ECLI:NL:RBAMS:2018:3188

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
13/997027-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereidingshandelingen bij invoer van cocaïne

Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van ongeveer 1500 kilo cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de aankomst van een zeecontainer in Roosendaal, waarin de cocaïne was verborgen. De container was vanuit Colombia naar Antwerpen verzonden en werd op 22 mei 2017 door de Belgische autoriteiten gecontroleerd. Bij deze controle werd cocaïne aangetroffen, waarna de container op 29 mei 2017 naar Nederland werd vervoerd. De verdachte en medeverdachten waren aanwezig op het terrein waar de container arriveerde en hebben handelingen verricht die duiden op het zoeken naar de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het bevorderen van de invoer van cocaïne en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De verdachte werd veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in het drugstransport.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997027-17
Datum uitspraak: 8 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfsadres: [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 7 september 2017, 5 december 2017 en 1 maart 2018 (pro forma) en 11 april 2018 (inhoudelijke behandeling) en 24 april 2018 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. in de periode van 20 tot en met 29 mei 2017 in Nederland en/of in België
primair het (medeplegen van het) opzettelijk invoeren dan wel afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben in Nederland van ongeveer 1500 kilo cocaïne;
subsidiair poging tot het (medeplegen van het) opzettelijk invoeren dan wel afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben in Nederland van ongeveer 1500 kilo cocaïne;
2. in de periode van 15 mei tot en met 29 mei 2017 in Roosendaal het (medeplegen van het) voorbereiden/bevorderen van het invoeren dan wel vervoeren en/of afleveren in Nederland van ongeveer 1499 kilo cocaïne.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 mei 2017 werd een zeecontainer voorzien van het nummer [nummer] (hierna: de container) vanuit de haven van Cartagena (Colombia) op het vrachtschip de [naam vrachtschip] verzonden naar de haven van Antwerpen. Op 22 mei 2017 werd de container in Antwerpen gecontroleerd door de Belgische autoriteiten. Bij deze controle troffen zij in de container twintig
big bagsaan met kolen. Bij het priemen van de zakken werd in de achterste vier
big bagsop de priemen een wit poeder aangetroffen. Een dan uitgevoerde Scott Nark II 07-test, testte positief op de aanwezigheid van cocaïne. Na het verwijderen van de bovenste laag kolen kwamen getapete pakken tevoorschijn. In totaal werden 1338 getapete pakken aangetroffen met een totaalgewicht van 1.499 kilo. Binnen de partij werden vijf verschillende soorten verpakkingen onderscheiden. Op 29 mei 2017 zijn uit de verschillende soorten verpakkingen willekeurige stalen genomen. Deze monsters zijn overgedragen aan de Nederlandse Dienst Landelijke Recherche. Uit de monsters werd per soort verpakking een nieuw monster genomen. Laatstgenoemde monsters zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en bevatten cocaïne.
Alleen de
big bagswaarin geen cocaïne werd aangetroffen zijn teruggeplaatst in de container.
In de container is, naar aanleiding van de aangetroffen cocaïne, opname- en volgapparatuur geplaatst. De container werd op 29 mei 2017 door de Belgische douane vrijgegeven. De container is op een vrachtwagencombinatie met een Belgisch kenteken vanuit de haven van Antwerpen vervoerd naar de parkeerplaats behorend bij het bedrijfspand van [naam bedrijf] aan de [adres 1] in [plaats 2] .
Op dat terrein stonden voor aankomst van de container al een kleine vrachtauto van het merk Iveco (hierna: de Iveco) en een bestelauto van het merk Opel, type Ivaro geparkeerd. Vanaf het terrein zwaaiden verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de vrachtwagencombinatie. Eveneens aanwezig was [naam werknemer] (hierna: [naam werknemer] ), werknemer van [naam bedrijf] . [medeverdachte 1] had hem in de middag in zijn woonplaats [woonplaats] opgehaald en naar het bedrijfspand gebracht. De vrachtwagencombinatie reed rond 19:30 uur het bedrijfsterrein op. De vrachtwagencombinatie werd geparkeerd en er ontstond een gesprek tussen de chauffeur, verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De trekker werd losgekoppeld van de oplegger en de vrachtwagenchauffeur vertrok.
