ECLI:NL:RBAMS:2018:3237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
13/684562-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor openlijke geweldpleging tijdens vechtpartij in Amsterdam

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 35-jarige man, die betrokken was bij een vechtpartij op 13 november 2016 in de Dapperstraat te Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur voor zijn rol in deze openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 25 april 2018 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Klein Egelink, en de verdediging door zijn raadsman, mr. K. Ramdhan.

De tenlastelegging omvatte openlijke geweldpleging, waarbij de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer, [slachtoffer], heeft aangevallen met stokken en een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen en camerabeelden de betrokkenheid van de verdachte bevestigen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de verdachte en zijn medeverdachten zich gewapend naar de confrontatie hadden begeven.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging en dat er geen strafuitsluitingsgronden van toepassing waren. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van LOVS-oriëntatiepunten en het strafblad van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De benadeelde partij, [slachtoffer], vorderde schadevergoeding, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks verband hield met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R.H. Limburg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684562-16 (Promis)
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Klein Egelink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K. Ramdhan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging op 13 november 2016 op de Dapperstraat te Amsterdam door [slachtoffer] te snijden met een mes, te slaan met stokken en hockeysticks en te slaan en trappen.
De tekst van de precieze tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging kan worden bewezen, op grond van de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van de verdachte bij de politie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verklaringen van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] en/of aangever), [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) uit te sluiten van het bewijs, omdat deze leugenachtig en ongeloofwaardig zijn. Het gevolg hiervan is dat verdachte moet worden vrijgesproken van de openlijke geweldpleging, omdat niet kan worden bewezen dat hij hieraan een significante bijdrage heeft geleverd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 13 november 2016 heeft in de Dapperstraat een ontmoeting plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] (broer van verdachte, hierna: [medeverdachte 1] ) en aangever [slachtoffer] . Om verschillende redenen bestond tussen beide personen onmin, welke zij deze avond zouden uitpraten. Met [medeverdachte 1] waren verdachte en twee medeverdachten meegekomen, te weten [medeverdachte 2] (neef van verdachte, hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (nicht van verdachte, hierna: [medeverdachte 3] ). Vrijwel direct na aankomst van de verdachten is een vechtpartij ontstaan.
Aangever heeft verklaard dat verdachte een stok in zijn handen had en [medeverdachte 1] een mes. Verdachte begon hem als eerste te slaan met de stok. Getuige [naam 2] heeft verklaard dat twee mannen uit de auto kwamen. De ene man had een mes, de andere man had een stok. Verder heeft verdachte op 16 november 2016 bij de politie verklaard dat zijn broer (
de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) hem een stok had gegeven, voor het geval ze het niet met aangever eens zouden worden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij dat verhoor in de war was, omdat het allemaal zo snel was gegaan, maar dit acht de rechtbank niet geloofwaardig. Deze verklaring is immers drie dagen na het incident, naar moet worden aangenomen: in alle rust, afgelegd. Nu de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 2] op dit punt overeenkomen met de verklaring van verdachte bij de politie ziet de rechtbank geen aanleiding deze wegens ongeloofwaardigheid uit te sluiten van het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Op basis van deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte bewapend met een stok naar de plaats delict is gegaan en aldaar aangekomen aangever [slachtoffer] met deze stok heeft geslagen. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen en getrapt. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat ‘de man die uit de zwartkleurige auto stapte (
de rechtbank begrijpt: de Audi van verdachte) het slachtoffer drie à vier keer sloeg’. Verdachte heeft bij de politie op 14 november 2016 verklaard dat hij iemand heeft geslagen en [slachtoffer] een trap heeft gegeven. Het geven van de trap is ook op de camerabeelden te zien.
Tevens moet worden vastgesteld dat ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geweld tegen aangever [slachtoffer] hebben uitgeoefend. [medeverdachte 1] heeft bekend [slachtoffer] met een mes te hebben geslagen. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] met een stok geslagen. Dit brengt de rechtbank tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Het geweld is immers in vereniging en in het openbaar, te weten in de Dapperstraat, gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 13 november 2016 te Amsterdam met anderen op of aan de openbare weg, de Dapperstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
- het snijden met een mes in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] en
- het slaan met houten stokken en/of hockeysticks tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en
- het slaan en trappen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer]
waarbij verdachte, eenmaal of meermalen
- heeft geslagen met een houten stok
