4.4.3Bewezenverklaring medeplichtigheid wederrechtelijke vrijheidsberoving
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich wel schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , het meer subsidiair tenlastegelegde onder het tweede alternatief. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.3.1 Telefonische contacten
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] op 9 maart 2017 meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met het nummer eindigend op - [nummer] . Dit nummer wordt toegeschreven aan [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft ter zitting bevestigd dat hij die avond met [medeverdachte 1] op dat nummer heeft gebeld. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij handelde in verdovende middelen en dat zijn telefoongesprekken die avond met [medeverdachte 1] gaan over een drugsdeal die hij met vaste klanten had gesloten. De rechtbank wil best aannemen dat [verdachte] handelde in drugs, maar het dossier ondersteunt zijn stelling dat juist deze gesprekken betrekking hadden op een drugsdeal, in het geheel niet. Volgens [verdachte] wordt in het gesprek om 19:53 uur gesproken over vijf gram coke. Wanneer in het gesprek om 20:30 uur door [medeverdachte 1] wordt gevraagd of het “klaar” is, ziet dit volgens [verdachte] op de vraag of de drugsdeal was doorgegaan. De rechtbank acht deze uitleg van [verdachte] ongeloofwaardig. Gelet op de door [medeverdachte 1] gestelde vragen in het gesprek om 19:53 uur, te weten: “He, waar ben je?” en “Hoe lang ongeveer?”, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het antwoord van [verdachte] , te weten: “onderweg” in samenhang met het antwoord: “vijf”, ziet op vijf gram coke. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit gesprek dat [verdachte] onderweg is en het nog vijf minuten duurt voor hij zijn plaats van bestemming zal bereiken. Dat [medeverdachte 1] hierop antwoordt: “Oké is goed, schiet op”, bevestigt deze lezing naar het oordeel van de rechtbank.
Ook de frequentie van het telefonisch contact op die avond, past naar het oordeel van de rechtbank niet goed bij een drugsdeal. Uit het dossier blijkt immers dat er op 9 maart 2017 sprake is van bijna doorlopend telefonisch contact tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en tussen [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] substantieel meer dan op alle andere onderzochte dagen. Weliswaar heeft [verdachte] aangevoerd dat hij altijd veel telefonisch contact heeft met zijn vrienden, maar dat verklaart niet waarom er op 9 maart 2017 zoveel meer contact was dan gebruikelijk, als slechts sprake was van een enkele drugsdeal, iets wat – blijkens de verklaringen van [verdachte] – tot de normale dagelijkse bezigheden behoorde.
Alle gesprekken in de avond van 9 maart 2017 hebben plaatsgevonden terwijl de vrijheidsberoving van [slachtoffer] gaande was. Gelet op de aard en inhoud van de gesprekken en nu een andere geloofwaardige verklaring voor deze gesprekken ontbreekt, kan het niet anders dan dat deze gesprekken deel uitmaken van het ontvoeringsproces en verbindt de rechtbank daaraan de conclusie dat [verdachte] op de hoogte was van deze ontvoering.
4.4.3.2 Het schrift en de agenda van [medeverdachte 1]
Nadat [medeverdachte 1] is aangehouden in de woning van diens ex-vriendin [naam ex-vriendin] , aan de [adres 3] te [plaats] , heeft een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. Bij de doorzoeking zijn onder meer een schrift en een agenda in beslag genomen. [medeverdachte 1] heeft hierover bij de politie verklaard dat zowel het schrift als de agenda zijn eigendom zijn en dat hij deze altijd bij zich had. In het schrift en de agenda zijn, naast zijn dagelijkse bezigheden en afspraken, verschillende aantekeningen gemaakt, die betrekking hebben op het dagelijks leven van [slachtoffer] . Zo is onder meer het adres van [slachtoffer] genoteerd, het adres van de basisschool van zijn kinderen en de notitie
: “Judo dinsdag”. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op die dag met zijn kinderen naar judo gaat.
