ECLI:NL:RBAMS:2018:3248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
13/741044-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak na onrechtmatig binnentreden in woning en bewijsuitsluiting

Op 1 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het bezit van hashish, het verwerven van een gestolen paspoort, en het voorhanden hebben van munitie en een wapen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onrechtmatig binnentreden in de woning van de verdachte door de politie op 28 februari 2017, ter aanhouding van een derde persoon, [persoon 2]. De verdediging voerde aan dat het binnentreden onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond was om te veronderstellen dat [persoon 2] zich in de woning van de verdachte bevond. De rechtbank oordeelde dat de politie onvoldoende bewijs had om het binnentreden te rechtvaardigen, en dat de machtiging tot binnentreden niet aan de verdachte was getoond. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, wat betekende dat de gevonden bewijsstukken niet als bewijs konden worden gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank hefte ook het bevel tot voorlopige hechtenis op en gelastte de teruggave van het in beslag genomen geld aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741044-17
Datum uitspraak: 1 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.R. Koenders, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1040 gram hashish, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(Artikel 3 sub C Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2015 tot en met 28 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (Frans) paspoort op naam van [persoon 1] (paspoortnummer [nummer] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417 BIS Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 31 januari 2015 tot en met 28 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een Frans paspoort op naam van [persoon 1] (paspoortnummer [nummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten houder/vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad 9 patronen Walther 9mm Papv, in elk geval een munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie III;
(artikel 26 Wet Wapens en Munitie)
4.
hij op of omstreeks 28 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een boksbeugel, zijnde een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
(artikel 13 Wet Wapens en Munitie)
5.
hij op of omstreeks 28 februari 2017, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 4.972,60 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp, te weten 4.972,60 euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
(artikel 420BIS Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie ontvankelijk is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Inleiding
Op 28 februari 2017 is de politie de woning van verdachte binnengetreden ter aanhouding van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). Er heeft vervolgens een doorzoeking plaatsgevonden waarbij de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen en geldbedrag (hashish, paspoort, patronen, boksbeugel en 4.972,60 euro) zijn aangetroffen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De aanleiding voor het binnentreden in de woning van verdachte was de aanhouding van [persoon 2] . Er waren echter geen gegevens of aanwijzingen beschikbaar om het vermoeden te rechtvaardigen dat [persoon 2] zich in de woning van verdachte zou kunnen bevinden. Met het binnentreden zijn het huisrecht en de privacy van verdachte ernstig geschonden. De deur is met geweld geopend en de machtiging tot binnentreden is niet aan verdachte getoond. Het binnentreden in de woning van verdachte was dus onrechtmatig, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Het strafvorderlijk belang om de juiste strafvorderlijke procedures te volgen en deze ook op juiste gronden in te zetten is in belangrijke mate geschonden. Dit vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de vondsten in de woning. Dat brengt mee dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, zodat vrijspraak dient te volgen.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het binnentreden rechtmatig was en dat er geen sprake is van een vormverzuim. Er was voldoende aanleiding om de woning van verdachte binnen te treden ter aanhouding van [persoon 2] , gezien de mutaties uit het politiesysteem waaruit blijkt dat verdachte en [persoon 2] in het verleden samen zijn aangehouden. Bovendien blijkt uit de zendmastgegevens dat de telefoon van [persoon 2] meermalen gebruik heeft gemaakt van een zendmast in de buurt van het huis van verdachte.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Doel en reden van binnentreden
De rechtbank dient bij de beoordeling van het gestelde vormverzuim allereerst vast te stellen met welk doel is binnengetreden in de woning van verdachte. Blijkens het proces-verbaal van binnentreden (p. 43) was dit ter aanhouding buiten heterdaad van [persoon 2] .
Uit de uit onderzoek 13Eden gevoegde stukken is gebleken dat [persoon 2] werd gezocht voor twee geweldsincidenten, gepleegd op 16 oktober 2016 en 29 januari 2017. Tevens blijkt uit die stukken dat de politie meende dat de woning van verdachte mogelijk de huidige verblijfplaats was van [persoon 2] , op grond van een analyse van de aangesloten technische acties op [persoon 2] , samen met de wetenschap uit eerder onderzoek dat [persoon 2] omgang had met verdachte.
Contacten tussen verdachte en [persoon 2]
Uit onderzoek in de politiesystemen (p. 58) was naar voren gekomen dat verdachte omgang heeft gehad met [persoon 2] . Verdachte en [persoon 2] zijn samen aangehouden op 29 juli 2011, 27 mei 2015 en 2 maart 2016. Na de laatste mutatie van 2 maart 2016 is niet meer gebleken van enig contact tussen verdachte en [persoon 2] .
