4.1Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 mei 2017 werd een zeecontainer voorzien van het nummer [nummer] (hierna: de container) vanuit de haven van Cartagena (Colombia) op het vrachtschip de [naam schip] verzonden naar de haven van Antwerpen. Op 22 mei 2017 werd de container in Antwerpen gecontroleerd door de Belgische autoriteiten. Bij deze controle troffen zij in de container twintig
big bagsaan met kolen. Bij het priemen van de zakken werd in de achterste vier
big bagsop de priemen een wit poeder aangetroffen. Een dan uitgevoerde Scott Nark II 07-test, testte positief op de aanwezigheid van cocaïne. Na het verwijderen van de bovenste laag kolen kwamen getapete pakken tevoorschijn. In totaal werden 1338 getapete pakken aangetroffen met een totaalgewicht van 1.499 kilo. Binnen de partij werden vijf verschillende soorten verpakkingen onderscheiden. Op 29 mei 2017 zijn uit de verschillende soorten verpakkingen willekeurige stalen genomen. Deze monsters zijn overgedragen aan de Nederlandse Dienst Landelijke Recherche. Uit de monsters werd per soort verpakking een nieuw monster genomen. Laatstgenoemde monsters zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en bevatten cocaïne.
Alleen de
big bagswaarin geen cocaïne werd aangetroffen zijn teruggeplaatst in de container.
In de container is, naar aanleiding van de aangetroffen cocaïne, opname- en volgapparatuur geplaatst. De container werd op 29 mei 2017 door de Belgische douane vrijgegeven. De container is op een vrachtwagencombinatie met een Belgisch kenteken vanuit de haven van Antwerpen vervoerd naar de parkeerplaats behorend bij het bedrijfspand van [naam bedrijfspand] aan de [adres 1] in [plaats] .
Op dat terrein stonden voor aankomst van de container al een kleine vrachtauto van het merk Iveco (hierna: de Iveco) en een bestelauto van het merk Opel, type Ivaro geparkeerd. Vanaf het terrein zwaaiden verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de vrachtwagencombinatie. Eveneens aanwezig was [naam werknemer] (hierna: [naam werknemer] ), werknemer van [naam bedrijfspand] . [medeverdachte 2] had hem in de middag in zijn woonplaats [woonplaats] opgehaald en naar het bedrijfspand gebracht. De vrachtwagencombinatie reed rond 19:30 uur het bedrijfsterrein op. De vrachtwagencombinatie werd geparkeerd en er ontstond een gesprek tussen de chauffeur, verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De trekker werd losgekoppeld van de oplegger en de vrachtwagenchauffeur vertrok.
De deuren aan de achterzijde van de container werden geopend. In elk geval verdachte en [naam werknemer] maakten een aanvang met werkzaamheden aan de lading. Op enig moment meenden verdachte en [naam werknemer] mogelijk een zender aan de onderkant van de container waar te nemen. Na enige discussie zei verdachte: “Ok, het maakt niet uit man. We gaan die klus doen”, waarna ze hun werkzaamheden voortzetten. Verdachte maakte gebruik van een portofoon. Om 19.51 uur zei verdachte, kennelijk door de portofoon “Ok, tekst jij met [naam 1] alsjeblieft.” [naam werknemer] bediende bij zijn werkzaamheden een vorkheftruck en verdachte bevond zich in de container, en zocht in de
big bags, die hij (ook) kapot sneed of hakte. Om ongeveer 20.01 uur zei [naam werknemer] tegen verdachte: “Kom! Nu!”, werd gefluister gehoord en zei [naam werknemer] “weg nee weg”. Verdachte zei “broer kom me ophalen”.
[medeverdachte 2] reed even voor acht uur in een Volkswagen Golf op de parkeerplaats naast het terrein. Op enig moment heeft hij verdachte opgehaald, waarna verdachte een voorwerp – mogelijk een zender – uit het raam van de auto heeft gegooid. Vervolgens zijn zij weer teruggereden richting de [adres 1] .
De deuren van de container werden even na acht uur afgesloten door [naam werknemer] , waarna hij richting de eerder genoemde parkeerplaats liep. Hij stapte bij [medeverdachte 2] in de auto, waar [medeverdachte 1] en verdachte al in zaten, en samen reden zij weg richting Breda. Verdachte en [medeverdachte 1] keken onderweg veel op hun telefoon en wisselden steeds een telefoon met elkaar uit. In de auto was sprake van een gestresste sfeer. Verdachte en [medeverdachte 1] spraken druk met elkaar. In Breda stapten alle mannen behalve [naam werknemer] uit. [naam werknemer] reed in de Volkswagen Golf naar zijn huis in [woonplaats] . Verdachte en [medeverdachte 1] stapten in bij een man die hen vanuit Roosendaal had gevolgd en werden door deze man terug gebracht naar het bedrijfsterrein in Roosendaal.