De deuren aan de achterzijde van de container werden geopend. In elk geval [medeverdachte 2] en [naam werknemer] maakten een aanvang met werkzaamheden aan de lading. Op enig moment meenden [medeverdachte 2] en [naam werknemer] mogelijk een zender aan de onderkant van de container waar te nemen. Na enige discussie zei [medeverdachte 2] : “Ok, het maakt niet uit man. We gaan die klus doen”, waarna ze hun werkzaamheden voortzetten. [medeverdachte 2] maakte gebruik van een portofoon. Om 19.51 uur zei [medeverdachte 2] , kennelijk door de portofoon “Ok, tekst jij met [naam 1] alsjeblieft.” [naam werknemer] bediende bij zijn werkzaamheden een vorkheftruck en [medeverdachte 2] bevond zich in de container, en zocht in de
big bags, die hij (ook) kapot sneed of hakte. Om ongeveer 20.01 uur zei [naam werknemer] tegen [medeverdachte 2] : “Kom! Nu!”, werd gefluister gehoord en zei [naam werknemer] “weg nee weg”. [medeverdachte 2] zei “broer kom me ophalen”.
[medeverdachte 1] reed even voor acht uur in een Volkswagen Golf op de parkeerplaats naast het terrein. Op enig moment heeft hij [medeverdachte 2] opgehaald, waarna [medeverdachte 2] een voorwerp – mogelijk een zender – uit het raam van de auto heeft gegooid. Vervolgens zijn zij weer teruggereden richting de [adres 1] .
De deuren van de container werden even na acht uur afgesloten door [naam werknemer] , waarna hij richting de eerder genoemde parkeerplaats liep. Hij stapte bij [medeverdachte 1] in de auto, waar verdachte en [medeverdachte 2] al in zaten, en samen reden zij weg richting Breda. [medeverdachte 2] en verdachte keken onderweg veel op hun telefoon en wisselden steeds een telefoon met elkaar uit. In de auto was sprake van een gestresste sfeer. [medeverdachte 2] en verdachte spraken druk met elkaar. In Breda stapten alle mannen behalve [naam werknemer] uit. [naam werknemer] reed in de Volkswagen Golf naar zijn huis in [woonplaats] . [medeverdachte 2] en verdachte stapten in bij een man die hen vanuit Roosendaal had gevolgd en werden door deze man terug gebracht naar het bedrijfsterrein in Roosendaal.
Om 21:30 uur stonden verdachte en [medeverdachte 2] bij de achterzijde van de container. Nadat zij de container hadden geopend gingen ze de container in. [medeverdachte 2] vertelde verdachte waar hij moest staan en nam een foto van hem. Verdachte moest goed naar [medeverdachte 2] kijken en [medeverdachte 2] zei daarbij “for your friend” en “they say that you not here”. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij deze foto moest maken van [naam 1] om aan te tonen dat ze wel in de container waren geweest. Er werden wederom geluiden van hakken en zagen in zakken gehoord. Even na half tien zei [medeverdachte 2] : ‘We hebben ze nu alle drie opengemaakt en leeg”. Er werd naar de achterzijde van de container gelopen over de zakken. [medeverdachte 2] vroeg “nothing?” Hierop gereageerde verdachte met “nothing!” Ongeveer tien minuten later sloten verdachte en [medeverdachte 2] de container af en stapten samen in de Opel Vivaro die op het terrein geparkeerd stond. Hierna zijn verdachte en [medeverdachte 2] direct aangehouden. Bij hun aanhouding bleek dat de binnenverlichting van de Iveco brandde en dat de sleutels van het voertuig in het bedieningspaneel van de laadklep zaten. De laadruimte was nagenoeg leeg. Bij verdachte werd een bedrag van ongeveer € 2.950,- aangetroffen alsook een telefoon, waarvan bij het opnieuw aanzetten de persoonlijke instellingen werden verwijderd en de fabrieksinstellingen terugkeerden. [medeverdachte 1] is op 30 juni 2017 aangehouden.