Zendmastgegevens en plaatsbepaling
Uit de analyse van historische verkeersgegevens in het onderzoek naar de verblijfplaats van [persoon 2] blijkt volgens het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016 dat de telefoon van [persoon 2] eenmaal op 13 oktober 2016 (te 23.57 uur) en driemaal op 16 oktober 2016 (tussen 03.15 en 3.30 uur) gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres 2] te Amsterdam. De afstand tussen deze zendmast en het adres van verdachte ( [adres 3] ) betreft hemelsbreed 720 meter. Tussen de genoemde locaties ligt het gebied van het [naam gebied] .
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een tijdsverloop van meer dan vier maanden tussen het moment dat de telefoon van [persoon 2] gebruik maakt van de zendmast in de buurt van het huis van verdachte (13 en 16 oktober 2016) en het moment van binnentreden in de woning van verdachte ter aanhouding van [persoon 2] (28 februari 2017). Nu niet is gebleken van enig nader onderzoek in de tussengelegen periode, is niet begrijpelijk waarom de politie op deze basis op 28 februari 2017 is binnengetreden in de woning van verdachte ter aanhouding van [persoon 2] , ook niet wanneer rekening wordt gehouden met de wetenschap dat [persoon 2] en verdachte tot in ieder geval maart 2016 een aantal keer samen zijn gezien.
Bovendien dient kritisch te worden gekeken naar de zendmastgegevens op basis waarvan het vermoeden bestond dat [persoon 2] in de woning van verdachte zou verblijven. Nu er zoveel factoren zijn die het functioneren van het netwerk beïnvloeden, is het immers bijzonder lastig om algemene uitspraken te doen over de nauwkeurigheid van een locatiebepaling met behulp van historische verkeersgegevens. Uit deze gegevens kan derhalve niet worden afgeleid dat [persoon 2] zich daadwerkelijk in (de buurt van) de woning van verdachte heeft begeven.
Daarbij komt, zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd, dat de zendmast aan de [adres 2] in de onderzochte periode juist opvallend weinig wordt aangestraald, als wordt verondersteld dat [persoon 2] toen (regelmatig) op het adres van verdachte zou verblijven.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande, niet kan worden gezegd dat de politie redelijkerwijs kon vermoeden dat [persoon 2] zich op 28 februari 2017 in de woning van verdachte zou bevinden. Voor dat vermoeden was geen redelijke grond. Daarmee bestond er onvoldoende grondslag voor het binnentreden in de woning van verdachte.
Bovendien is de machtiging tot binnentreden niet aan verdachte getoond. Het binnentreden ter aanhouding van [persoon 2] was derhalve onrechtmatig. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv).
Criteria
Aan de hand van de criteria uit artikel 359a, tweede lid, van het WvSv dient te worden beoordeeld wat het rechtsgevolg dient te zijn van dit verzuim. Bij de beoordeling van het rechtsgevolg van het hiervoor vastgestelde onrechtmatige binnentreden in de woning van verdachte, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Binnentreden in een woning zonder daartoe gerechtigd te zijn, betekent een inbreuk op het huisrecht en de privacy van de bewoner. Een dergelijke inbreuk is ernstig. Niet zonder reden is dit recht grondwettelijk gewaarborgd en zijn er (bijzondere) wettelijke regelingen (in het WvSv en de Algemene wet op het binnentreden) die bepalen onder welke strikte voorwaarden er kan worden binnengetreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Het nadeel van de bewoner in geval van een schending van zijn huisrecht is aanzienlijk omdat hij zich in beginsel vrij en onaantastbaar moet kunnen voelen in zijn woning.
Verdachte heeft ter zitting verteld hoezeer het hem heeft aangegrepen dat in de vroege ochtend zijn deur is ingeramd en hij in zijn bed is overvallen.
Rechtsgevolg verzuim
In de onderhavige zaak is in de vroege ochtend door een team van opsporingsambtenaren onrechtmatig binnengetreden in een woning waar de bewoner lag te slapen. Daarbij is de voordeur met geweld geopend. Naar het oordeel van de rechtbank dient een dergelijk, onrechtmatig binnentreden in beginsel tot gevolg te hebben dat de resultaten van het onderzoek, die hierdoor zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs. Er is geen reden om in de onderhavige zaak anders te beslissen. Dit betekent dat de zaken die in de woning zijn aangetroffen niet als bewijsmiddel mogen gelden. Bij gebreke van voldoende ander wettig bewijs acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige door de raadsman aangevoerde verweren geen bespreking meer.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1. Geld, Euro: 4.970,60
5344604 (500, 50, 10 en overig muntgeld)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 mei 2018.