 2017. Voorts zijn de drie mannen gekoppeld aan de door [medeverdachte 1] gehuurde witte auto.
De rechtbank stelt derhalve vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 6 maart 2017 gezamenlijk in de [adres 2] te [plaats] zijn geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat de woning aan de [adres 2] overeenkomt met de door [slachtoffer] beschreven ruimte en zijn beschrijving van de manier waarop hij daar naar binnen is gekomen. Blijkens de fotobijlagen van het proces-verbaal Sporenonderzoek van 2 juni 2017 staat er in de woning namelijk, overeenkomstig hetgeen [slachtoffer] heeft omschreven, een glazen tafel en een televisie in de woning. De vloer is gedeeltelijk voorzien van tegels en in een kleine slaapkamer is sprake van een kale vloer. De woning is te bereiken via de portiek van nummer [nummers] en het bijbehorende trappenhuis. Aan het einde van de trap kan direct rechtsaf de woning worden betreden.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de woning van [naam 1] aan de [adres 2] te [plaats] heeft geregeld met de bedoeling hiervan gebruik te maken bij de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. De rechtbank kan het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 6 maart 2017 in de [adres 2] zijn aangetroffen niet anders zien dan betrekking hebbend op de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017.
4.4.3.4 Verklaring [medeverdachte 2]
De rechtbank ziet verdere ondersteuning voor de betrokkenheid van [verdachte] in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft onder meer verklaard dat hij wist dat [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de ontvoering betrokken waren. In dat verband heeft hij verklaard dat hij maanden voor de ontvoering is benaderd door [verdachte] met de vraag of hij geld wilde verdienen, omdat er iets groots ging gebeuren. Kort voor 9 maart 2017 heeft [verdachte] aan [medeverdachte 2] verteld dat hij nog geld van het slachtoffer moest krijgen. Op de dag van de ontvoering moest [medeverdachte 2] beschikbaar blijven, zodat hij [verdachte] met de auto kon ophalen. Om 17:00 uur heeft [verdachte] naar [medeverdachte 2] gebeld, waarbij [verdachte] hem vertelde hij dat “hij bezig was met de zaak van Amstelveen”. Daarnaast heeft [verdachte] tegen hem gezegd dat “het bezig was” en dat hij een man had gepakt en “ze hebben hem gepakt”. [medeverdachte 2] heeft [verdachte] op 9 maart 2017 ook daadwerkelijk opgehaald met voornoemde witte Peugeot die op dat moment door [medeverdachte 1] was gehuurd. Op de vraag van [medeverdachte 2] wat er was gebeurd heeft [verdachte] volgens [medeverdachte 2] geantwoord: “komt nog wel, ik vertel het nog wel”.
De enkele stelling van [verdachte] dat [medeverdachte 2] liegt, wordt door de rechtbank gepasseerd. De verklaring van [medeverdachte 2] past immers goed bij hetgeen feitelijk bleek voorgevallen en bij de telefonische contacten van alle medeverdachten.
4.4.3.5 Medeplichtigheid
Medeplichtigheid als bedoeld in artikel 48 Sr is het bevorderen of gemakkelijk maken van andermans strafbaar handelen, oftewel het hulp bieden aan de dader bij het begaan van een misdrijf. ​Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: het opzet moet niet alleen gericht zijn op het behulpzaam zijn of op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen. Daarnaast moet verdachte ook opzet hebben op het misdrijf dat hij ondersteunt (in casu de wederrechtelijke vrijheidsberoving). Voorwaardelijk opzet, het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans, is voldoende.
[verdachte] heeft, naar het oordeel van de rechtbank door het voeren van de telefoongesprekken ten tijde van de vrijheidsberoving, maar met name door het regelen van de woning aan de [adres 2] ten behoeve van de ontvoering, een essentiële rol gespeeld. [verdachte] heeft het mogelijk gemaakt dat [slachtoffer] in de woning aan de [adres 2] is vastgehouden. Door zijn mededaders is gebruik gemaakt van deze door hem geboden woning. Daarmee heeft hij een onmisbare bijdrage geleverd aan de vrijheidsberoving en aan de totstandkoming van het misdrijf. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] in samenhang bezien met hetgeen overigens hierboven is weergegeven, leidt de rechtbank af dat, ook al kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] zelf in Amstelveen aanwezig is geweest ten tijde van de ontvoering van [slachtoffer] , hij in ieder geval wetenschap had van het feit dat [slachtoffer] daar op dat moment door de mededaders werd ontvoerd en dat hij van meet af aan bekend was met het plan. Daarmee heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank het opzet gehad op de door zijn medeverdachten te plegen wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] : het misdrijf dat hij heeft ondersteund.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande dus zowel het opzet op regelen en ter beschikking stellen van de woning ten behoeve van de vrijheidsberoving als het opzet op de door zijn mededaders te plegen wederrechtelijke vrijheidsberoving, wettig en overtuigend bewezen. Het handelen van verdachte kan dan ook als medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving gekwalificeerd worden.
4.4.4
Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
4.4.4.1 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: (medeplegen) poging doodslag
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen de aan [verdachte] onder 2 ten laste gelegde (medeplegen van) poging tot doodslag, en overweegt daartoe als volgt. Zoals hierboven weergegeven, naar het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat door [verdachte] enige uitvoeringshandelingen zijn verricht in Amstelveen en evenmin dat hij betrokken is geweest bij het vervoer van [slachtoffer] van Amstelveen naar Leiden. Uit de historische verkeersgegevens die van zijn telefoonnummer zijn opgevraagd blijkt overigens ook niet dat [verdachte] op 9 maart 2017 in Amstelveen is geweest. Van overige betrokkenheid die tot bewijs van medeplegen kan leiden, is evenmin gebleken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van hetgeen onder 2 is tenlastegelegd.
4.4.4.2 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: (medeplegen) zware mishandeling
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsman – niet bewezen hetgeen [verdachte] onder 3 is ten laste gelegd, en overweegt daartoe als volgt.
Zoals al hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 9 maart 2017 in de woning aan de [adres 2] aanwezig is geweest.
Dat [verdachte] zonder zelf aanwezig te zijn geweest in de [adres 2] ten tijde van de ontvoering, toch medepleger van de zware mishandeling zou zijn, is op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende gebleken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van de tenlastegelegde zware mishandeling.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde
Een andere verdachte op 9 maart 2017 te Amstelveen en te Leiden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden en welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgesneden of afgeknipte linker pink ten gevolge heeft gehad voor die [slachtoffer] ,
immers heeft die andere verdachte, en/of zijn mededader(s),toen die [slachtoffer] als bijrijder in een auto zat waarvan de portier(en) waren afgesloten en nadat die andere verdachte en/of zijn mededader(s) hadden geschreeuwd dat hij de portieren moest openmaken,
- een pistool op die [slachtoffer] gericht en gericht gehouden

