Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, naar voren hebben gebracht.
Rechtbank Amsterdam
Op 24 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen B.V., met parketnummer 13/731015-16. De zaak betreft de beschuldiging dat B.V. in de periode van 7 juli 2014 tot en met 26 augustus 2014 te Amsterdam opzettelijk haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Dit zou zijn gebeurd door een getuige, werkzaam in een van de kamers van B.V., te benaderen over een politieonderzoek naar haar. De rechtbank heeft op 10 januari 2018 een zitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de raadsman van de verdachte, mr. D.W.H.M. Wolters, hun standpunten hebben gepresenteerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om kennis te nemen van de zaak. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaring van de getuige niet voldoende is om tot een veroordeling te komen. De getuige had verklaard dat een van de eigenaren van B.V. haar had verteld dat de politie gegevens van haar had opgevraagd. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze verklaring niet kan worden ondersteund door andere bewijsstukken, waardoor niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
Daarom heeft de rechtbank besloten om B.V. vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter mr. B. Vogel en de rechters mrs. A. Eichperger en T.T. Hylkema, in aanwezigheid van griffier mr. S.D. Riggelink.