ECLI:NL:RBAMS:2018:3135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AMS 17/1315
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaarschrift parkeerbelasting

Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard en dat het verzet gegrond was. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak gedaan op het verzet, maar ook op het beroep zelf.

De rechtbank constateerde dat eiser na de betwisting van de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar geen verzendbewijzen had overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat eiser het bezwaarschrift had verzonden, wat leidde tot de conclusie dat hij geen bezwaar had gemaakt. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Awb besproken, waaronder artikel 6:2 en artikel 6:12, die betrekking hebben op de termijnen en voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift.

De rechtbank heeft ook de standpunten van beide partijen belicht. Eiser was van mening dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaarschrift en had verzocht om een dwangsom op te leggen. Verweerder stelde echter dat eiser geen belanghebbende was, omdat de naheffingsaanslag was opgelegd aan een andere persoon. De rechtbank heeft de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt in het midden gelaten, omdat het beroep op een ander punt niet-ontvankelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van eiser gericht was tegen een niet meer bestaande naheffingsaanslag, waardoor geen sprake kon zijn van een ontvankelijke ingebrekestelling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1315

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

in de zaak tussen:

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.M.C. Niederer).
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

De rechtbank heeft op 28 februari 2017 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift van eiser van 8 juli 2016.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 januari 2018 het beroepschrift gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben partijen verzet gedaan. Bij uitspraak van 21 maart 2018 is het verzet van verweerder gegrond verklaard en is de uitspraak van 16 januari 2018 komen te vervallen.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan het gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Procesverloop
5.1
Verweerder heeft [naam] op 10 juni 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met nummer [nummer] .
5.2.1
Op 14 juni 2016 heeft [naam] namens [naam] een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] .
5.2.2
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2016 heeft verweerder het bezwaar van [naam] gegrond verklaard.
5.3.1
Op 8 juli 2016 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] .
5.3.2
Eiser heeft verweerder bij brief van 2 januari 2017 in gebreke gesteld.
5.3.3
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift heeft eiser bij beroepschrift van 27 februari 2017 beroep ingesteld.
Standpunten
6.1
Eiser is van mening dat verweerder niet op tijd op zijn bezwaarschrift heeft beslist Eiser heeft verzocht verweerder op te dragen alsnog een beslissing op het bezwaarschrift te nemen op verbeurte van een dwangsom voor elke dag, waarop verweerder weigerachtig mocht blijken om hieraan te voldoen. Eiser heeft tevens verzocht om de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom te bepalen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Voorts is verzocht verweerder te veroordelen in het vergoeden van de schade, alsmede te veroordelen in de proceskosten.
6.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is omdat de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met nummer [nummer] is opgelegd aan [naam] Uit het bezwaarschrift van [naam] blijkt dat hij de bestuurder van het voertuig was.
Beoordeling
7. De rechtbank laat de vraag of eiser als belanghebbende in deze beroepszaak kan worden aangemerkt in het midden omdat het beroep op een ander punt niet-ontvankelijk is. De rechtbank overweegt daartoe dat de ingebrekestelling betrekking heeft op een bezwaarschrift dat niet is gericht tegen een, op het moment dat bezwaar werd gemaakt, nog bestaand primair besluit.
De naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] heeft betrekking op het voertuig met het kenteken [kenteken] en is gericht aan [naam] Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2016 heeft verweerder het bezwaar van [naam] gegrond verklaard en de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] vernietigd.
Het bezwaarschrift van eiser is ingediend op 8 juli 2016, wat na het moment is waarop de naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] was vernietigd. Dat betekent dat het bezwaar van eiser is gericht tegen een op dat moment niet meer bestaande naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer [nummer] . Dat betekent ook dat geen sprake kan zijn van een ontvankelijke ingebrekestelling.
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan het vaststellen van de door eiser gevraagde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
9. Voor vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2018 door mr. H.C. Naves, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders, de griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Coll: M.P.O.
D: C