Verklaring verdachte
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij één of twee dagen in Nederland was. Verdachte zou op 29 mei 2017 zijn opgehaald door een ‘man uit het Oosten’. Verdachte werd door deze man naar de loods gebracht waar de container zou komen. Verdachte zou daar drones lossen en zou € 200,- krijgen voor deze klus. Volgens verdachte zouden het ook gesmokkelde drones kunnen zijn omdat ze verborgen zaten. Verdachte is in de container op zoek gegaan naar drones maar vond niets. Omdat de ‘man uit het Oosten’ was vertrokken, is verdachte met de medeverdachten meegegaan in de auto. Verdachte was onbekend in Nederland. Teruggekomen op het bedrijfsterrein moest verdachte foto’s maken van de container en van de drones voor de ‘man uit het Oosten’.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Hij heeft hiertoe overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – samengevat – het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van strafbare bevordering van opzettelijke invoer van cocaïne. Volgens vaste rechtspraak kan iemand, ook als de cocaïne al in beslag is genomen, nog steeds strafbare gedragingen genoemd in artikel 10a Opiumwet plegen, als zijn opzet is gericht op het mogelijk maken van de opzettelijke invoer in Nederland. Verdachte kwam ter plaatse kort voor het arriveren van de container en heeft zich in gelijke mate als medeverdachte [medeverdachte 2] bezig gehouden met de eerste inspectie daarvan en heeft in de container handelingen verricht die passen bij zoeken naar cocaïne. Het is niet aannemelijk dat hij niet wist dat hij met iets illegaals bezig was. Wie op een bedrijfsterrein waar hij niets te zoeken heeft, onder de gegeven omstandigheden in een zeecontainer zoekt naar ‘iets’, stelt zich willens en wetens bloot aan de aanmerkelijke kans dat het om verdovende middelen gaat, en aanvaardt die kans bewust. De op de terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij drones zou lossen uit een vrachtauto, moet als onaannemelijk terzijde worden geschoven.
Uit het dossier blijkt dat ten tijde van het openen van de container in Roosendaal sprake was van nauwe en bewuste samenwerking bij de gedragingen die strekten ter bevordering van het misdrijf van artikel 2 sub A Opiumwet. De bijdrage van elk van de deelnemers aan deze bevordering is ook van voldoende gewicht voor de kwalificatie medeplegen. De verdachten kwamen gelijktijdig bij de container aan, kort nadat deze in Roosendaal was aangekomen. Zij beschikten ter plaatse over twee lege bestelwagens die geschikt waren voor het verdere vervoer van cocaïne. Medeverdachte [medeverdachte 1] hield toezicht, verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] bekeken samen de container, die zij betraden en waarin zij direct op zoek gingen naar de cocaïne.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Voor zover relevant voor de beslissing van de rechtbank heeft de raadsman het volgende – samengevat – aangevoerd.
De verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moeten voor het bewijs worden uitgesloten omdat de verdediging hen niet in persoon heeft kunnen ondervragen. Daarnaast moet de verklaring van [naam werknemer] kritisch en behoedzaam worden gewaardeerd. [naam werknemer] heeft namelijk een motief tot liegen vanwege het feit dat hij er meer te maken mee lijkt te hebben dan hij in zijn verklaring wil doen voorkomen.
Weliswaar is het medeplegen van strafbare voorbereidings- of bevorderingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet ook mogelijk als de cocaïne eerder in beslag is genomen, doch in dit bijzondere geval zijn de aan hem verweten specifieke feitelijke handelingen niet zonder meer gericht op een Opiumwetmisdrijf dat in de voorstelling van verdachte serieuze vormen had aangenomen. In de visie van verdachte had hij juist niet een begin gemaakt met concrete op cocaïne-gerichte handelingen en had hij daar ook geen opzet op. Verdachte heeft evenmin bewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard of die kans op de koop toegenomen, mede gelet op het feit dat hij oprecht dacht dat hij drones uit de zaken kolen zou gaan stelen en ook op de hem gedane mededelingen heeft vertrouwd. Verdachte had geen oogmerk op het bevorderen van een Opiumwetdelict. Verdachte heeft weliswaar meegeholpen met het doorzoeken van de achterste zakken en is uit angst weggerend voor de politie, maar ook daarmee is nog niet bewezen dat zijn opzet was gericht op het bevorderen van de invoer van cocaïne. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.4.2
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het bevorderen van de verlengde invoer van een grote partij cocaïne en overweegt daartoe als volgt.
Verklaringen medeverdachten
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachten voor het bewijs kunnen worden gebruikt en zal de verklaring van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [naam werknemer] daarvoor ook ten dele bezigen.
Het verzoek tot het horen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is door de rechter-commissaris toegewezen, maar de getuigen gaven vooraf aan zich tijdens een verhoor op hun verschoningsrecht te zullen beroepen en zijn vervolgens om praktische redenen niet opgeroepen voor een verhoor. Deze verklaringen vinden echter op de punten waarop zij gebezigd worden voor het bewijs in voldoende mate ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Gebruik van deze verklaringen voor het bewijs levert dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen strijd op met artikel 6 EVRM.
Ook de verklaring van [naam werknemer] kan worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank acht zijn verklaring betrouwbaar, nu hij niet alleen direct na zijn aanhouding een verklaring heeft afgelegd waarin hij ook belastend over zichzelf heeft verklaard, maar zijn verklaring ook steun vindt in overige bewijsmiddelen. De verweren van de raadsman op dit punt worden daarom verworpen.
