ECLI:NL:RBAMS:2018:301

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
13/731014-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor schending van de geheimhoudingsplicht in strafzaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het schenden van haar geheimhoudingsplicht. De tenlastelegging betrof een periode van 7 juli 2014 tot en met 26 augustus 2014, waarin de verdachte, als bevoegd functionaris van een bedrijf, zou hebben gehandeld in strijd met haar verplichtingen om geheimen te bewaren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 10 januari 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. A. Baatenburg de Jong, aanwezig waren.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. De enige belastende verklaring kwam van een getuige die in een kamer bij het bedrijf van de verdachte verbleef. Deze getuige verklaarde dat de verdachte had gezegd dat de politie gegevens van haar had opgevraagd. De rechtbank oordeelde echter dat deze verklaring niet voldoende was om tot een veroordeling te komen, omdat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige mag steunen, zoals bepaald in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeerde dat er geen andere bewijsmiddelen waren die de verklaring van de getuige ondersteunden.

Daarom heeft de rechtbank besloten dat niet was voldaan aan het wettelijk bewijsminimum en heeft zij de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B. Vogel, en de andere rechters, mrs. A. Eichperger en T.T. Hylkema, in aanwezigheid van griffier mr. S.D. Riggelink.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/731014-16
Datum uitspraak: 24 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Baatenburg de Jong, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 07 juli 2014 tot en met 26 augustus 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een of meer geheim(en) waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij uit hoofde van beroep of wettelijk voorschrift, te weten als bevoegd functionaris en/of (feitelijk) bestuurder van [naam B.V.] (handelsnaam [handelsnaam] ) en/of op basis van een vordering 126nd van het Wetboek van Strafrecht gericht aan [handelsnaam] , verplicht was dit/deze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft zij, verdachte, mevrouw [naam getuige] , werkzaam in een van de kamers van [handelsnaam] , opgezocht en/of gevraagd of de politie onderzoek naar haar, [naam getuige] , doet omdat de politie bij haar, verdachte, was geweest en gegevens over [naam getuige] had opgevraagd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schenden van haar geheimhoudingsplicht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
In deze zaak bevat het dossier een belastende verklaring van de getuige [naam getuige] .
Deze getuige huurde een kamer bij [handelsnaam] , het bedrijf van verdachte. Tegenover de politie heeft zij verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat de politie gegevens van haar had opgevraagd. Tegenover deze belastende verklaring staat de ontkennende verklaring van verdachte en de medeverdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de getuige wordt ondersteund door de constatering van de verbalisanten dat de getuige kennelijk op de hoogte was van de omstandigheid dat de politie gegevens van haar bij de medeverdachte had opgevraagd. De rechtbank deelt dat standpunt niet, omdat ook die constatering is te herleiden tot één en dezelfde bron, namelijk de getuige.
Nu het dossier geen overige bewijsmiddelen bevat, afkomstig van andere bronnen dan de voornoemde getuige, die de verklaring van deze getuige ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2018.