ECLI:NL:RBAMS:2018:2846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6523
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage in de kosten van de advocaat en de afkoopsom van het ouderdomspensioen in relatie tot het verzamelinkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn eigen bijdrage in de kosten van de advocaat, die door verweerder was vastgesteld op € 669,00. Eiser betoogde dat de afkoopsom van zijn ouderdomspensioen moest worden afgetrokken van zijn verzamelinkomen, zoals ook gebeurt bij de vaststelling van de huurtoeslag. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst bij de huurtoeslag rekening houdt met bijzonder inkomen, maar dat dit niet betekent dat verweerder de afkoopsom van het ouderdomspensioen niet mee moest tellen bij de vaststelling van het verzamelinkomen. De rechtbank concludeerde dat de wet en regelgeving geen ruimte bieden voor de door eiser voorgestelde aftrek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/6523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.W. Reijnders).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de eigen bijdrage gewijzigd en vastgesteld op € 669,00, waardoor eiser het verschil van € 473,00 met de eerder vastgestelde eigen bijdrage van € 196,00 aan verweerder moet betalen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 september 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 8 november 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten. Bij besluit van 7 mei 2014 heeft verweerder het verzoek om een bijdrage in de kosten van de advocaat afgewezen, omdat het inkomen- en/of vermogen van eiser in 2012 de wettelijke grenzen overschreed. Eiser heeft vervolgens verzocht om peiljaarverlegging. Dit verzoek is toegewezen. Bij besluit van 7 mei 2014 heeft verweerder eiser vervolgens een toevoeging verleend voor een procedure en hem een eigen bijdrage in de kosten van de advocaat opgelegd van € 196,00. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, op basis van de door de Belastingdienst ontvangen gegevens over het vastgestelde verzamelinkomen, de eigen bijdrage van eiser opnieuw berekend.
2. Eiser voert aan dat er geen enkel valide argument is voor verweerder om een geheel eigen bepaling van het verzamelinkomen op na te houden, terwijl de Belastingdienst het verzamelinkomen dan wel de inkomstengrondslag voor toekenning van de huurtoeslag door de aftrek van de afkoop van het ouderdomspensioen lager vaststelt. Er is geen argument voorstelbaar om de systematiek in geval van de vaststelling van de eigen bijdrage bij een toevoeging anders te zien. Volgens eiser heeft de wetgever immers ook bij toekenning van overheid gefinancierde rechtsbijstand willen bepalen dat bij hogere inkomens een hogere eigen bijdrage verschuldigd is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzamelinkomen 2014 door de Belastingdienst niet is aangepast, maar dat de Belastingdienst bij de beoordeling of eiser recht heeft op huurtoeslag in 2014 een gedeelte van het inkomen buiten beschouwing heeft gelaten. Gelet op de tekst van artikel 34a, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zijn de beschikbare inkomensgegevens afkomstig van de Belastingdienst leidend voor verweerder. Het bestreden besluit is gebaseerd op die beschikbare inkomensgegevens. Gelet hierop ziet verweerder geen aanleiding om aan te nemen dat de verkregen inkomensgegevens onjuist zijn of dat daar een correctie op is uitgevoerd of zou moeten worden uitgevoerd. Het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage geschiedt op grond van de Wrb. Het verzamelinkomen is bepalend. De Wrb biedt geen ruimte om een gedeelte van het fiscale verzamelinkomen als bijzonder inkomen aan te merken en derhalve buiten beschouwing te laten bij de beoordeling. Verweerder volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat verweerder de systematiek omtrent de huurtoeslag dient te volgen bij het vaststellen van de eigen bijdrage. Hiertoe merkt verweerder nog op dat de regel omtrent bijzonder vermogen bij huurtoeslag een specifieke regeling betreft en geen algemeen geldende werking heeft. Dit blijkt uit de informatie op de website van de Belastingdienst, waar valt te lezen dat het bijzonder inkomen alleen geldt voor huurtoeslag, niet voor andere toeslagen.
4. Het in deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5. De vraag die bij de rechtbank voorligt is of de afkoopsom van het ouderdomspensioen moet worden meegenomen in het verzamelinkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de afkoopsom van het ouderdomspensioen niet geldt als aftrekpost van het verzamelinkomen van eiser. Uit de Wrb en het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand [1] volgt dat verweerder bij het vaststellen van de eigen bijdrage uitgaat van het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de Belastingdienst. Dit bedroeg, dat wordt door partijen niet betwist, in het peiljaar 2014 € 20.038,- in plaats van € 16.100,-. Verweerder heeft terecht gesteld dat een afkoopsom van het ouderdomspensioen wordt aangemerkt als inkomen en dit telt dus mee voor het verzamelinkomen. Het feit dat de Belastingdienst specifiek bij de huurtoeslag rekening houdt met bijzonder inkomen en de afkoopsom van het ouderdomspensioen als bijzonder inkomen ziet, betekent niet dat verweerder de afkoopsom van het ouderdomspensioen ook niet hoeft mee te tellen bij de vaststelling van het verzamelinkomen. Uit de wet of de regelgeving blijkt dit ook niet. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat verweerder de systematiek van de huurtoeslag niet hoefde te volgen bij het vaststellen van de eigen bijdrage. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de verkregen inkomensgegevens onjuist zijn en heeft verweerder op goede gronden de eigen bijdrage op € 669,00 vastgesteld waardoor eiser een bedrag van € 473,00 moet terugbetalen aan verweerder. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Juridisch kader
1. Op grond van artikel 1 van de Wrb, gelezen in samenhang met de artikelen 21, aanhef en onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt verstaan onder inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon, zijnde het gezamenlijke bedrag aan loon.
2. Op grond van artikel 34a, eerste lid, van de Wrb is het inkomen van de rechtzoekende het inkomensgegeven in het peiljaar. Voor zover van de rechtzoekende geen inkomensgegeven beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het inkomen zo goed mogelijk benadert, dan wel het door het bestuur op grond van door de rechtzoekende overgelegde gegevens vastgestelde bedrag aan inkomen. Indien een inkomensgegeven over het peiljaar beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in de tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, neemt het bestuur ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, derde volzin, is van toepassing.
Op grond van artikel 34a, tweede lid, van de Wrb – voor zover van belang – is de rechtzoekende, als op grond van het ambtshalve besluit van verweerder, bedoeld in het eerste lid, een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, hetgeen meer moet worden betaald verschuldigd aan verweerder. Artikel 34f is van overeenkomstige toepassing.
3. Op grond van artikel 34d, eerste lid, van de Wrb neemt het bestuur indien een inkomensgegeven over het jaar van de aanvraag beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit, als bedoeld in artikel 34c, eerste lid, met dien verstande dat dit besluit niet van een hoger inkomensgegeven uitgaat dan zou zijn toegepast in het peiljaar, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, als het bestuur de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, niet heeft afgewezen.
Op grond van artikel 34d, tweede lid, van de Wrb is artikel 34a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Besluit van 11 januari 1994, Stb. 33.