ECLI:NL:RBAMS:2018:2774
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake parkeerbelasting door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft [opposant] verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2017, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep was ingesteld naar aanleiding van een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 5 september 2015 aan [opposant] was opgelegd. De rechtbank had geoordeeld dat [opposant] de heffingsambtenaar onredelijk laat in gebreke had gesteld, waardoor zijn beroepschrift als onredelijk laat werd beschouwd. In het verzet betwistte [opposant] deze conclusie en stelde hij dat zijn beroep ontvankelijk was, omdat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om de relevante stukken op te sturen.
De rechtbank overwoog dat de wet, in dit geval de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen, mits er geen twijfel bestaat over het eindoordeel. De rechtbank concludeerde dat het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk was, maar dat de motivering van de eerdere uitspraak verbeterd diende te worden. De rechtbank stelde vast dat [opposant] pas 14 maanden na de eerdere uitspraak in gebreke had gesteld, wat als onredelijk laat werd beschouwd. De omstandigheid dat [opposant] eerst het resultaat van een hoger beroep had willen afwachten, werd niet als een geldige reden gezien om de ingebrekestelling uit te stellen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak niet werd gewijzigd. De rechtbank benadrukte dat de verplichting voor de heffingsambtenaar om een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen, niet verviel. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.