- heeft gestompt en getrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweer exces. [slachtoffer] en zijn vrienden stonden gewapend met stokken te wachten en hebben verdachte direct aangevallen toen hij in de Dapperstraat aankwam. Er was aldus sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen.
5.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het verweer moet allereerst worden opgemerkt dat het opsporingsonderzoek geheel voorbij lijkt te zijn gegaan aan de gerede mogelijkheid dat aangever [slachtoffer] zich voorafgaand aan de gewelddadigheden, wetende dat hij een ontmoeting met verdachte zou hebben, had verzekerd van de steun van een aantal met stokken bewapende vrienden. Aanleiding voor die veronderstelling is, naast de dienaangaande afgelegde verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten, het aanzienlijke aantal, als slagwapen bruikbare, stokken en latten en delen daarvan die op de plaats delict zijn aangetroffen. Er zijn in totaal elf van zulk soort attributen aangetroffen (waarvan vier stukken twee aan twee aan elkaar pasten). Verdachte en [medeverdachte 1] , die – zoals zij hebben verklaard – zich beiden met een stok of soortgelijk voorwerp naar het treffen hebben begeven, hadden er twee. Anderen beschikten derhalve over de vermoedelijk 7 overige slagwapens. Hierbij wordt overwogen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ongewapend op het strijdtoneel zijn verschenen.
Mede gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] die spreken van een min of meer massale vechtpartij, moet er dan ook van worden uitgegaan dat aangever en zijn medestanders zich in de gewelddadige confrontatie met verdachte niet onbetuigd hebben gelaten en mogelijk zelfs als eersten klappen hebben uitgedeeld, althans verdachte en [medeverdachte 1] met stokken gewapend hebben staan opwachten Het is een omissie dat dit aspect in het opsporingsonderzoek buiten beschouwing is gebleven. Ook aangever en zijn medestanders zullen hun aandeel aan de gewelddadigheden hebben gehad.
Het beroep van verdachte op noodweer(-exces) wordt echter verworpen. De volgende feiten en omstandigheden zijn daarvoor redengevend. Op grond van de verklaringen van verdachte, diens medeverdachte [medeverdachte 1] , de verklaring van met name de getuige [naam 2] en de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden is de gang van zaken de volgende geweest. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben zich per auto naar de plaats delict begeven. Aldaar aangekomen zijn zij, teneinde de confrontatie met aangever aan te gaan, met wapens in de hand uitgestapt. Zij hebben zich blijkens de camerabeelden onmiddellijk, rechtstreeks en zonder aarzeling in de richting van, naar moet worden aangenomen, aangever begeven. Reeds deze agressieve manier waarop verdachte en [medeverdachte 1] de confrontatie zijn aangegaan staat aan een succesvol beroep op noodweer(-exces) in de weg (
culpa in causa).
Verdachte heeft de hem verweten gedragingen dan ook niet verricht in een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer(-exces) niet slaagt. Ook anderszins zijn geen strafuitsluitingsgronden gebleken, zodat het een strafbaar feit betreft waarvoor verdachte strafbaar is.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. Verdachte dient, conform de LOVS-oriëntatiepunten, een taakstraf opgelegd te krijgen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het slachtoffer [slachtoffer] aan te vallen. Verdachte heeft hem met een stok geslagen, gestompt en getrapt. Verdachte heeft zich begeven in een min of meer massale vechtpartij op de openbare weg en daaraan deelgenomen. Dergelijk handelen tegen de openbare orde brengt tevens gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat sprake is geweest van een doelbewuste en gerichte afrekening. Verdachte is immers gewapend naar de Dappermarkt gereden, alwaar hij [slachtoffer] trof en de confrontatie met hem is aangegaan. Het is ontoelaatbaar om op deze wijze zelf het heft in handen te nemen. Daarnaast brengen dergelijke misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken en acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De oriëntatiepunten spreken in dat geval van een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding hiervan af te wijken en zal deze taakstraf dan ook opleggen.

7.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 6.806,00 aan materiële schadevergoeding en € 20.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter zitting heeft mr. I. Güçlü de vordering nader toegelicht.
7.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling van deze een onevenredige belasting van het strafgeding met zich meebrengt. Voorts is de raadsman van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de onderbouwing van de schriftelijke vordering en de mondelinge toelichting hiervan ter terechtzitting blijkt dat de gevorderde schadevergoeding voortkomt uit het letsel dat bij de benadeelde is ontstaan (de ziekenhuiskosten, inkomstenderving en het langdurige herstel). Het is vast komen te staan dat dit letsel is veroorzaakt door de slagen met het mes die medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gegeven en niet door het handelen van verdachte. Om die reden zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De schade waarvan vergoeding wordt gevorderd houdt immers geen rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht (in totaal 14 dagen), bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Het totaal van de nog uit te voeren taakstraf is 92 (tweeënnegentig) uren. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
46 (zesenveertig) dagen, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht.
Verklaart
[slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en W.M. van den Bergh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.H. Limburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2018.