ECLI:NL:RBAMS:2018:304

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
13/703051-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens uitgaansgeweld in Amsterdam

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1991, heeft de rechtbank Amsterdam op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 3 op 4 november 2016, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer, een fotograaf, zonder enige aanleiding naar de grond werkten en vervolgens geweld tegen hem gebruikten terwijl hij weerloos op de grond lag. De verdachte heeft het slachtoffer met kracht tegen het hoofd geschopt en in het gezicht gestampt, wat leidde tot een schedelfractuur en een bloeding in de hersenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De verdediging voerde aan dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en geen opzet had om te doden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de vaststelling van opzet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 6.806,61, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/703051-16
Datum uitspraak: 24 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Weers, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij, de heer [slachtoffer] , en zijn advocaat, mr. G. Beydals, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer] , onder meer door hem – terwijl hij op de grond lag – in het gezicht of tegen het hoofd te trappen. Voor het geval de rechtbank dit niet bewezen acht heeft de officier van justitie de handelingen van verdachte (subsidiair) ten laste gelegd als het medeplegen van een zware mishandeling van [slachtoffer] of (meer subsidiair) als een poging om hem zwaar te mishandelen.
De volledige tenlastelegging luidt als volgt:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) met dat opzet die van den [slachtoffer] geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die van den [slachtoffer] op de grond lag:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd geslagen/gestompt,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam getrapt/geschopt, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, gestaan/gestampt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een hersenbloeding en/of hersenkneuzing, heeft toegebracht, door die van den [slachtoffer] te duwen (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die van den [slachtoffer] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam te trappen/schoppen, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, te staan/stampen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 04 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die van den [slachtoffer] heeft geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die van den [slachtoffer] op de grond lag, deze:
- ( met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt,
- meerdere malen in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of op/tegen het
lichaam heeft getrapt/geschopt, en/of
- in/op het gezicht, althans het hoofd, heeft gestaan/gestampt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet worden veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag op
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer] tegen het hoofd hebben geschopt.
Uit de getuigenverklaringen, de aangifte van [slachtoffer] en de letselverklaring blijkt dat verdachte met veel kracht tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl hij op de grond lag. Het hoofd is een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daaraan zou komen te overlijden. Het letsel van [slachtoffer] is relatief beperkt en bestaat uit een bloedinkje in de hersenen en een botbreuk van de schedel, maar het letsel had ook fataal kunnen zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt, maar hij heeft nooit de wil gehad om hem te doden. Van (vol) opzet is daarom geen sprake. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood, omdat daarvoor vereist is dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en die kans door verdachte bewust is aanvaard. Van die aanmerkelijke kans was geen sprake, terwijl verdachte die kans voorts ook niet bewust heeft aanvaard. Verdachte had als gevolg van zijn alcoholgebruik een gestoorde wil. Hij is nooit eerder zo agressief geworden als gevolg van het alcoholgebruik en dat was voor hem dus niet voorzienbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. [slachtoffer] liep in de nacht van 3 op 4 november 2016 ’s nachts door de binnenstad van Amsterdam. Hij was klaar met zijn werk als fotograaf en was op weg naar huis. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] waren die nacht op stap geweest en hadden allebei behoorlijk veel alcohol gedronken. Op enig moment zijn zij [slachtoffer] , die zij niet kenden, tegengekomen. Zonder duidelijke aanleiding werd [slachtoffer] door verdachte naar de grond gewerkt. Toen hij op de grond lag is door zowel verdachte als medeverdachte geweld tegen hem gebruikt. [slachtoffer] heeft als gevolg hiervan een schedelfractuur en een kleine bloeding in de hersenen opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke geweldshandelingen door verdachte zijn gepleegd en of zijn handelen is aan te merken als (het medeplegen van) een poging tot doodslag, zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling.
4.3.2.
Bewezenverklaring poging doodslag
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] .
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verdachte, die langer is dan medeverdachte en door getuigen de ‘langere dader’ wordt genoemd, het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat verdachte met geschoeide voet, terwijl het slachtoffer op de grond lag, hard tegen zijn hoofd heeft getrapt. Die trap is door verschillende getuigen vergeleken met het (met een aanloop) geven van een trap tegen een voetbal. Ook blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 1] dat verdachte met zijn voet in het gezicht van het slachtoffer heeft gestampt.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het met geschoeide voet en met kracht geven van een trap tegen het hoofd en het stampen in het gezicht, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond ligt, de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden.
Die kans is door verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen bewust aanvaard, zodat vastgesteld kan worden dat verdacht voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Daaraan staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft zichzelf door veel (sterke) drank te drinken vrijwillig in een situatie van intoxicatie gebracht. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat fors alcoholgebruik leidt tot ontremming en verminderd normbesef, zodat dit ook voor verdachte een voorzienbaar gevolg moet zijn geweest. Dat disculpeert hem daarom niet. Bovendien is niet gebleken dat verdachte als gevolg van zijn alcoholgebruik ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Slechts die situatie zou aan het aannemen van opzet in de weg kunnen staan.
Tot slot ligt de vraag voor of sprake is van medeplegen (van poging tot doodslag) door verdachte en medeverdachte. De rechtbank stelt in dit kader vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachte het slachtoffer één trap in zijn maag heeft gegeven. Het door verdachte gebruikte geweld is veel heviger geweest. Het door de medeverdachte uitgeoefende geweld is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Verdachte wordt ook vrijgesproken van het slaan en stompen in het gezicht van het slachtoffer, omdat uit de bewijsmiddelen niet eenduidig blijkt of verdachte of de medeverdachte dit geweld heeft gepleegd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 4 november 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, immers heeft hij met dat opzet die [slachtoffer] geduwd (waardoor deze ten val kwam), en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag met kracht tegen het hoofd geschopt en in het gezicht gestampt

