ECLI:NL:RBAMS:2018:2740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
13-654178-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met speelgoed pistool

Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2016 op de Dam in Amsterdam, waar de verdachte met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp een kassière bedreigde en om munten vroeg. De rechtbank heeft het verkort vonnis bij verstek gewezen, waarbij de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, de vordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de kassière en getuigen als bewijs gebruikt om de poging tot afpersing te onderbouwen. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd, wat de rechtbank als ongeloofwaardig heeft beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen, en heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd. Daarnaast is het speelgoed pistool verbeurd verklaard en is de benadeelde partij, de kassière, in haar vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654178-16
Datum uitspraak: 4 april 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvende op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Amsterdam, (op de openbare weg, de Dam), in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon] te dwingen tot de afgifte van munten en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan kermisattractie [naam kermisattractie] en/of [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- zich naar de kassa van [naam kermisattractie] heeft begeven en/of
- de hand van [persoon] heeft gepakt en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [persoon] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
- ( daarbij) een- of meermalen heeft gezegd "coins";
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [persoon] gericht en/of gericht gehouden;
2.
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te Amsterdam, (op de openbare weg, de Dam), in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat op grond van het dossier niet uitgesloten kan worden dat verdachte het incident als een grapje bedoelde.
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [persoon] (hierna: [persoon] ), getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ).
[persoon] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op 22 oktober 2016 aan het werk was achter de kassa bij ‘ [naam] ’ bij de kermis op de Dam. Op een gegeven moment zag zij verdachte voor haar kassa staan. Verdachte pakte met zijn linkerhand de hand van [persoon] vast. In zijn rechterhand had hij een zwart met rood pistool dat hij op [persoon] richtte. Verdachte sprak hard.
In haar aanvullende telefonisch afgelegde verklaring heeft [persoon] gezegd dat verdachte op het moment dat hij het vuurwapen op haar gericht had, meermalen om ‘coins’ vroeg. [persoon] begon te schreeuwen en op het raam te slaan, waarna verdachte weg ging.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 22 oktober 2016 aan het werk was op de kermis op de Dam in Amsterdam. [getuige 1] heeft verklaard dat er één geluid is, het fluitende geluid, dat alleen wordt gebruikt als er nood is. [getuige 1] heeft dit geluid gehoord. [getuige 1] heeft gezien dat verdachte [persoon] vasthield met zijn linkerhand. Hij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen op [persoon] heeft gericht met zijn rechterhand.
Getuige [getuige 2] stond op ongeveer op 10 meter afstand van de kassa van “ [naam kermisattractie] ” verwijderd. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte in de richting van de kassa liep. Plotseling zag [getuige 2] dat verdachte een pistool in zijn hand had en deze, met een gestrekte arm, in de richting van de kassajuffrouw hield. De kassajuffrouw begon te schreeuwen waarna verdachte weg rende.
Verdachte heeft in zijn bij de politie afgelegde verklaring, na aanvankelijk te zeggen dat hij geen Engels spreekt, toegegeven dat hij ‘coins’ heeft geroepen. Ook heeft hij toegegeven het vuurwapen op [persoon] te hebben gericht.
De rechtbank acht op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 22 oktober 2016 een poging heeft gedaan om [persoon] te dwingen tot afgifte van munten. Uit deze bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte aangeefster [persoon] heeft vastgepakt, dat hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op haar heeft gericht en dat hij ‘coins’ heeft geroepen. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is dit aan te merken als een poging tot afpersing.
Verdachte heeft verklaard dat het allemaal slechts om een grap ging. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd. In eerste instantie heeft verdachte verklaard geen ‘coins’ te hebben geroepen. Later heeft verdachte verklaard wel ‘coins’ te hebben geroepen. Verder heeft verdachte verklaard [persoon] niet te hebben aangeraakt, terwijl [persoon] en getuige [getuige 1] hebben verklaard dat er fysiek contact is geweest. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van een ‘grap’. De rechtbank is daarom, anders dan de officier van justitie, van oordeel van verdachte opzet heeft gehad op de gepleegde poging tot afpersing.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [persoon] , [getuige 1] , [getuige 2] en het onderzoeksrapport van het wapen bewezen, dat verdachte op 22 oktober 2016 een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder feit 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 9 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Daarbij heeft hij het slachtoffer vastgepakt en heeft hij haar bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en heeft hij geroepen dat hij ‘coins’ wilde hebben. Het slachtoffer was in de veronderstelling dat het een echt vuurwapen betrof en was zeer ontdaan na het gebeuren. Feiten als de onderhavige maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij het slachtoffer in het bijzonder. Dit is in de onderhavige zaak ook het geval, zoals blijkt uit de aangifte en de vordering benadeelde partij waarin [persoon] de gevolgen van het feit uiteen heeft gezet. [persoon] heeft aangegeven dat zij erg is geschrokken en zelfs moest overgeven na het incident. Zij heeft niet goed kunnen slapen door het incident en de schrik zit er nog steeds in.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 7 maart 2018. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten in Nederland.
Nu de rechtbank in afwijking van de eis van de officier van justitie het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen acht, spreekt voor zich dat de rechtbank tot een aanzienlijk zwaardere straf, dan door de officier van justitie is gevorderd, komt. Bij een gewapende poging tot afpersing kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: speelgoed pistool (5274051) dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp de bewezen geachte feiten zijn begaan.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Benadeelde partij heeft in het formulier aangegeven dat zij hoogzwanger was en twee echo’s heeft laten maken, omdat zij zich zorgen maakte over haar ongeboren kind, á € 150,- per echo. Verder is benadeelde partij nog erg angstig door het incident. De benadeelde partij heeft echter geen duidelijk bedrag aan immateriële schade dan wel totaal te vergoeden schade ingevuld.
De kennelijk geclaimde materiële schade, bestaande uit de kosten van twee echo’s, kan worden aangemerkt als rechtstreeks gevolg van het feit en leent zich voor toewijzing.
Voor het overige is de vordering onduidelijk, en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot afpersing.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Speelgoed pistool 5274051 (balletjespistool)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] , toe tot een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), bestaande uit materiële schade
.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon] , te betalen de som van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
6 (zes) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2018.