Daarnaast staat in de agenda genoteerd:
“ [kenteken] ”. Dit betreft het kenteken van de Volkswagen Golf van [slachtoffer] . Verder staat in de agenda van [medeverdachte 1] het Imei-nummer genoteerd van het peilbaken dat onder de Volkswagen Golf van [slachtoffer] bleek gemonteerd. Ook staat een aantal keer het woord “ [bijnaam] ” en “ [bijnaam] ) [bijnaam] ” genoteerd, hetgeen volgens [medeverdachte 1] de bijnaam is van [verdachte] . De rechtbank hecht geen waarde aan de stelling van [medeverdachte 1] dat genoemde informatie in zijn schrift en agenda ziet op een eerder gesloten drugsdeal. Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank niet anders kan dan vaststellen dat de informatie met betrekking tot het dagelijkse leven van [slachtoffer] die in het schrift en de agenda van [medeverdachte 1] is aangetroffen, een voorbereiding betreft ten behoeve van de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017.
Feit is ook dat [slachtoffer] daadwerkelijk is ontvoerd vanuit de Volkswagen Golf met peilbaken en dat door de ontvoerders is gedreigd om zijn vrouw en kinderen iets aan te doen en dat daarbij de naam van de school van zijn kinderen, te weten de ‘Orion’, is genoemd. De door [medeverdachte 1] opgeschreven aantekeningen in zijn eigen, bij hem aangetroffen en steeds bij hem in bezit zijnde agenda en schrift, passen naadloos in deze ontvoering.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de informatie met betrekking tot het dagelijkse leven van [slachtoffer] die in het schrift en de agenda van [medeverdachte 1] is aangetroffen, ziet op de (voorbereiding van de) ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. [medeverdachte 1] heeft immers op die manier, naar eigen zeggen samen met een medeverdachte, het dagelijks leven van [slachtoffer] in kaart gebracht en was aldus al in een voorbereidend stadium betrokken bij de ontvoering. De aantekeningen waarin [bijnaam] en [bijnaam] , de bijnamen van [verdachte] , worden genoemd hebben daarop kennelijk eveneens betrekking.
4.4.3.3 Woning aan de [adres 2] te [plaats]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] in de woning van [naam 1] aan de [adres 2] te [plaats] is vastgehouden, nadat hij in Amstelveen is ontvoerd. Dit volgt uit de verklaring van [naam 1] hierover en uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard over de plaats waar hij is vastgehouden, in samenhang met de bevindingen van de politie over die woning. In dat verband overweegt de rechtbank nog het volgende.
[naam 1]
Van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] dat op 9 maart 2017 bij [verdachte] in gebruik was, zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 11 februari 2017 tot en met 20 maart 2017. Zoals hiervoor reeds is genoemd, heeft [verdachte] telefonisch contact gehad met het telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] en dat bij de politie bekend staat als het telefoonnummer van [naam 1] . [naam 1] woont op de [adres 2] te [plaats] . [naam 1] heeft op 18 mei 2017 bij de politie bevestigd dat dit telefoonnummer bij hem in gebruik is. Van het telefoonnummer van [naam 1] zijn eveneens de historische verkeersgegevens opgevraagd, waaruit blijkt dat één van de meest voorkomende tegennummers van [naam 1] het telefoonnummer van [verdachte] is. Uit de historische verkeersgegevens kan verder worden afgeleid dat op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verdachte] .
[naam 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een paar maanden voor 9 maart 2017 is benaderd door zijn dealer die zich “ [naam 2] ” noemt, maar dat dit waarschijnlijk niet zijn echte naam is. [naam 2] heeft hem toen gevraagd of hij zijn woning aan de [adres 2] te [plaats] ter beschikking wilde stellen voor bolletjesslikkers. Een paar dagen voor 9 maart 2017 werd [naam 1] opnieuw door [naam 2] benaderd met dezelfde vraag. [naam 1] mocht zelf een dag niet in zijn huis komen. Nadat hij € 500,- van [naam 2] had gekregen, heeft [naam 1] zijn huissleutels aan hem afgegeven. Na terugkomst in zijn woning waren het tapijt en stroken behang weg uit de kamer rechts. Op de hem getoonde foto die op 6 maart 2017 in de [adres 2] is gemaakt heeft [naam 1] [naam 2] herkend als de middelste persoon op de foto. [verdachte] heeft, als getuige in de zaak tegen [medeverdachte 1] ter zitting gehoord, zichzelf als de middelste persoon op de foto geïdentificeerd en verklaard dat hij zichzelf [naam 2] noemde in zijn contact met [naam 1] . Daarmee staat voor de rechtbank vast dat [naam 1] met [verdachte] afspraken heeft gemaakt over het beschikbaar stellen van zijn woning.