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – indien zij tot een bewezenverklaring komt – verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarbij kan eventueel nog een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd. De raadsman heeft onder meer gewezen op het blanco strafblad van verdachte, het feit dat hij de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ met goed gevolg heeft afgerond en dat verdachte zelf ook erg lijdt onder het gebeuren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] , door hem een schop tegen zijn hoofd te geven en in zijn gezicht te stampen. Zonder duidelijke aanleiding heeft verdachte het slachtoffer ’s nachts in de binnenstad van Amsterdam naar de grond gewerkt en vervolgens zeer heftig geweld gebruikt. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en heeft verklaard zich niets te kunnen herinneren van het door hem gebruikte geweld. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat evengoed tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. Hij heeft ook niet ingegrepen toen de medeverdachte het slachtoffer een trap in zijn maag gaf. Bovendien heeft hij het slachtoffer nadien bewusteloos achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren.
Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring is de rechtbank gebleken dat hij nog steeds veel last heeft van het geweldsincident. Hij is angstig en boos op de daders en heeft veel moeite om de draad van het leven weer op te pakken. Uit de getuigenverklaringen is op te maken dat het geweldsincident ook op de getuigen daarvan een behoorlijke impact heeft gehad. In bredere zin heeft verdachte met zijn handelen gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor een dergelijk strafbaar feit de enige passende reactie is. Anders dan door de raadsman bepleit, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest gelet op de ernst van het feit en gelet op in soortgelijke zaken opgelegde straffen onvoldoende is. Ook de oplegging van een taakstraf doet daaraan onvoldoende recht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een over verdachte opgemaakt reclasseringsrapport en heeft ter terechtzitting ook de reclasseringsmedewerker C. Saan gehoord. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat verdachte met goed gevolg de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’ heeft afgerond, er geen probleemgebieden zijn in het persoonlijk leven van verdachte en de kans op herhaling klein is. Ook heeft hij vrijwillig hulp gezocht in de vorm van gesprekken met een psycholoog. Verdachte lijkt oprecht spijt te hebben en te zijn doordrongen van de ernst van zijn eigen handelen. Voor een verder reclasseringstoezicht ziet de reclassering geen aanleiding. De rechtbank heeft tot slot rekening gehouden met het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van gevangenisstraf gelijk aan de eis van de officier van justitie, van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.619,11 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de posten: (1) eigen risico van € 1.073,55, (2) kosten rijopleiding van € 812,50, (3) camera van € 287,50, (4) cameratas van € 71,99, (5) vervoer- en parkeerkosten van € 100,00, (6) administratiekosten van € 100,00 en (7) informatiekosten Arkin en St. Neur. van € 173,57. De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de gevorderde schadevergoeding als voorschot toe te wijzen, nu de omvang van de totale schade op dit moment nog niet vaststaat.
Standpunten officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft verzocht de vordering volledig en hoofdelijk toe te wijzen, in de vorm van een voorschot en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding te hoog is. Daarbij heeft hij gewezen op het feit dat de (psychische) problematiek van het slachtoffer niet volledig te wijten is aan het incident, maar dat het slachtoffer voordien al problemen had. Verder komen de posten onder (2), (3) en (4) niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet vaststaat dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt dan wel omdat niet vaststaat dat de camera en de cameratas bij het geweldsincident beschadigd zijn geraakt.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is, met uitzondering van de onder (2) gevorderde kosten voor de rijopleiding, voldoende concreet en onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering voor de materiële schadevergoeding toe, met uitzondering van de onder (2) genoemde post. Uit de overgelegde factuur blijkt onvoldoende of de kosten voor de rijlessen en het examen daadwerkelijk zijn betaald, terwijl voorts niet duidelijk is of de benadeelde partij – die inmiddels beschikt over zijn rijbewijs – mogelijk alsnog gebruik heeft mogen maken van de rijlessen. Voor dat gedeelte van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van het slachtoffer bij de rechter-commissaris voldoende blijkt dat zijn camera en cameratas beschadigd zijn geraakt. Dat er spullen van het slachtoffer beschadigd zijn geraakt, ligt gelet op hevige geweld dat is gebruikt ook in de rede. De onder (3) en (4) genoemde posten, te weten een (gedeeltelijke) vergoeding voor een nieuw aangeschafte camera en cameratas, worden daarom toegewezen.
Verdachte heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De benadeelde partij heeft daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank zal daarom ook een immateriële schadevergoeding toewijzen. De rechtbank stelt de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00. Dat de benadeelde partij mogelijk al voor het plaatsvinden van dit geweldsincident (lichamelijk of geestelijk) kwetsbaar was, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de ernst van dit geweldsdelict naar billijkheid een schadevergoeding van voormelde hoogte rechtvaardigt.
Ook wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De als voorschot gevorderde schadevergoeding wordt gelet op het voorgaande thans begroot op een bedrag van € 6.806,61 (bestaande uit een bedrag van € 1.806,61 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding). De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016. De rechtbank zal de vordering niet bij wijze van een voorschot toewijzen, omdat het wettelijk systeem daartoe geen ruimte biedt.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikel 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2(
twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , domicilie kiezend op het kantoor van mr. G. Beydals te Amsterdam, toe tot een bedrag van
€ 6.806,61(zegge:
zesduizend achthonderdenzes euro en eenenzestig eurocent), bestaande uit een bedrag van € 1.806,61 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016 tot de dag van algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de hoofdelijke verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van
€ 6.806,61(zegge:
zesduizend achthonderdenzes euro en eenenzestig eurocent), bestaande uit een bedrag van € 1.806,61 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2016 tot de dag van algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
69 (negenenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij
en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade
aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2018.