ECLI:NL:RBAMS:2018:3089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting fietsenwinkel door burgemeester Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een fietsenwinkelier, [verzoeker], die door de burgemeester van Amsterdam was bevolen om zijn winkel te sluiten. De burgemeester had op 16 maart 2018 besloten de winkel te sluiten vanwege ernstige zorgen over de openbare orde, voortvloeiend uit bevindingen van de politie dat er gestolen fietsen in de winkel aanwezig waren en dat de winkelier niet voldeed aan de registratieverplichtingen van gebruikte fietsen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker en de burgemeester afgewogen en geconcludeerd dat het besluit van de burgemeester hoogstwaarschijnlijk stand zal houden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij opmerkte dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid van de burgemeester af te wijken. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de burgemeester om in het belang van de openbare orde op te treden tegen misdrijven die zich in openbare gelegenheden voordoen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2123

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2018 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [bedrijf] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. V.J. Oranje),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Nouta).
Partijen worden hierna [verzoeker] en de burgemeester genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting bevolen van [bedrijf] (de winkel) aan de [adres] te [plaats] voor onbepaalde tijd.
[verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen zodat de winkel gedurende de bezwaarfase niet hoeft te worden gesloten.
De burgemeester heeft vrijwillig de sluiting van de winkel opgeschort tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgmeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] van de politie eenheid Amsterdam.

Overwegingen

Inleiding
1. [verzoeker] is eigenaar van de winkel. Het is een eenmanszaak. De werkzaamheden bestaan uit inkoop, verkoop en reparatie van fietsen.
2.1
De burgemeester legt aan het bestreden besluit artikel 2.10, eerste lid, onder b, van de APV [1] en de “Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 (nu artikel 2.10) van de APV” (hierna: de notitie) ten grondslag. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het geopend blijven van de winkel een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde en baseert zijn standpunt op de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 13 februari 2018 (het rapport). Hieruit blijkt volgens de burgemeester dat in de winkel aantoonbaar gestolen fietsen aanwezig zijn. Ook is herhaaldelijk gebleken dat er niet wordt voldaan aan de verplichting gebruikte fietsen te registreren. De burgemeester stelt zich verder op het standpunt dat in- en verkoop van gestolen fietsen door de winkel bijdraagt aan de onveiligheidsgevoelens van burgers en dat het doorverkopen van andermans gestolen eigendommen een ondermijnend effect heeft op de samenleving. Daarom moet volgens de burgemeester voorkomen worden dat de winkel in de toekomst een rol kan blijven spelen helingsactiviteiten.
2.2
Uit het rapport blijkt het volgende. Op 3 april 2016 is jegens de winkel aangifte gedaan van heling. De aangever verklaarde dat zij vervanging zocht voor haar eigen gestolen fiets. De verkoper in de winkel vertelde haar dat hij over enkele dagen eenzelfde soort fiets voor haar zou hebben. Dit bleek haar eigen gestolen fiets te zijn. De politie heeft daarna op respectievelijk 1 oktober 2016, 24 november 2016, 21 juni 2017 en 9 februari 2018 controles in de winkel uitgevoerd in het kader van het Digitaal Opkopers Register (DOR) [2] . Kort gezegd, blijkt uit het rapport dat [verzoeker] tijdens deze controles gebruikte fietsen in de winkel had staan die niet in het DOR stonden geregistreerd. [verzoeker] heeft daarvoor waarschuwingen van de politie gekregen. Bij de laatste controle op 9 februari 2018 stonden 49 gebruikte fietsen in de winkel. Geen van die fietsen stond in het DOR geregistreerd. Steekproefsgewijs heeft de politie acht fietsen daarvan gecontroleerd. Vijf van deze acht fietsen bleken aantoonbaar van diefstal afkomstig te zijn. Er was geknoeid met de framenummers. Verder bleek dat deze fietsen waren gestolen in de omgeving van de winkel.
2.3
[verzoeker] is op 13 maart 2018 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen om de winkel te sluiten en heeft hiervan gebruik gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester overeenkomstig het voornemen de winkel gesloten.
Standpunt [verzoeker]
3. [verzoeker] erkent dat hij fouten heeft gemaakt door de aangekochte fietsen niet in het DOR te registreren. Dit komt omdat hij het daarvoor te druk heeft. Hij stelt gebruikte fietsen te goeder trouw te hebben aangenomen en hij heeft nu een aantal maatregelen genomen om herhaling van fouten in de toekomst te voorkomen. De sluiting van zijn zaak heeft voor hem enorme financiële gevolgen, aldus [verzoeker] . Ook stelt hij reputatieschade te lijden.
Beoordeling voorzieningenrechter
4.1
Bij de beoordeling van het verzoek weegt de voorzieningenrechter de belangen van [verzoeker] en de burgemeester bij de schorsing van het besluit af. Dit oordeel is overigens een voorlopig oordeel. In een eventuele beroepsprocedure is de bodemrechter niet aan dit oordeel gebonden.
4.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester aan het bestreden besluit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV 2008 ten grondslag mogen leggen. Volgens deze bepaling kan de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar door misdrijf verkregen zaken, zoals gestolen fietsen voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen. Deze bepaling houdt verband met artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is bij de uitoefening van het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen, bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. Dat betekent dat voor een bevel tot sluiting voldoende is dat wordt gevreesd voor een ernstig gevaar/verstoring voor de openbare orde.
4.3
De burgemeester heeft in overeenstemming met zijn notitie gehandeld. Het bevel tot sluiting is gebaseerd op het rapport van 13 februari 2018, zoals weergegeven onder 2.2. [verzoeker] betwist de inhoud van het rapport niet. Omdat sprake is van herhaalde feiten heeft de burgemeester bij de belangenafweging een zwaarder gewicht mogen toekennen aan de belangen gediend met handhavend optreden gericht op het herstellen van de openbare orde dan aan het belang van [verzoeker] bij het voortzetten van de winkel. De onder 2.1 gegeven motivering van de burgemeester acht de voorzieningenrechter in dit verband afdoende. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de burgemeester aanleiding hadden moeten geven om af te wijken van het door hem gevoerde beleid ten aanzien van de toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van de winkel. Dat [verzoeker] inmiddels maatregelen heeft genomen om fouten in de toekomst te voorkomen, dient in het kader van een verzoek om heropening te worden meegewogen.
Conclusie
5.1
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar hoogstwaarschijnlijk stand zal houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
5.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene Plaatselijke Verordening 2008.
2.Met ingang van 2 november 2016 is een handelaar verplicht aantekening te houden van alle gebruikte en of ongeregelde zaken die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt in het DOR.