ECLI:NL:RBAMS:2018:3012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
13/692008-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak

In deze zaak heeft de officier van justitie gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De advocaat van de verdachte heeft zich niet verzet tegen deze vordering. De rechtbank Amsterdam overweegt dat het vaste jurisprudentie is van de Hoge Raad dat een dergelijke afdoening bij overschrijding van de redelijke termijn niet kan plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat een inhoudelijke behandeling, mits tot een bewezenverklaring gekomen, enkel zou resulteren in een vonnis waarbij geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit zou onnodige kosten met zich meebrengen, vooral gezien het belang van efficiënt gebruik van de schaarse zittingscapaciteit. Daarom heeft de rechtbank besloten de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte.

De uitspraak vond plaats op 26 april 2018, na een zitting op 12 april 2018. De verdachte en zijn raadsman waren niet aanwezig tijdens de zitting. De tenlastelegging betrof witwassen en heling in de periode van 8 september 2009 tot en met 8 september 2010. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de feiten samenhangen met een ander groot onderzoek, waarin eerder een vonnis is gewezen. Door een fout van het Openbaar Ministerie zijn deze feiten niet eerder behandeld, en gezien het tijdsverloop is het niet opportuun om de verdachte alsnog te vervolgen. De rechtbank heeft in haar overwegingen het tijdsverloop en de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten meegenomen, wat leidde tot de beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Datum uitspraak: 26 april 2018
Parketnummer: 13/692008-11
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Verdachte noch zijn raadsman, mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, zijn ter zitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen en heling in de periode van 8 september 2009 tot en met 8 september 2010, respectievelijk 22 juli 2010 tot en met 8 september 2010.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, nu de feiten samenhangen met een ander groot onderzoek waarin op 30 augustus 2011 vonnis is gewezen. Onderhavige feiten hadden destijds, samen met de overige feiten, behandeld moeten worden. Door een fout aan de kant van het Openbaar Ministerie is dit niet gebeurd. Gelet op het tijdsverloop is het niet opportuun om verdachte voor onderhavige feiten alsnog te vervolgen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wanneer de officier van justitie in onderhavige situatie niet gevolgd wordt in haar eis het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, moet de zaak opnieuw op een zitting worden gepland voor een inhoudelijke behandeling. Gelet op de ten laste gelegde feiten, het feit dat verdachte bij eerder genoemd vonnis (voor soortgelijke feiten) reeds is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar en zes maanden, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bij een veroordeling van toepassing zou zijn, als ook het forse tijdsverloop, zou een dergelijke inhoudelijke behandeling – mits het tot een bewezenverklaring komt – enkel kunnen resulteren in een vonnis waarbij geen straf of maatregel wordt opgelegd op basis van artikel 9a Sr.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten die met een dergelijke exercitie zijn gemoeid – administratieve voorbereiding, (inhoudelijke) voorbereiding door advocaat, OM en rechtbank, zittingstijd, uitwerking van het vonnis –, mede gelet op het belang van het zo efficiënt mogelijk gebruikmaken van schaarse zittingscapaciteit, beter kunnen worden besteed.
De rechtbank ziet in deze omstandigheden en de omstandigheid dat de officier van justitie om haar eigen niet-ontvankelijkheid heeft verzocht en de verdediging zich daartegen niet heeft verzet, dan ook aanleiding de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte.

4.Beslissing

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2018.