ECLI:NL:RBAMS:2018:3249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
13/701074-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over winkeldiefstal met ISD-maatregel en bewijswaardering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 1 mei 2018 veroordeeld voor winkeldiefstal. De tenlastelegging betrof een diefstal met verbreking op 12 januari 2018 bij de H&M in Amsterdam, waarbij verdachte samen met een medeverdachte een paar schoenen en spijkerbroeken heeft weggenomen. Tijdens de zitting op 17 april 2018 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, bewezenverklaring gevorderd, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M. Keizer, verzocht om vrijspraak van het medeplegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diefstal bewezen is, maar niet het medeplegen of de verbreking. De rechtbank oordeelde dat het verwijderen van een alarmlabel niet onder de definitie van verbreking valt en dat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een ISD-maatregel van twee jaar geëist, maar de rechtbank heeft deze maatregel uiteindelijk vastgesteld op één jaar, met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met het recidiverisico en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen verdere criminaliteit. Verdachte heeft een geschiedenis van winkeldiefstallen en er zijn zorgen over zijn alcoholgebruik. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere gevangenisstraf afgewezen, omdat deze niet verenigbaar is met de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701074-18
Datum uitspraak: 1 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[achternaam verdachte],
[voornaam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. Keizer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 12 januari 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met verbreking bij de H&M ( [adres] ) van een paar schoenen en spijkerbroeken, tezamen en in vereniging gepleegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend de ten laste gelegde diefstal te hebben gepleegd. De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde medeplegen vrij te spreken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de aangifte van winkelbedrijf H&M, het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte de ten laste gelegde winkeldiefstal heeft gepleegd.
De ten laste gelegde verbreking en het medeplegen acht de rechtbank echter niet bewezen.
Verbreking
De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 3 juni 1997, NJ 1997, 576: het is van algemene bekendheid dat beveiligingslabels die aan winkelgoederen plegen te worden bevestigd doorgaans niet zijn bestemd om te verhinderen dat iemand die goederen in die winkel onder zijn bereik brengt, maar ertoe dienen om te kunnen signaleren dat die goederen zonder betaling uit die winkel worden meegenomen.
Onder braak of verbreking in de zin van artikel 311, eerste lid onder sub 5, van het Wetboek van Strafrecht, valt daarom niet het verwijderen van een alarmlabel, omdat deze handeling niet het middel is waardoor het goed onder het bereik van de dief wordt gebracht.
Medeplegen
Voorts kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] kan weliswaar worden opgemaakt dat verdachte en de medeverdachte samen in de winkel waren, maar niet kan worden vastgesteld dat de diefstal in vereniging is gepleegd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zelf de broeken en het paar schoenen heeft weggenomen en dat degene met wie hij in de winkel was niets heeft gedaan. De opmerking van verdachte dat de medeverdachte had kunnen weten dat verdachte naar binnen ging met het plan om goederen weg te nemen en - eenmaal binnen - moet hebben geweten wat verdachte aan het doen was, is onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking vast te kunnen stellen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 12 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paar schoenen en spijkerbroeken ter waarde van € 114,97, toebehorend aan winkelbedrijf H&M (filiaal [adres] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Verdachte voldoet aan de harde criteria. Nu er geen dwang- en drangkader mogelijk is, voldoet verdachte automatisch aan de zachte criteria. Verdachte is weliswaar een EU-onderdaan, maar hij kan geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Dit vormt een probleem voor de extramurale fase.
De termijn van 2 jaar biedt de mogelijkheid voor onderzoek naar een mogelijke alcoholverslaving en een klinische behandeling.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen ISD-maatregel op te leggen. Deze maatregel is een ultimum remedium.
Verdachte voldoet niet aan de zachte criteria. Het opleggen van de ‘vreemdelingenvariant’ van de maatregel is een enorm zwaar middel.
Er moet voorts een indicatie zijn om ergens aan te kunnen werken binnen de ISD-maatregel. Het enkele feit dat er vermoedens zijn van alcoholmisbruik, is hiervoor onvoldoende.
Met verwijzing naar artikel 38m, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank de maatregel slechts opleggen als er een advies over de wenselijkheid of de noodzakelijkheid van de maatregel ligt. De wens of noodzaak is echter niet vastgesteld.
In feite komt oplegging van de maatregel neer op een kale gevangenisstraf.
Het is een valide argument van de officier van justitie dat de maatschappij door het opleggen van de maatregel wordt beschermd tegen het plegen van nieuwe diefstallen door verdachte, maar dit doel kan ook worden bereikt door het opleggen van een steeds zwaardere gevangenisstraf.
Subsidiair, indien de rechtbank de ISD-maatregel op zal leggen, verzoekt de raadsman de duur ervan te beperken tot 1 jaar. Niet is onderbouwd waarom de maatregel 2 jaar zou moeten duren, gegeven de omstandigheid dat verdachte naar Duitsland wil vertrekken.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2018;
  • een reclasseringsadvies van 6 april 2018 van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Amsterdam opgesteld door D. de Vries, reclasseringswerker.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 17 april 2018 D. de Vries als deskundige gehoord.
