ECLI:NL:RBAMS:2018:2950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AMS 17/6707
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de eiser. De eiser, die zich op 29 augustus 2016 ziek had gemeld, ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering vanaf 5 september 2016. Echter, na een medische beoordeling op 30 juni 2017, concludeerde de verzekeringsarts dat de eiser hersteld was en geschikt werd geacht voor het verrichten van arbeid. Dit leidde tot de beëindiging van de uitkering per die datum.

De eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 6 maart 2018 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser overwogen, waaronder het gebrek aan medische informatie van zijn zorgverleners, en de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen aanleiding was om extra informatie op te vragen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de eiser op de datum van de beëindiging meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen. De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het proces van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Bos),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hahn).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat eiser per die datum (weer) geschikt wordt geacht voor het verrichten van zijn arbeid en dat eiser om die reden vanaf die datum geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (Zw). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1.1
Eiser was laatstelijk werkzaam als [functie] . Eiser heeft zich op 29 augustus 2016 ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving.
1.2
Bij besluit van 15 september 2016 heeft verweerder aan eiser een Zw-uitkering toegekend met ingang van 5 september 2016.
1.3
Op grond van de wet vindt een medische beoordeling plaats als men (bijna) een jaar ziek is en een Zw-uitkering ontvangt. Dit wordt de eerstejaars Ziektewetbeoordeling genoemd. In dat kader is eiser op 21 juni 2017 medisch onderzocht. Op 30 juni 2017 heeft de verzekeringsarts hierover een rapportage uitgebracht. [1] De conclusie van deze rapportage is dat eiser per 30 juni 2017 als hersteld voor de maatgevende arbeid moet worden beschouwd.
1.4
Op grond van de voornoemde medische rapportage heeft verweerder bij het primaire besluit eisers Zw-uitkering per 30 juni 2017 beëindigd. Eiser is het daarmee oneens en heeft bezwaar gemaakt.
1.5
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft verweerder opnieuw medisch onderzoek laten uitvoeren. De conclusie van dit nieuwe medisch onderzoek is dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. [2] Op grond van dit medisch onderzoek heeft verweerder eisers bezwaar in het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van eiser
2. Eiser is het niet eens met de beslissing van verweerder in het bestreden besluit. Volgens eiser heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid door een beslissing over eisers medische toestand te nemen zonder eerst medische informatie op te vragen bij de betrokken zorgverleners, te weten de psychiater en de orthopeed.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door eiser aangevoerde fysieke en psychische klachten in haar rapportage kenbaar meegenomen en overwogen dat met deze klachten al rekening is gehouden bij de WIA-beoordeling in 2013. Bij het spreekuur is niet gebleken van toegenomen klachten. De verzekeringsarts heeft ook nog informatie opgevraagd bij eisers huisarts. [3] Uit de brief van de huisarts blijkt het volgende:
‘[Eiser]
komt sporadisch bij de huisarts om medicatie te herhalen ter overbrugging tot volgende afspraak[…].
Helaas heeft de psychiater nooit informatie uitgewisseld. Ik kan alleen bevestigen dat hij een psychiater bezoekt, de heer krijgt [medicijn 1] en [medicijn 2] voorgeschreven. Dit haal ik uit de berichten van zijn apotheek.
Laatste specialistenbrief van de orthopeed is van ruim 1 jaar terug. Dhr is hierna opnieuw verwezen naar de orthopeed, van het recente beleid zijn geen brieven binnengekomen. Ik raad u aan om voor een goed beeld van zijn prognose de informatie direct op te vragen bij zowel de orthopeed als bij de psychiater
3.2
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog een nadere reactie op de brief van de huisarts gegeven:

Uit de informatie blijkt dat de laatste brief van de orthopeed van ruim een jaar geleden is, hetgeen overeenkomt met het door belanghebbende vermelde laatste contact met de specialist, ongeveer een jaar geleden. De huisarts schrijft voorts dat belanghebbende [medicijn 2] en [medicijn 1] krijgt, voorgeschreven door de psychiater die overigens geen informatie uitgewisseld heeft. Ik wil erop wijzen dat de behandeling door de psychiater al gestopt is. Gelet op het voorgaande is het door de huisarts geadviseerde contact met de orthopeed en psychiater niet noodzakelijk om een beeld te kunnen vormen van de beperkingen en functionele mogelijkheden van belanghebbende. Bovendien moet opgemerkt worden[…]
dat een verzekeringsarts zelfstandig tot een oordeel kan en mag komen betreffende de arbeidsbeperkingen en arbeidsmogelijkheden. [4]
4. Ter zitting heeft eiser ten aanzien van zijn fysieke klachten verklaard dat hij op dit moment nog fysiotherapie ondergaat en dat hij, na afloop van die behandeling, teruggaat naar de orthopeed. Ten aanzien van zijn psychische klachten heeft eiser ter zitting verklaard dat hij sinds 15 november 2017 opnieuw bij de psychiater onder behandeling is.
5.1
Uit de verklaringen van eiser en uit de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt de rechtbank af dat eiser in elk geval rondom de datum in geding (30 juni 2017) niet onder behandeling stond van de orthopeed of psychiater. Onder deze omstandigheden, en gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het eigen spreekuur, bestond uit oogpunt van zorgvuldigheid geen aanleiding om nog (extra) informatie op te vragen bij de orthopeed of psychiater.
5.2
Uit de enkele omstandigheid dat eiser sinds 15 november 2017 opnieuw onder behandeling van de psychiater staat, volgt nog niet dat eisers psychische klachten of beperkingen op 30 juni 2017 waren toegenomen. Als eiser vindt van wel, dan had het ook op zijn weg gelegen om nadere informatie van de psychiater in te brengen om dat verband aannemelijk te maken.
5.3
Gelet op het voorgaande kan eiser niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering of onzorgvuldig is voorbereid, omdat geen nadere informatie is opgevraagd. Ook overigens bestaat geen aanleiding om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De beroepsgrond leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Conclusie
6. Verweerder heeft terecht de ZW-uitkering van eiser per 30 juni 2017 beëindigd, omdat eiser op die datum meer dan 65% van zijn laatstverdiende loon kon verdienen. De gronden die eiser tegen die beslissing heeft aangevoerd, slagen niet. Het beroep is om die reden ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier ,
de griffier is buiten staat te tekenen
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Medische eerstejaars Ziektewetbeoordeling van arts A.M. van Berlo en verzekeringsarts P. Kok, van 30 juni 2017 (dossierstuk 62.1 e.v.).
2.Rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep E. Tolsma, van 29 september 2017 (dossierstuk 79.1 e.v.).
3.Brief van huisarts F. Bassuoni, van 11 juli 2017 (dossierstuk 77).
4.Reactie van verzekeringsarts bezwaar en beroep E. Tolsma, van 5 december 2017 (dossierstuk 82).