ECLI:NL:RBAMS:2018:3135
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaarschrift parkeerbelasting
Op 8 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard en dat het verzet gegrond was. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak gedaan op het verzet, maar ook op het beroep zelf.
De rechtbank constateerde dat eiser na de betwisting van de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar geen verzendbewijzen had overgelegd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat eiser het bezwaarschrift had verzonden, wat leidde tot de conclusie dat hij geen bezwaar had gemaakt. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Awb besproken, waaronder artikel 6:2 en artikel 6:12, die betrekking hebben op de termijnen en voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift.
De rechtbank heeft ook de standpunten van beide partijen belicht. Eiser was van mening dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaarschrift en had verzocht om een dwangsom op te leggen. Verweerder stelde echter dat eiser geen belanghebbende was, omdat de naheffingsaanslag was opgelegd aan een andere persoon. De rechtbank heeft de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt in het midden gelaten, omdat het beroep op een ander punt niet-ontvankelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het bezwaar van eiser gericht was tegen een niet meer bestaande naheffingsaanslag, waardoor geen sprake kon zijn van een ontvankelijke ingebrekestelling.