en vervolgens

- met dat vuurwapen op de ruit van het portier aan de kant van die [slachtoffer] geslagen en de portierruit aan de kant van die [slachtoffer] met dat vuurwapen stuk geschoten
en vervolgens - die [slachtoffer] onder bedreiging van dat pistool uit de auto getrokken
en
- dreigend tegen die [slachtoffer] geschreeuwd “uitstappen, uitstappen”

en

- die [slachtoffer] met dat pistool tegen zijn hoofd geslagen en de ogen van die [slachtoffer] afgeschermd met een geblindeerde skibril, en een zak over zijn hoofd gedaan

en

- die [slachtoffer] laten plaatsnemen in een andere auto en die [slachtoffer] naar een andere locatie gereden en
- die [slachtoffer] in een kamer gebracht en die [slachtoffer] tot aan zijn onderbroek ontkleed en die [slachtoffer] , terwijl zijn handen op zijn rug waren vastgemaakt met tie-wraps, die [slachtoffer] op zijn buik laten liggen op een zeil

en

- die [slachtoffer] toegevoegd de woorden: “he luister, het is aan jou hoe dit gaat aflopen, we weten alles van jou, je vrouw en kinderen. Je zoon die zit op de [naam school] toch, ik volg je al een tijdje. Het is aan jou hoe dit gaat aflopen. Als je straks je kind naast je ziet liggen.., het is aan jou hoe dit gaat aflopen” en “Je gaat binnen een uur een miljoen regelen”

en

- de mond van die [slachtoffer] met piepschuim volgestopt en de voeten van die [slachtoffer] vastgetaped en nadat die [slachtoffer] had gezegd dat hij niet wist hoe hij het miljoen moest regelen, die [slachtoffer] geslagen en met een vuurwapen geslagen

