ECLI:NL:RBAMS:2018:2774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
30 april 2018
Zaaknummer
AMS 17/5028 V
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake parkeerbelasting door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft [opposant] verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2017, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Het beroep was ingesteld naar aanleiding van een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 5 september 2015 aan [opposant] was opgelegd. De rechtbank had geoordeeld dat [opposant] de heffingsambtenaar onredelijk laat in gebreke had gesteld, waardoor zijn beroepschrift als onredelijk laat werd beschouwd. In het verzet betwistte [opposant] deze conclusie en stelde hij dat zijn beroep ontvankelijk was, omdat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de verplichting om de relevante stukken op te sturen.

De rechtbank overwoog dat de wet, in dit geval de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen, mits er geen twijfel bestaat over het eindoordeel. De rechtbank concludeerde dat het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk was, maar dat de motivering van de eerdere uitspraak verbeterd diende te worden. De rechtbank stelde vast dat [opposant] pas 14 maanden na de eerdere uitspraak in gebreke had gesteld, wat als onredelijk laat werd beschouwd. De omstandigheid dat [opposant] eerst het resultaat van een hoger beroep had willen afwachten, werd niet als een geldige reden gezien om de ingebrekestelling uit te stellen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak niet werd gewijzigd. De rechtbank benadrukte dat de verplichting voor de heffingsambtenaar om een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen, niet verviel. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5028 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , te Amsterdam, opposant (hierna te noemen: [opposant] ),

(gemachtigde: mr. J.M.C. Niederer).

Procesverloop

[opposant] heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam (de heffingsambtenaar) op het bezwaarschrift van 8 oktober 2015.
In de uitspraak van 14 november 2017 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[opposant] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
[opposant] heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De wet, dat is in dit geval de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geeft de rechter de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. Een voorwaarde is dat er niet getwijfeld kan worden aan het eindoordeel. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat [opposant] de heffingsambtenaar pas na een aanzienlijk en onnodig tijdsverloop in gebreke heeft gesteld waardoor het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. (artikel 8:54 van de Awb)
2. Als iemand tegen zo'n buiten-zittinguitspraak verzet instelt, moet de rechtbank beoordelen of in de beroepszaak terecht is geoordeeld dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. Het gaat er in deze verzetzaak dus om of buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak niet toe.
3. [opposant] heeft gemotiveerd betwist dat hij de heffingsambtenaar onredelijk laat in gebreke heeft gesteld. [opposant] is van mening dat het beroepschrift ontvankelijk is. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken op te sturen, was al een reden om niet zonder zitting uitspraak te doen.
[opposant] heeft in het verzetschrift het procedureverloop beschreven. De heffingsambtenaar heeft op 5 september 2015 [opposant] een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [nummer] opgelegd. Tegen deze naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft [opposant] op 8 oktober 2015 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft op 4 november 2015 het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [opposant] beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft het beroep van [opposant] op 2 juni 2016 gegrond verklaard. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [opposant] hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft op 27 juni 2017 het hoger beroep van [opposant] ongegrond verklaard.
Omdat de rechtbank het beroep van [opposant] op 2 juni 2016 gegrond heeft verklaard en het besluit op het bezwaar van 4 november 2015 heeft vernietigd en de heffingsambtenaar niet een nieuwe uitspraak op bezwaar heeft genomen, heeft [opposant] Cition op 10 augustus 2017 in gebreke gesteld. Er is geen nieuw besluit op bezwaar genomen. Dat betekent volgens [opposant] dat het beroep niet onredelijk laat is ingediend en ontvankelijk is.
Beoordeling
4. De verzetsrechter van de rechtbank stelt vast dat het beroep is gericht tegen het uitblijven van een besluit door de heffingsambtenaar. In de uitspraak van 14 november 2017 is de directeur van Egis Parking Services B.V. (EPS) als bestuursorgaan aangemerkt. De reden hiervoor is dat de heffingsambtenaar de rechtbank op 29 augustus 2017 naar EPS heeft doorverwezen. EPS is rechtsopvolger van de algemeen directeur van Cition B.V. die (kort gezegd) belast is met de parkeercontrole op straat. De werkzaamheden die door EPS worden uitgevoerd vallen onder de verantwoordelijkheid van de heffingsambtenaar. Om die reden moet als bestuursorgaan de heffingsambtenaar worden aangemerkt.
5. In de Awb staat dat een beroepschrift aan een aantal voorwaarden moet voldoen. Eén van de voorwaarden is dat iemand die beroep instelt dat niet onredelijk laat doet. De heffingsambtenaar heeft, zoals [opposant] terecht heeft opgemerkt, niet voldaan aan de wettelijke verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken op te sturen. Dat betekent dat de rechtbank af moet gaan op de informatie die [opposant] in zijn beroepschrift heeft gegeven. De rechtbank heeft zich in de uitspraak van 14 november 2017 dan ook gebaseerd op de door [opposant] verstrekte gegevens. Dat [opposant] in het beroepschrift erg weinig informatie heeft vermeld, komt voor risico van [opposant] .
6. De verzetsrechter moet de vraag beantwoorden of de door [opposant] in het verzetschrift verstrekte informatie moet leiden tot gegrondverklaring van het verzet. De verzetsrechter komt tot het volgende oordeel.
6.1
De rechtbank heeft in de uitspraak van 2 juni 2016 (AMS 15/7101) het beroep van [opposant] gegrond verklaard en onder andere beslist dat een nieuwe uitspraak op dat bezwaar moet volgen.
6.2
[opposant] heeft de heffingsambtenaar op 10 augustus 2017 in gebreke gesteld.
6.3
Dat betekent dat [opposant] de heffingsambtenaar pas ruim 14 maanden na de uitspraak van 2 juni 2016 in gebreke heeft gesteld. Dat is onredelijk laat. De omstandigheid dat [opposant] eerst de uitkomst van het hoger beroep heeft afgewacht, is geen goede reden om te wachten met het versturen van de ingebrekestelling. Het door [opposant] ingestelde hoger beroep had als enige doel de hoogte van de door de bestuursrechter in de uitspraak van 2 juni 2016 vastgestelde proceskostenvergoeding aan de orde te stellen, zoals blijkt uit de uitspraak van 27 juni 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2016:9819).
6.4
Dat betekent dat het beroep van [opposant] niet-ontvankelijk is, maar dan met verbetering van de motivering van de uitspraak van 2 juni 2016.
7. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak niet verandert.
8. De verzetsrechter merkt ter informatie aan partijen op dat de verplichting om een nieuwe uitspraak op het bezwaar te nemen (met inachtneming van wat in de uitspraak van 2 juni 2016 is bepaald) niet verandert.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2018 door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders, de griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak voor zover op het verzet is beslist, dan kunt u beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. U kunt een beroep in cassatie instellen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Coll: M.P.O.
D: B