ECLI:NL:RBAMS:2018:3015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
AMS 17/465
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van weigeringsgronden van de Wob ter bescherming van persoonlijke levenssfeer en opvattingen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te Mijdrecht, en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van de NZa, genomen op 15 augustus 2016, weigerde gedeeltelijk openbaarmaking van documenten die verband hielden met een kostenonderzoek in de mondzorgsector. De NZa had een aantal documenten openbaar gemaakt, maar bepaalde informatie was geweigerd op grond van de weigeringsgronden van de Wob, waaronder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonlijke beleidsopvattingen van de betrokkenen.

De rechtbank heeft het beroep van [eiser] ongegrond verklaard. [Eiser] stelde dat de NZa en Deloitte gefraudeerd hadden en dat de weigeringsgronden van de Wob niet mochten worden ingeroepen om de privacy van fraudeurs te beschermen. De rechtbank oordeelde echter dat de weigeringsgronden van de Wob ook van toepassing zijn op de persoonlijke levenssfeer en opvattingen van intern beraad van beweerdelijke fraudeurs. De rechtbank concludeerde dat de NZa terecht had geweigerd bepaalde informatie openbaar te maken en dat de beroepsgrond van [eiser] niet kon slagen.

De uitspraak benadrukt de reikwijdte van de Wob en de bescherming die deze biedt aan persoonlijke gegevens en beleidsopvattingen, zelfs in gevallen waar beschuldigingen van fraude worden geuit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/465

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te Mijdrecht, eiser, hierna: [eiser] ,

en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerder, hierna: de NZa

(gemachtigde: mr. A.B.J. Keijzer).

Procesverloop

Met het besluit van 15 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft de NZa beslist op het verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van [eiser] .
Met het besluit van 19 december 2016 (het bestreden besluit) heeft de Nza het bezwaar van [eiser] gedeeltelijk gegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De NZa heeft de stukken waarvan openbaarmaking (deels) is geweigerd overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een verweerschrift ingediend. [eiser] heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte documenten als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het beroep is behandeld op de zitting van 6 februari 2018. [eiser] was op de zitting aanwezig. Namens de NZa waren aanwezig de gemachtigden mr. A.B.J. Keijzer, mr. drs. M. van Eckeveld en mr. L. Cats. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak op verzoek van partijen verwezen naar mediation.
De NZa heeft met de brief van 6 maart 2018 laten weten dat het mediation-traject niet heeft geleid tot het vinden van een oplossing.
De rechtbank heeft op 16 maart 2018 aan partijen laten weten dat een nadere zitting achterwege blijft, tenzij één van partijen binnen vier weken kenbaar maakt alsnog mondeling op zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft aangegeven gehoord te willen worden, waarna de rechtbank het onderzoek op 16 april 2018 heeft gesloten.