Verklaring verdachte ongeloofwaardig
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte omtrent de reden van zijn aanwezigheid op het bedrijfsterrein en zijn gedragingen op 29 mei 2017. Verdachte heeft ervoor gekozen pas op het allerlaatste moment, bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak een verklaring af te leggen. Op dat moment was het dossier gereed en heeft hij kunnen lezen danwel van zijn raadsman kunnen vernemen omtrent de activiteiten van het bedrijf op wiens terrein gelost werd en heeft hij gelegenheid gehad zijn verklaring daarop af te stemmen. Verdachte heeft ook geen overtuigende reden gegeven waarom hij de verklaring die hij heeft afgelegd - immers van ontlastende aard - niet eerder heeft afgelegd. Verdachte heeft bovendien zeer selectief verklaard, terwijl hij op vele kennelijk onwelgevallige vragen geen antwoord heeft willen geven, waardoor de geloofwaardigheid van zijn verklaring in het gedrang komt.
Volgens verdachte zou hij – al dan niet gestolen – drones lossen uit de container. Verdachte ging echter zelf niet direct de container in. Het waren aanvankelijk [medeverdachte 2] en [naam werknemer] die zich bezig hielden met het lossen en zoeken. Verdachte ging pas de container in met [medeverdachte 2] toen zij, nadat zij in de container nog niks hadden gevonden behalve een mogelijke zender, terugkwamen uit Breda. Dit maakt zijn verklaring dat hij ging lossen ongeloofwaardig. Daarbij moet verdachte, toen hij uiteindelijk de container betrad hebben waargenomen dat er geen drones in zaten en hebben gezien dat de kolenzakken open werden gemaakt met een mes en een bijl, hetgeen geen voor de hand liggende wijze is om naar een dergelijk kwetsbaar product te zoeken. Ook valt niet goed in te zien waarom verdachte in deze lezing foto’s maakte van de buitenkant van de container.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, beoordeelt de rechtbank de verklaring van verdachte al met al als ongeloofwaardig.
Wetenschap
Verdachte is door een onbekend gebleven man naar een bedrijfsterrein in Roosendaal gebracht. Verdachte was geruime tijd op het terrein aanwezig met een aantal mannen, waaronder de medeverdachten. Verdachte was er ook toen de container arriveerde. Er ontstond een gesprek tussen de vrachtwagenchauffeur, de medeverdachten en verdachte. In elk geval [medeverdachte 2] en [naam werknemer] maakten een aanvang met de werkzaamheden aan de lading. Verdachte bleef buiten de container. De zakken in de container werden geopend met een Stanleymes en een bijl. Nadat een mogelijke zender onder de container was waargenomen werd de container gesloten en alle mannen verlieten haastig het terrein. Verdachte stapte in de auto bij [medeverdachte 1] , waarin op dat moment ook [medeverdachte 2] al zat. Even later stapte ook [naam werknemer] in. In de auto sprak verdachte druk met [medeverdachte 2] . Ook wisselden zij steeds een telefoon met elkaar uit. In de auto was sprake van een gestresste sfeer. Toen verdachte en [medeverdachte 2] weer terug kwamen bij de container maakte verdachte foto’s van de buitenkant van de container en gingen ze beide de container in. Daar maakte [medeverdachte 2] een foto van verdachte “for your friend”. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij van [naam 1] voor anderen een foto moest maken van verdachte omdat er gezegd zou zijn dat verdachte daar niet was. Even later constateerden zij dat het gezochte zich niet in de container bevond.
De rechtbank stelt vast dat verdachte betrokken is geweest bij een drugstransport. Het is een veel voorkomend verschijnsel dat een dergelijk zeer kostbaar transport wordt gecontroleerd door de verzendende partij. Een transport met zo veel waarde pleegt niet onbegeleid te worden uitgepakt. Dat verdachte niet meehielp bij het uitladen, maar pas actief is gaan meezoeken op het moment dat niets aanwezig lijkt en foto’s van de container maakt, past bij een meer controlerende rol. Er moest een foto van verdachte worden gemaakt ‘voor zijn vriend’. Dit duidt op een betrokkenheid van verdachte bij het transport in die zin dat hij kennelijk verantwoording moest afleggen. Kennelijk was zijn rol van zodanige omvang dat bewijs van juist zijn aanwezigheid, en niet die van één van de andere medeverdachten, van belang werd geacht. Dit bewijs moest mogelijk via [naam 1] worden geleverd aan derden. Dat verdachte een belangrijke rol had bij het transport vindt ook ondersteuning in het feit dat het om cocaïne uit Colombia ging en verdachte zelf uit Colombia afkomstig is. Daarnaast had verdachte een telefoon bij zich waarvan de gegevens automatisch werden gewist toen gepoogd werd deze te onderzoeken en had verdachte € 2950 cash bij zich, hetgeen niet in verhouding lijkt te staan met het aannemen van een klus met een beloning van slechts € 200. Gelet op deze omstandigheden kan het niet zo zijn dat verdachte geen weet had van de belangrijke rol die hij speelde.
