ECLI:NL:RBAMS:2018:3158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AMS - 17 _ 5156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aflossing studieschuld op basis van nieuwe terugbetalingsregels in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een studente uit Amsterdam, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had op 3 februari 2017 een aanvraag ingediend voor aflossing van haar studieschuld op basis van de nieuwe terugbetalingsregels van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). De minister heeft deze aanvraag op 31 maart 2017 afgewezen, omdat de aflosfase voor eiseres al was begonnen per januari 2010. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 20 juli 2017. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 maart 2018 is eiseres niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. F. Hummel. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven te reageren op nieuwe stukken die door de minister waren overgelegd. Eiseres heeft echter niet gereageerd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en zonder nadere zitting uitspraak heeft gedaan.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eiseres terecht is afgewezen, omdat de aflosfase voor haar al was begonnen. Volgens de Wsf moet een aanvraag voor aflossing worden ingediend vóór het begin van de aflosfase. Eiseres had in de periode 2006-2007 studiefinanciering ontvangen en haar terugbetalingsperiode is op 1 januari 2008 begonnen, met de aflosfase die op 1 januari 2010 inging. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt, omdat de wetgever bewust heeft gekozen voor de criteria die aan de aflosfase zijn verbonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te Amsterdam, eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: D.M.C. Zijlstra).

Procesverloop

Met het besluit van 31 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aanvraag van eiseres van 3 februari 2017 om aflossing van haar studieschuld op grond van de nieuwe terugbetalingsregels op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf) afgewezen.
Met het besluit van 20 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. F. Hummel. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, omdat verweerder op de zitting nieuwe stukken heeft overgelegd, bestaande uit een aanmaningsbrief van 22 februari 2010 en een aanmaningsbrief van 22 maart 2010. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld op deze stukken te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en, met toestemming van partijen, zonder nadere zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

Onderwerp van de procedure
1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat voor eiseres de aflosfase al begonnen is. Op grond van artikel 10a.2, tweede lid, van de Wsf moet een aanvraag worden ingediend vóór het begin van de aflosfase. Voor eiseres is volgens verweerder de aflosfase per januari 2010 begonnen. Zij voldoet daarom niet aan de voorwaarden.
Wettelijk kader
2.1.
De terugbetalingsperiode vangt op grond van artikel 6.5 van de Wsf aan op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin iemand is opgehouden studiefinanciering te genieten. De terugbetalingsperiode bestaat op grond van het tweede lid van dat artikel uit een aanloopfase en een aflosfase.
2.2.
De aanloopfase beslaat op grond van artikel 6.6 van de Wsf de eerste twee kalenderjaren na aanvang van de terugbetalingsperiode. Gedurende de aanloopfase bestaat geen verplichting tot terugbetaling.
2.3.
De aflosfase volgt op grond van artikel 6.7, eerste lid, van de Wsf op de aanloopfase. Op grond van het tweede lid van dat artikel wordt de terugbetaling op aanvraag van de debiteur voor ten hoogste vijf kalenderjaren opgeschort.
2.4.
Op grond van artikel 10a., eerste lid, van de Wsf kan een debiteur die voor het studiejaar 2009–2010 voor het eerst studiefinanciering ontving en voor wie op 31 december 2011 nog geen aflosfase is aangevangen, op aanvraag, zijn schuld aflossen op grond van paragraaf 6.1. Op grond van het tweede lid van dat artikel dient een debiteur een aanvraag als bedoeld in het eerste lid uitsluitend voor de aanvang van zijn aflosfase in.
Wanneer is voor eiseres de aflosfase begonnen?
3.
3.1.
Eiseres heeft in de periode 2006 – 2007 studiefinanciering gehad. Het recht op studiefinanciering is op 19 november 2007 geëindigd. De terugbetalingsperiode voor eiseres is daarom op 1 januari 2008 begonnen. De aflosfase is op 1 januari 2010 begonnen, wat ook blijkt uit het dossier. Met het besluit van 6 februari 2009 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres vanaf 1 januari 2010 moet gaan terugbetalen. Verweerder heeft eiseres op 21 oktober 2009 een brief gestuurd waarin staat dat eiseres maandelijkse € 54,73 moet gaan aflossen. Verweerder heeft het maandelijkse aflossingsbedrag vastgesteld met het besluit van 6 januari 2010.
3.2.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat zij in 2010 feitelijk niets heeft afgelost, want uit het besluit van 6 januari 2010 volgt dat het maandelijkse bedrag vanaf 6 januari 2010 € 54,73 is. Dit wordt bevestigd door de aanmaningen van 22 februari en 22 maart 2010 die verweerder op de zitting heeft overgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting verklaard dat eiseres na de aanmaningen het verschuldigde bedrag heeft betaald.
3.3.
Dat op eiseres’ verzoek de terugbetaling in februari 2010 is opgeschort omdat zij met een nieuwe studie is begonnen, maakt niet dat de aflosfase als bedoeld in artikel 10a.2 van de Wsf niet is aangevangen op 1 januari 2010. Eiseres voldoet daarom niet aan de criteria in artikel 10a.2 van de Wsf, zodat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Hardheidsclausule
4.
4.1.
Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule, omdat het zij in plaats van € 100 in het nieuwe terugbetalingssysteem € 300 per maand moet aflossen, terwijl zij een modaal inkomen heeft.
4.2.
Verweerder heeft de omstandigheden van eiseres, die zij overigens op geen enkele wijze heeft onderbouwd, bij de beoordeling op grond van de hardheidsclausule betrokken. Daarbij heeft de wetgever bewust gekozen voor het criterium dat de aflosfase niet eerder mag zijn aangevangen dan 31 december 2011. Dat betekent dat de wetgever goed heeft nagedacht over de gevolgen, die deze voorwaarde ten algemene heeft voor belanghebbenden wiens aflosfase eerder is aangevangen dan 31 december 2011. In zo een situatie geldt de hardheidsclausule niet. De rechtbank overweegt daarbij ook dat eiseres verweerder kan verzoeken een draagkrachtberekening te maken als zij meent dat het bedrag dat zij maandelijks moet betalen te hoog is. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Als uw zaak spoedeisend is, kunt u de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter vragen om het treffen van een voorlopige voorziening.