De raadsman heeft betwist dat de bevindingen met betrekking tot 6 maart 2017 in verband kunnen worden gebracht met de woning aan de [adres 2] en in dat verband opgemerkt dat [naam 1] heeft verklaard dat hij één sleutel aan [verdachte] heeft gegeven, wat overigens door [verdachte] wordt betwist. Uit navraag bij een bewoner aan de [adres 2] is de raadsman echter gebleken dat er drie sleutels nodig zijn om een woning in het flatgebouw aan de [adres 2] binnen te kunnen komen. Datzelfde geldt dus ook voor de woning aan de [adres 2] . Het is dus niet mogelijk om met één sleutel de woning van [naam 1] binnen te komen. De rechtbank merkt ten eerste op dat [naam 1] bij de rechter-commissaris weliswaar heeft verklaard dat hij “een sleutel” aan [verdachte] heeft gegeven, maar dat hij bij de politie op 18 mei 2017 heeft gesproken over “sleutels”. Wat hier ook van zij, [naam 1] heeft verklaard dat hij zijn woning beschikbaar heeft gesteld aan [verdachte] . Daartoe heeft [naam 1] zijn sleutel(s) aan [verdachte] gegeven met de bedoeling dat [verdachte] bij zijn woning naar binnen kon gaan. Hetgeen de raadsman hierover heeft aangevoerd, doet hier niet aan af.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam 1] kent uit het drugscircuit en dat hij in 2014 en 2015 heroïne en cocaïne aan [naam 1] heeft verkocht onder de naam [naam 2] . Tevens maakte hij in die tijd wel eens gebruik van de keuken van [naam 1] voor het uitkoken van drugs. Deze “ [naam 2] ” periode is echter al een tijdje voorbij. Op 9 maart 2017 heeft hij een gram drugs aan [naam 1] gegeven, omdat hij wat over had. Hij gaf [naam 1] wel vaker een mazzeltje. De verklaring van [naam 1] dat hij aan hem gevraagd zou hebben zijn woning beschikbaar te stellen is dan ook niet waar, aldus [verdachte] .
Deze verklaring van [verdachte] kan de rechtbank niet rijmen met het feit dat [verdachte] op 6, 7, 8 en 9 maart 2017 in totaal 10 keer telefonisch contact met [naam 1] heeft opgenomen. Opvallend is dat op 9 maart 2017 tweemaal door [verdachte] naar [naam 1] is gebeld rond het tijdstip van de ontvoering van [slachtoffer] , te weten om 16:55 uur en om 17:08 uur. De rechtbank acht tevens opvallend dat vóór 6 maart 2017 geen telefonisch contact is geweest tussen [naam 1] en [verdachte] , zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2018 ten aanzien van de belcontacten tussen [verdachte] en andere verdachten. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt het voorgaande de verklaring van [naam 1] dat [verdachte] enkele dagen voor 9 maart 2017 contact met hem heeft opgenomen. Dat [naam 1] zijn huis op verzoek van [verdachte] ter beschikking heeft gesteld acht de rechtbank hiermee ook geloofwaardig. De rechtbank ziet dan ook geen reden om niet uit te gaan van de verklaring van [naam 1] .
Verklaring [slachtoffer] en bevindingen politie
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij in de auto was meegenomen, op enig moment ergens naar binnen is gebracht, dat hij daar enige tijd is geweest en dat daar zijn pink is afgeknipt. Om binnen te komen moest hij een aantal trappen op en dan direct rechtsaf een drempel over. Eén van de gemaskerde mannen liet hem weten dat het vier trappen waren. Ten aanzien van de ruimte waarin hij is vastgehouden heeft [slachtoffer] verklaard dat hij denkt dat het een kleine kamer betreft. Hij heeft met zijn rug tegen iets aangezeten, waarschijnlijk een bank. De vloer was koud en klonk niet als laminaat. Daarnaast hoorde [slachtoffer] dat er glazen en blikjes werden neergezet op iets wat, naar zijn idee, een glazen tafel moet zijn geweest. Het was voor hem een herkenbaar geluid, omdat hij zelf thuis ook een glazen tafel heeft. De radio of de televisie stond zachtjes aan, aldus [slachtoffer] .