Verdachte heeft zich – niet voor de eerste keer – schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal; een hinderlijk en veel voorkomend feit dat grote schade en overlast veroorzaakt voor de detailhandel.
Wettelijke vereisten
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan zoals omschreven in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft een misdrijf begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts moet er, zoals blijkt uit de reclasseringsrapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens genoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Reclasseringsrapportage
Uit de verklaring van verdachte en het over hem opgemaakte reclasseringsadvies komt naar voren dat verdachte ruim een jaar in Nederland is. In die periode is hij vele malen voor winkeldiefstallen veroordeeld.
De rapporteur geeft aan dat er vanuit hulpverleningsoptiek nauwelijks mogelijkheden zijn voor begeleiding binnen een strafrechtelijk juridisch kader. Dit komt door het feit dat verdachte als EU-onderdaan onvoldoende rechten heeft opgebouwd om aanspraak te kunnen maken op een adequaat hulpverleningsaanbod. Om die reden is verdachte nooit een hulpaanbod gedaan. Ook binnen de ISD-maatregel zijn de mogelijkheden beperkt, daar de interventies niet gericht zullen zijn op integratie in de Nederlandse samenleving. Een mogelijkheid is wel om te werken aan alcoholproblematiek, indien geïndiceerd.
De zachte criteria zijn volgens de rapporteur niet op verdachte van toepassing omdat hem vooralsnog geen hulpaanbod kan worden gedaan dat gericht is op toekomstperspectief in Nederland. Toezicht op bijzondere voorwaarden is geïndiceerd, maar vooralsnog niet uitvoerbaar.
Het ontbreken van werk en inkomen werkt door op vrijwel alle leefgebieden. Daarnaast is voldoende aannemelijk dat er sprake is van alcoholproblematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De rapporteur geeft vervolgens geen advies in haar rapportage, maar benoemt drie opties.
Volgens de rapporteur heeft het Leger des Heils in dergelijke gevallen (te weten: het niet kunnen uitvoeren van behandeling en begeleiding) gekozen voor het beschrijven van opties, en niet voor het geven van een concreet advies.
Voorts zijn de zachte criteria volgens de rapporteur niet van toepassing in alle zaken waarin geen toezicht mogelijk is; dit is volgens haar een afspraak tussen het Openbaar Ministerie en de Reclassering.
Vrijwillig vertrek
Verdachte heeft aangevoerd dat hij graag naar Duitsland wil vertrekken. Op de vragen van de rechtbank waar hij exact heen wil, wie hij daar kent en hoe hij daar in zijn levensonderhoud zal gaan voorzien, wordt verdachte niet concreet.
Verdachte stelt naar een klein plaatsje bij [plaats (Duitsland)] te vertrekken, waar een vriend van hem woont. Hij kan naar eigen zeggen daar in de kassen gaan werken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte reeds in de zaak met parketnummer 13/684429-17 in oktober 2017 tegenover de reclasseringswerker heeft verklaard dat hij geen toekomstperspectief meer heeft in Nederland, en na zijn detentie in die zaak zal afreizen naar Duitsland. In tegenstelling tot een vertrek naar Duitsland, heeft verdachte zich na de detentie in genoemde zaak opnieuw schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal in Nederland.
Opleggen ISD-maatregel
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen. In het kader van deze maatregel kan worden geprobeerd om verdachte te motiveren tot terugkeer naar Letland, zodat hij daar een bestaan kan opbouwen.
Gedurende zijn verblijf in Nederland is verdachte meermalen voor vermogensdelicten veroordeeld. Aannemelijk is dat daarbij het drinken van alcohol door verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld; verdachte verklaart immers zelf dat hij gaat stelen als hij alcohol drinkt.
Hoewel verdachte stelt dat hij zal stoppen met drinken als hij vrij komt, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat hij, eenmaal op vrije voeten, niet in zijn oude gedrag zal terugvallen.
Verdachte heeft inmiddels meerdere gevangenisstraffen achter de rug, maar deze lijken geen blijvend effect op zijn alcoholgebruik en het daarmee samenhangende criminele gedrag te hebben gehad.
Het belang van de samenleving dat verdachte geen overlast en schade meer zal veroorzaken, staat nu voorop. De rechtbank ziet geen reden om de maatregel niet op te leggen.
Verdachte pleegt aan de lopende band winkeldiefstallen. In Nederland heeft verdachte – ook naar eigen zeggen – geen perspectief. Door taal- en financieringsproblemen is een verplicht reclasseringscontact geen optie.
Kale ISD
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat oplegging van de maatregel in feite neerkomt op een gevangenisstraf, overweegt de rechtbank als volgt.
Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Binnen de ISD kan gewerkt worden aan het motiveren van verdachte tot terugkeer naar Letland. Omdat verdachte geen recht heeft op sociale voorzieningen in Nederland en van een noodzaak tot en mogelijkheden van resocialisatie in de Nederlandse samenleving geen sprake is, zal de ISD-maatregel geen extramurale fase kennen, zoals bij Nederlanders wel het geval is. Om die reden zal de rechtbank, met het oog op de eisen van proportionaliteit, de duur van de maatregel beperken tot 1 jaar.
De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, zal de rechtbank niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 9 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 10/691042-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 april 2017 van de rechtbank Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 week, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank is echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zich niet verdraagt met de op te leggen ISD-maatregel. De vordering wordt daarom afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 1 (één) jaar.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/691042-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2018.
[...]

[...]

[...]

[...]