en

- vervolgens een deel van de linker pink van die [slachtoffer] afgeknipt en die [slachtoffer] toegevoegd dat zij het deel van de pink zouden opsturen naar zijn vrouw en dat hij nog een half uur had om een miljoen te regelen;
tot het plegen van welk bovenomschreven misdrijf hij verdachte, in de periode van 1 december 2016 tot en met 9 maart 2017 te Leiden en/of te Leiderdorp opzettelijk middelen heeft verschaft door het regelen en het ter beschikking stellen van een woning van [naam 1] , ten behoeve van de opzettelijke vrijheidsberoving, waar die [slachtoffer] werd vastgehouden en zwaar mishandeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank aanleiding ziet voor een veroordeling, rekening moet worden gehouden met de jeugdige leeftijd van [verdachte] , het feit dat hij geen relevante documentatie heeft en voorts met het feit dat de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd van het onder 2 tenlastegelegde.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het slachtoffer [slachtoffer] is op klaarlichte dag voor een sportschool in Amstelveen met grof geweld ontvoerd. Hij is beschoten in zijn auto en vervolgen onder bedreiging van een pistool uit zijn auto getrokken. Hij is geblinddoekt en meegenomen in een andere auto en daarna urenlang vastgehouden in een door [verdachte] daarvoor geregelde woning. In deze woning is [slachtoffer] op gruwelijke wijze mishandeld waardoor hij blijvend een groot deel van zijn pink moet missen. Met het regelen en ter beschikking stellen van een woning heeft [verdachte] ook in de ogen van de wetgever een essentiële rol gespeeld bij de voorbereiding van het delict. Hij heeft daarmee namelijk voldaan aan de omschrijving in artikel 282 lid 4 Sr, te weten het opzettelijk een plaats verschaffen tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Met die bepaling heeft de wetgever vastgelegd dat degene die door het verschaffen van een plaats medeplichtig is aan vrijheidsberoving, even zwaar kan worden gestraft als de plegers van het delict zelf. De rechtbank rekent de rol die [verdachte] heeft gehad in het bewezen verklaarde dan ook zeer aan. Met het bewezen verklaarde heeft [verdachte] inbreuk gemaakt op één van de meest fundamentele rechten die een mens heeft: de vrijheid om te gaan en staan waar men wil. [verdachte] heeft hiermee blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Dat de ontvoering grote onrust en angst te weeg heeft gebracht, niet alleen bij [slachtoffer] , maar ook bij zijn echtgenote, blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Omdat de ontvoering heeft plaatsgevonden overdag op het parkeerterrein van een sportschool, waar vele mensen aanwezig waren, heeft dit geweld ook bij omstanders gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht. [verdachte] heeft bij deze gevolgen kennelijk in het geheel niet stilgestaan.
De achtergrond van de ontvoering is tot op heden niet duidelijk geworden. De daders lijken zich in het drugsmilieu op te houden. Gelet op de aantekeningen in het schrift van [medeverdachte 1] zijn er grote geldbedragen in het spel. De daders meenden kennelijk dat [slachtoffer] hen een groot geldbedrag moest geven. Zij zijn er niet voor teruggedeinsd hem zijn pink af te knippen om dat bedrag te krijgen. Dit is van een gruwelijkheid die niet vaak in rechtszaken wordt gezien.
De rechtbank neemt het [verdachte] kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en dat hij geen enkel besef lijkt te hebben van de strafwaardigheid van zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2018 betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving is, mede gelet op het daarop gestelde strafmaximum (8 jaren gevangenisstraf), een zwaar misdrijf. In de regel kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, ook niet wanneer het medeplichtigheid aan genoemd feit betreft. Niet gebleken is van persoonlijke omstandigheden van verdachte waar ten voordele van hem rekening mee gehouden dient te worden. Een reclasseringsadvies is niet tot stand gekomen.
De rechtbank acht minder bewezen dan waarop de officier van justitie de eis heeft gebaseerd. Daarom zal de rechtbank verdachte een iets lagere straf opleggen dan gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van het voorarrest passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 16.107,- aan materiële schadevergoeding en
€ 18.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 maart 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Deze schadevergoeding is gevorderd als ‘voorschot’.