Naar aanleiding van de uitzending van het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’ op
4 april 2017 heeft een getuige zich bij de politie gemeld. Deze getuige heeft verklaard een verdachte situatie te hebben waargenomen op 6 maart 2017 in de [adres 2] te [plaats] . De getuige heeft gezien dat een witte Peugeot de straat in is komen rijden, waarna er drie onbekende mannen zijn uitgestapt en een verder gelegen portiek in de straat zijn ingelopen. De getuige heeft hierop een foto van de witte Peugeot en de drie mannen gemaakt. De witte Peugeot was voorzien van het kenteken [kenteken] . Uit onderzoek is gebleken dat deze witte Peugeot op naam stond van autoverhuurbedrijf AVIS en in ieder geval vanaf 5 maart 2017 was gehuurd door [medeverdachte 1] . Door de politie is vervolgens een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de drie mannen. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 april 2017 heeft de verbalisant de achterste man herkend als [medeverdachte 1] .
Hoewel behoedzaam moet worden omgegaan met de bewijskracht van een dergelijke herkenning, is de rechtbank is van oordeel dat deze herkenning kan worden gebruikt voor het bewijs dat [medeverdachte 1] op 6 maart 2017 in de [adres 2] aanwezig was. Niet alleen verbalisant, ook [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] als de achterste man (en [verdachte] als de middelste man) op de foto herkend. Desgevraagd heeft [verdachte] ter terechtzitting op 23 maart 2018 zichzelf aangewezen als de middelste man op de foto van 6 maart 2017. Voorts zijn de drie mannen gekoppeld aan de door [medeverdachte 1] gehuurde witte auto.
De rechtbank stelt derhalve vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 6 maart 2017 gezamenlijk in de [adres 2] te [plaats] zijn geweest.
De rechtbank overweegt voorts dat de woning aan de [adres 2] overeenkomt met de door [slachtoffer] beschreven ruimte en zijn beschrijving van de manier waarop hij daar naar binnen is gekomen. Blijkens de fotobijlagen van het proces-verbaal Sporenonderzoek van 2 juni 2017 staat er in de woning namelijk, overeenkomstig hetgeen [slachtoffer] heeft omschreven, een glazen tafel en een televisie in de woning. De vloer is gedeeltelijk voorzien van tegels en in een kleine slaapkamer is sprake van een kale vloer. De woning is te bereiken via de portiek van nummer [nummers] en het bijbehorende trappenhuis. Aan het einde van de trap kan direct rechtsaf de woning worden betreden.
Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de woning van [naam 1] aan de [adres 2] te [plaats] heeft geregeld met de bedoeling hiervan gebruik te maken bij de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017. De rechtbank kan het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op 6 maart 2017 in de [adres 2] zijn aangetroffen niet anders zien dan betrekking hebbend op de ontvoering van [slachtoffer] op 9 maart 2017.
4.4.3.4 Verklaring [medeverdachte 2]
De rechtbank ziet verdere ondersteuning voor de betrokkenheid van [verdachte] in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft onder meer verklaard dat hij wist dat [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de ontvoering betrokken waren. In dat verband heeft hij verklaard dat hij maanden voor de ontvoering is benaderd door [verdachte] met de vraag of hij geld wilde verdienen, omdat er iets groots ging gebeuren. Kort voor 9 maart 2017 heeft [verdachte] aan [medeverdachte 2] verteld dat hij nog geld van het slachtoffer moest krijgen. Op de dag van de ontvoering moest [medeverdachte 2] beschikbaar blijven, zodat hij [verdachte] met de auto kon ophalen. Om 17:00 uur heeft [verdachte] naar [medeverdachte 2] gebeld, waarbij [verdachte] hem vertelde hij dat “hij bezig was met de zaak van Amstelveen”. Daarnaast heeft [verdachte] tegen hem gezegd dat “het bezig was” en dat hij een man had gepakt en “ze hebben hem gepakt”. [medeverdachte 2] heeft [verdachte] op 9 maart 2017 ook daadwerkelijk opgehaald met voornoemde witte Peugeot die op dat moment door [medeverdachte 1] was gehuurd. Op de vraag van [medeverdachte 2] wat er was gebeurd heeft [verdachte] volgens [medeverdachte 2] geantwoord: “komt nog wel, ik vertel het nog wel”.