Gelet op genoemde feiten en omstandigheden en bij gebrek aan een plausibele verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat in de container cocaïne had gezeten en heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank opzet gehad op het bevorderen van de invoer van cocaïne.
Medeplegen
Verdachte is in het kader van de afwikkeling van het containertransport aanwezig geweest op het terrein waar de container werd afgeleverd. Toen volgapparatuur werd gevonden is verdachte samen met de medeverdachten haastig vertrokken en na enige tijd weer teruggekeerd naar de container. Onderweg is tussen de verdachten onderling contact geweest en verdachte wisselde een telefoon uit met [medeverdachte 2] . Teruggekomen bij de container constateerde verdachte samen met [medeverdachte 2] dat niets van wat zij zochten zich (meer) in de container bevond. Verdachte werd in de container gefotografeerd door [medeverdachte 2] als bewijs voor zijn aanwezigheid daar.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II van dit vonnis vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 29 mei 2017 in Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, te weten het opzettelijk vervoeren en/of afleveren van (ongeveer) 1499 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, die in een zeecontainer verborgen was (geweest), voor te bereiden of te bevorderen,
- heeft getracht zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen, en
- voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders:
- zich op 29 mei 2017, met een auto, al dan niet geschikt voor het verdere vervoer van die cocaïne, naar dat bedrijfsterrein aan de [adres 1] in [plaats 2] begeven, waar die zeecontainer zou aankomen, ten einde die container op de aanwezigheid van die cocaïne te controleren en die cocaïne uit die zeecontainer te (laten) verwijderen, en
- die zeecontainer na opening te betreden en
- met behulp van een hakbijl en/of een stanleymes big bags in die zeecontainer opengesneden en
- door middel van een portofoon of telefoon contact onderhouden met één of meer personen elders over de aangetroffen situatie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft – kort samengevat – verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij geen detentiefasering krijgt, en met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het plegen van bevorderingshandelingen ten behoeve van de invoer van een grote partij cocaïne in Nederland. Deze partij cocaïne werd vanuit Colombia in een container verscheept naar de haven van Antwerpen. Verdachte had een controlerende rol bij het transport. Verdachte was aanwezig op het terrein toen de container uit België aankwam. Verdachte heeft foto’s gemaakt van de container en heeft in de container gezocht. Ook werd hij in de container gefotografeerd als bewijs dat hij daar was.
Verdachte heeft zich met zijn handelen begeven op het terrein van de grootschalige handel in verdovende middelen. Het in georganiseerd verband smokkelen van een grote partij cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en dient krachtig bestreden te worden. Als deze partij niet zou zijn onderschept, zou deze waarschijnlijk in Nederland of elders op de markt zijn gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien. Met de internationale handel in harddrugs wordt veel criminele winst behaald. Verdachte heeft klaarblijkelijk gehandeld uit geldelijk gewin en zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. Het op de markt brengen van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten (randcriminaliteit).
De eis van de officier van justitie verhoudt zich niet met wat in andere zaken op dit moment wordt opgelegd en lijkt kennelijk mede ingegeven te zijn door een zeer recent voornemen van justitie om in de toekomst fors hogere straffen ter zake van feiten als de onderhavige te eisen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. € 2.953,40
2. 1 portofoon
3. 1 zaktelefoon GSM Samsung
Ter terechtzitting is gebleken dat de onder 2. genoemde portofoon niet aan verdachte maar aan zijn medeverdachte [medeverdachte 2] toebehoort. Onder [medeverdachte 2] is deze portofoon in beslag genomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit voorwerp ten onrechte op de beslaglijst van verdachte is vermeld en zal over dit voorwerp in deze uitspraak geen beslissing nemen doch zulks doen in de uitspraak in de zaak tegen verdachte [medeverdachte 2] .
De voorwerpen onder 1. en 3. behoren aan verdachte toe. Het geld dient aan verdachte te worden geretourneerd nu een relatie met de tenlastelegging ontbreekt. Nu met behulp van het voorwerp onder 3. het onder 2 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. € 2.953,40
Verklaart verbeurd:
3. 1 zaktelefoon GSM Samsung
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C. Klomp en. H.E. Spruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2018.