Overwegingen

De aanleiding tot deze procedure
1. De NZa heeft als wettelijke taak om prestaties en tarieven vast te stellen in gereguleerde zorgsectoren. In 2013 heeft de NZa een kostenonderzoek uitgevoerd in de mondzorgsector. Doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de opbrengsten, de productie, de praktijkkosten, structuurkenmerken en de tijdbesteding van verschillende aanbieders in de mondzorg. Het kostenonderzoek is in opdracht van de NZa uitgevoerd door onderzoeksbureau Deloitte en MediQuest. Op basis van het betreffende kostenonderzoek heeft de NZa de arbeidskostencomponent herijkt en de tarieven per 1 juli 2015 aangepast.
2. Op 7 mei 2016 heeft de NZa een brief ontvangen van [eiser] , waarin hij verzoekt informatie te sturen. [eiser] stelt in die brief dat er tot op heden geen informatie is verstrekt over het overleg en de afspraken tussen de NZa en Deloitte inzake de manipulatie van de statistiek over de gemiddelde omzet en winst in de tandartspraktijken.
3. Met de brief van 20 mei 2016 heeft de NZa op deze brief gereageerd. De NZa heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld binnen twee weken zijn verzoek te preciseren.
4. Op 28 mei 2016 heeft [eiser] een schriftelijke reactie gegeven.
5. Met de brief van 14 juni 2016 heeft de NZa het Wob-verzoek van [eiser] als volgt opgevat: het gaat om alle documenten (e-mails, verslagen, brieven etc.) tussen de NZa enerzijds en onderzoeksbureau Deloitte anderzijds, rondom zowel het onderzoeksrapport (opgesteld door Deloitte) als de tariefberekening naar aanleiding van dit rapport (uitgevoerd door de NZa) met betrekking tot a) berekeningen van gemiddelden en b) het meenemen van extremen (in de populatie). Aan [eiser] is gevraagd om uiterlijk op 21 juni 2016 te reageren als de interpretatie van zijn verzoek niet correct of niet volledig zou zijn. De NZa heeft geen reactie van [eiser] ontvangen.
6. Met het primaire besluit heeft de NZa op het Wob-verzoek van [eiser] beslist. De NZa heeft een aantal documenten openbaar gemaakt, een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en van een aantal documenten openbaarmaking geheel geweigerd. Voor zover openbaarmaking geheel of gedeeltelijk is geweigerd, heeft de NZa onder meer een beroep gedaan op de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder e, en 11, eerste lid, van de Wob.
7. Met het bestreden besluit heeft de NZa het bezwaar van [eiser] deels gegrond verklaard. De NZa heeft ten aanzien van de e-mails de organisatie van de afzender en/of geadresseerde van de e-mails – te weten het gedeelte in het e-mailadres achter het @-teken – alsnog openbaar gemaakt, omdat openbaarmaking van deze informatie geen inbreuk maakt op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De NZa heeft verder bepaalde weggelakte informatie, geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob in plaats van de eerder gehanteerde weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en sub e, van de Wob. Voor het overige heeft de NZa het primaire besluit gehandhaafd.
Het standpunt van [eiser]
8. Op de zitting heeft [eiser] desgevraagd zijn standpunt verduidelijkt. Hij heeft aangegeven dat hij de door de NZa gehanteerde weigeringsgronden, te weten het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, op zichzelf niet bestrijdt. [eiser] stelt dat de NZa en Deloitte bij het kostenonderzoek hebben gefraudeerd en dat de weigeringsgronden van de Wob niet mogen worden ingeroepen om de privacy van fraudeurs, of hun intern beraad, te beschermen. Volgens [eiser] is besturen iets anders dan sturen. [eiser] hoeft geen namen te weten. Hij wil wel weten wat er tussen de NZa en Deloitte is gezegd.
Het standpunt van de NZa
9. De NZa stelt zich op het standpunt dat de beschuldigingen door [eiser] , dat sprake is van fraude met de statistieken en van ambtelijke corruptie, geen valide argumenten zijn om de in het kader van de Wob geweigerde informatie alsnog te verstrekken.
Het wettelijk kader
10. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Het derde lid bepaalt dat de verzoeker bij zijn verzoek geen belang hoeft te stellen.
Op grond van het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
11. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
12. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
De beoordeling
13. In deze procedure ligt niet ter beoordeling voor of, zoals [eiser] stelt en waarvan hij overtuigd is, sprake is van fraude bij het in 2013 uitgevoerde kostenonderzoek en de rapportages daarover. De rechtbank moet uitsluitend op basis van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen of de weigering van de NZa om bepaalde informatie openbaar te maken juist is.
14. [eiser] bestrijdt niet dat de (deels) geweigerde documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad, dat de documenten persoonlijke beleidsopvattingen en persoonsgegevens bevatten en dat openbaarmaking daarom door de NZa is geweigerd. [eiser] vindt echter dat de weigeringsgronden van de Wob niet mogen worden ingeroepen om de privacy van fraudeurs – zoals in zijn ogen Deloitte en/of de NZa – of hun intern beraad, te beschermen.
15. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] niet kan worden gevolgd in die stelling. Noch uit de Wob noch uit enige andere rechtsregel volgt dat de weigeringsgronden van de Wob niet mogen worden toegepast om de persoonlijke levenssfeer en of persoonlijke opvattingen van intern beraad van beweerdelijke fraudeurs te beschermen. De enkele stelling dat aan ‘fraudeurs’, zoals [eiser] Deloitte en/of NZa betitelt, geen bescherming op grond van de Wob toekomt vindt dan ook geen enkele steun in het recht. De beroepsgrond van [eiser] slaagt daarom niet.
Conclusie
16. Wat [eiser] heeft aangevoerd, kan niet leiden tot aantasting van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, voorzitter, mr. M.A. Broekhuis en mr. J.T. Kruis, leden, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit moet u doen binnen zes weken nadat de uitspraak is verzonden.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.