De enkele stelling van [verdachte] dat [medeverdachte 2] liegt, wordt door de rechtbank gepasseerd. De verklaring van [medeverdachte 2] past immers goed bij hetgeen feitelijk bleek voorgevallen en bij de telefonische contacten van alle medeverdachten.
Medeplichtigheid als bedoeld in artikel 48 Sr is het bevorderen of gemakkelijk maken van andermans strafbaar handelen, oftewel het hulp bieden aan de dader bij het begaan van een misdrijf. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is dubbel opzet vereist: het opzet moet niet alleen gericht zijn op het behulpzaam zijn of op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen. Daarnaast moet verdachte ook opzet hebben op het misdrijf dat hij ondersteunt (in casu de wederrechtelijke vrijheidsberoving). Voorwaardelijk opzet, het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans, is voldoende.
[verdachte] heeft, naar het oordeel van de rechtbank door het voeren van de telefoongesprekken ten tijde van de vrijheidsberoving, maar met name door het regelen van de woning aan de [adres 2] ten behoeve van de ontvoering, een essentiële rol gespeeld. [verdachte] heeft het mogelijk gemaakt dat [slachtoffer] in de woning aan de [adres 2] is vastgehouden. Door zijn mededaders is gebruik gemaakt van deze door hem geboden woning. Daarmee heeft hij een onmisbare bijdrage geleverd aan de vrijheidsberoving en aan de totstandkoming van het misdrijf. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] in samenhang bezien met hetgeen overigens hierboven is weergegeven, leidt de rechtbank af dat, ook al kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] zelf in Amstelveen aanwezig is geweest ten tijde van de ontvoering van [slachtoffer] , hij in ieder geval wetenschap had van het feit dat [slachtoffer] daar op dat moment door de mededaders werd ontvoerd en dat hij van meet af aan bekend was met het plan. Daarmee heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank het opzet gehad op de door zijn medeverdachten te plegen wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] : het misdrijf dat hij heeft ondersteund.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande dus zowel het opzet op regelen en ter beschikking stellen van de woning ten behoeve van de vrijheidsberoving als het opzet op de door zijn mededaders te plegen wederrechtelijke vrijheidsberoving, wettig en overtuigend bewezen. Het handelen van verdachte kan dan ook als medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving gekwalificeerd worden.
4.4.4Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
4.4.4.1 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: (medeplegen) poging doodslag
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen de aan [verdachte] onder 2 ten laste gelegde (medeplegen van) poging tot doodslag, en overweegt daartoe als volgt. Zoals hierboven weergegeven, naar het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat door [verdachte] enige uitvoeringshandelingen zijn verricht in Amstelveen en evenmin dat hij betrokken is geweest bij het vervoer van [slachtoffer] van Amstelveen naar Leiden. Uit de historische verkeersgegevens die van zijn telefoonnummer zijn opgevraagd blijkt overigens ook niet dat [verdachte] op 9 maart 2017 in Amstelveen is geweest. Van overige betrokkenheid die tot bewijs van medeplegen kan leiden, is evenmin gebleken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van hetgeen onder 2 is tenlastegelegd.
4.4.4.2 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: (medeplegen) zware mishandeling
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsman – niet bewezen hetgeen [verdachte] onder 3 is ten laste gelegd, en overweegt daartoe als volgt.
Zoals al hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 9 maart 2017 in de woning aan de [adres 2] aanwezig is geweest.
Dat [verdachte] zonder zelf aanwezig te zijn geweest in de [adres 2] ten tijde van de ontvoering, toch medepleger van de zware mishandeling zou zijn, is op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende gebleken.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken van de tenlastegelegde zware mishandeling.