4.4Oordeel van de rechtbank
Doel en reden van binnentreden
De rechtbank dient bij de beoordeling van het gestelde vormverzuim allereerst vast te stellen met welk doel is binnengetreden in de woning van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van binnentreden (p. 43) was dit ter aanhouding buiten heterdaad van [persoon 2] .
Uit de uit onderzoek 13Eden gevoegde stukken is gebleken dat [persoon 2] werd gezocht voor twee geweldsincidenten, gepleegd op 16 oktober 2016 en 29 januari 2017. Tevens blijkt uit die stukken dat de politie meende dat de woning van verdachte mogelijk de huidige verblijfplaats was van [persoon 2] , op grond van een analyse van de aangesloten technische acties op [persoon 2] , samen met de wetenschap uit eerder onderzoek dat [persoon 2] omgang had met verdachte.
Contacten tussen verdachte en [persoon 2]
Uit onderzoek in de politiesystemen (p. 58) was naar voren gekomen dat verdachte omgang heeft gehad met [persoon 2] . Verdachte en [persoon 2] zijn samen aangehouden op 29 juli 2011, 27 mei 2015 en 2 maart 2016. Na de laatste mutatie van 2 maart 2016 is niet meer gebleken van enig contact tussen verdachte en [persoon 2] .
Zendmastgegevens en plaatsbepaling
Uit de analyse van historische verkeersgegevens in het onderzoek naar de verblijfplaats van [persoon 2] blijkt volgens het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016 dat de telefoon van [persoon 2] eenmaal op 13 oktober 2016 (te 23.57 uur) en driemaal op 16 oktober 2016 (tussen 03.15 en 3.30 uur) gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres 2] te Amsterdam. De afstand tussen deze zendmast en het adres van verdachte ( [adres 3] ) betreft hemelsbreed 720 meter. Tussen de genoemde locaties ligt het gebied van het [naam gebied] .
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een tijdsverloop van meer dan vier maanden tussen het moment dat de telefoon van [persoon 2] gebruik maakt van de zendmast in de buurt van het huis van verdachte (13 en 16 oktober 2016) en het moment van binnentreden in de woning van verdachte ter aanhouding van [persoon 2] (28 februari 2017). Nu niet is gebleken van enig nader onderzoek in de tussengelegen periode, is niet begrijpelijk waarom de politie op deze basis op 28 februari 2017 is binnengetreden in de woning van verdachte ter aanhouding van [persoon 2] , ook niet wanneer rekening wordt gehouden met de wetenschap dat [persoon 2] en verdachte tot in ieder geval maart 2016 een aantal keer samen zijn gezien.
Bovendien dient kritisch te worden gekeken naar de zendmastgegevens op basis waarvan het vermoeden bestond dat [persoon 2] in de woning van verdachte zou verblijven. Nu er zoveel factoren zijn die het functioneren van het netwerk beïnvloeden, is het immers bijzonder lastig om algemene uitspraken te doen over de nauwkeurigheid van een locatiebepaling met behulp van historische verkeersgegevens. Uit deze gegevens kan derhalve niet worden afgeleid dat [persoon 2] zich daadwerkelijk in (de buurt van) de woning van verdachte heeft begeven.
Daarbij komt, zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd, dat de zendmast aan de [adres 2] in de onderzochte periode juist opvallend weinig wordt aangestraald, als wordt verondersteld dat [persoon 2] toen (regelmatig) op het adres van verdachte zou verblijven.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande, niet kan worden gezegd dat de politie redelijkerwijs kon vermoeden dat [persoon 2] zich op 28 februari 2017 in de woning van verdachte zou bevinden. Voor dat vermoeden was geen redelijke grond. Daarmee bestond er onvoldoende grondslag voor het binnentreden in de woning van verdachte.
Bovendien is de machtiging tot binnentreden niet aan verdachte getoond. Het binnentreden ter aanhouding van [persoon 2] was derhalve onrechtmatig. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv).
Criteria
Aan de hand van de criteria uit artikel 359a, tweede lid, van het WvSv dient te worden beoordeeld wat het rechtsgevolg dient te zijn van dit verzuim. Bij de beoordeling van het rechtsgevolg van het hiervoor vastgestelde onrechtmatige binnentreden in de woning van verdachte, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Binnentreden in een woning zonder daartoe gerechtigd te zijn, betekent een inbreuk op het huisrecht en de privacy van de bewoner. Een dergelijke inbreuk is ernstig. Niet zonder reden is dit recht grondwettelijk gewaarborgd en zijn er (bijzondere) wettelijke regelingen (in het WvSv en de Algemene wet op het binnentreden) die bepalen onder welke strikte voorwaarden er kan worden binnengetreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Het nadeel van de bewoner in geval van een schending van zijn huisrecht is aanzienlijk omdat hij zich in beginsel vrij en onaantastbaar moet kunnen voelen in zijn woning.
Verdachte heeft ter zitting verteld hoezeer het hem heeft aangegrepen dat in de vroege ochtend zijn deur is ingeramd en hij in zijn bed is overvallen.
Rechtsgevolg verzuim
In de onderhavige zaak is in de vroege ochtend door een team van opsporingsambtenaren onrechtmatig binnengetreden in een woning waar de bewoner lag te slapen. Daarbij is de voordeur met geweld geopend. Naar het oordeel van de rechtbank dient een dergelijk, onrechtmatig binnentreden in beginsel tot gevolg te hebben dat de resultaten van het onderzoek, die hierdoor zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs. Er is geen reden om in de onderhavige zaak anders te beslissen. Dit betekent dat de zaken die in de woning zijn aangetroffen niet als bewijsmiddel mogen gelden. Bij gebreke van voldoende ander wettig bewijs acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige door de raadsman aangevoerde verweren geen bespreking meer.