Om 21:30 uur stonden [medeverdachte 1] en verdachte bij de achterzijde van de container. Nadat zij de container hadden geopend gingen ze de container in. Verdachte vertelde [medeverdachte 1] waar hij moest staan en nam een foto van hem. [medeverdachte 1] moest goed naar verdachte kijken en verdachte zei daarbij “for your friend” en “they say that you not here”. Verdachte heeft verklaard dat hij deze foto moest maken van [naam 1] om aan te tonen dat ze wel in de container waren geweest. Er werden wederom geluiden van hakken en zagen in zakken gehoord. Even na half tien zei verdachte: ‘We hebben ze nu alle drie opengemaakt en leeg”. Er werd naar de achterzijde van de container gelopen over de zakken. Verdachte vroeg “nothing?” Hierop gereageerde [medeverdachte 1] met “nothing!” Ongeveer tien minuten later sloten [medeverdachte 1] en verdachte de container af en stapten samen in de Opel Vivaro die op het terrein geparkeerd stond. Hierna zijn [medeverdachte 1] en verdachte direct aangehouden. Bij hun aanhouding bleek dat de binnenverlichting van de Iveco brandde en dat de sleutels van het voertuig in het bedieningspaneel van de laadklep zaten. De laadruimte was nagenoeg leeg. Bij [medeverdachte 1] werd een bedrag van ongeveer € 2.950,- aangetroffen alsook een telefoon, waarvan bij het opnieuw aanzetten de persoonlijke instellingen werden verwijderd en de fabrieksinstellingen terugkeerden. [medeverdachte 2] is op 30 juni 2017 aangehouden.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 mei 2017 door [naam 1] werd gevraagd om naar Roosendaal te komen. Verdachte kent [naam 1] al jaren en spreekt hem vaak. Hij wist dat [naam 1] zich bezig hield met duistere zaken. Op het terrein in Roosendaal vroeg [naam 1] of verdachte een klus voor hem wilde doen. Er zou een container worden geleverd met daarin zakken met kolen. In die zakken zat iets dat van [naam 1] was. [naam 1] wilde niet ingaan op details. Verdachte zou hier € 5.000,- voor krijgen. Verdachte mocht over deze klus met niemand praten en moest de volgende dag antwoorden of hij de klus wilde doen. De volgende dag is verdachte terug gegaan naar Roosendaal en zei daar tegen [naam 1] dat hij op het aanbod inging. Op 26 mei 2017 moest verdachte opnieuw naar Roosendaal komen om een telefoon en portofoon in ontvangst te nemen. Hij zou via de telefoon verdere instructies krijgen wanneer de klus zou moeten worden gedaan. Op 29 mei 2017 werd verdachte door [naam 1] gebeld dat hij naar Roosendaal moest komen. Verdachte is met een gehuurde Audi Q5 naar Breda gereden, heeft die auto daar geparkeerd en is vervolgens in een Opel Vivaro naar Roosendaal gereden. Hij ruilde de auto omdat hij dacht dat hij wellicht iets uit de container moest meenemen dat niet in de Audi zou passen. Op het bedrijfsterrein aangekomen sms’te verdachte [naam 1] . Verdachte trof op het terrein [naam werknemer] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en een andere hem onbekende man aan. Na ongeveer een uur liet [naam 1] weten dat de container er bijna zou zijn. De container zou een Belgisch nummerbord hebben. Nadat [naam werknemer] de container opende, sms’te [naam 1] dat verdachte bij de achterste zakken moest zijn. Terwijl verdachte in de zakken sneed, werd de volgapparatuur ontdekt. Verdachte was in paniek en zag [medeverdachte 2] voorbij rijden, stapte bij hem in en gooide enige tijd later de volgapparatuur uit het raam van de auto. Vervolgens stapten ook [medeverdachte 1] en [naam werknemer] in. De mannen reden samen richting Breda. Onderweg ontving verdachte een sms-bericht van [naam 1] dat hij terug moest naar de container en beter moest zoeken. Als hij dit niet zou doen zou verdachte een ‘groot’ probleem hebben. Verdachte moest in de container een foto maken van [medeverdachte 1] , om te bewijzen dat hij daar was geweest. Teruggekomen op het terrein klommen verdachte en [medeverdachte 1] in de container, en troffen niets anders aan dan kolen.