Desgevraagd heeft de raadsman van [slachtoffer] ter zitting verklaard dat vooralsnog geen nadere onderbouwing zal volgen van de schadeposten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd nu de verdediging de hoogte daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de traumatische ervaring van de benadeelde partij en het feit dat hij voor het leven is verminkt, waardeert de officier van justitie de immateriële schade in deze zaak op € 10.000,-. Voor het overige dient de vordering om immateriële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het verzoek om materiële schadevergoeding kan deels, voor zover dat ziet op de gevraagde proceskosten, worden toegewezen. Dit alles met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde kosten ten aanzien van het eigen risico en inkomstenderving zijn daarentegen onvoldoende onderbouwd, zodat de gevorderde materiële schade voor dit deel eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu zij integrale vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gestelde psychische schade onvoldoende is onderbouwd. De overgelegde verwijzingsbrief naar een psycholoog is daartoe onvoldoende. De gevorderde € 700,- voor het eigen risico dient te worden afgewezen nu dit toekomstige kosten betreft. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst met zijn voormalig werkgever is een eigen keuze van de benadeelde partij geweest. De benadeelde partij had bovendien een Ziektewet- of Werkloosheidsuitkering kunnen aanvragen. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de gemaakte kosten rechtsbijstand het liquidatietarief kanton van toepassing is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat de vordering naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd. Zo is het causale verband tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bewezen verklaarde feiten niet duidelijk onderbouwd. Evenmin is onderbouwd dat de benadeelde partij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt in het kader van het eigen risico die het rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. De behandeling van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding thans naar billijkheid op € 5.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt voorts dat de schadevergoeding – zoals gevorderd – zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Nu meerdere daders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank bepalen dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [medeverdachte 1] opgelegd.
Voorts zal [medeverdachte 1] worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten in beginsel dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
Bij de toepassing van het liquidatietarief dient aansluiting te worden gezocht bij de competentieregels voor de civielrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat voor vorderingen tot en met € 25.000,- het Liquidatietarief kanton wordt gehanteerd en voor vorderingen boven € 25.000,- het Liquidatietarief rechtbank en gerechtshoven. Bij het bepalen van het toepasselijke tarief in strafzaken wordt uitgegaan van de hoogte van het toegewezen bedrag.
De rechtbank ziet geen redenen om van het toepasselijke geachte liquidatietarief af te wijken en zal de proceskosten, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen naar de maatstaf van het Liquidatietarief kanton. Er zullen 3 punten à € 200,- worden toegekend, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 2 punten voor de behandeling van de vordering ter zitting, nu de zitting over meerdere dagen heeft plaatsgevonden en het redelijk is dat de raadsman van [slachtoffer] daar deels bij aanwezig is geweest.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 48 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
[verdachte] wordt hierna als ‘verdachte’ aangeduid.
 Verklaart het onder 1 primair en subsidiair, en het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde
medeplichtigheid aan het medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven/beroofd houden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toe de vordering van
[slachtoffer], tot € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade te weten 9 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op een bedrag van € 600,- (zegge: zeshonderd euro) voor kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 60 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. van den Broek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2018.