ECLI:NL:RBAMS:2018:2735

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
C/13/611439 / HA ZA 16-678
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid in een civiele procedure betreffende oplichting en terugbetaling van investeringen

In deze civiele procedure, die diende bij de Rechtbank Amsterdam, hebben eisers, bestaande uit een natuurlijke persoon en een besloten vennootschap, vorderingen ingesteld tegen twee gedaagden wegens onrechtmatig handelen en het niet terugbetalen van geïnvesteerde bedragen. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een vertrouwensrelatie tussen eiser en gedaagde 1, die zich voordeed als investeerder. Eisers hebben in de periode 2014-2015 aanzienlijke bedragen overgemaakt naar rekeningen die door gedaagde 1 waren opgegeven, met de belofte dat deze bedragen zouden worden geïnvesteerd in edelmetalen en vastgoed. Echter, gedaagde 1 heeft geen enkele investering gedaan en heeft de ontvangen gelden niet terugbetaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 onrechtmatig heeft gehandeld door zich een valse hoedanigheid aan te meten en aldus eisers heeft misleid. Gedaagde 2, die de bankrekening ter beschikking stelde, werd niet aansprakelijk geacht voor het onrechtmatig handelen van gedaagde 1, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat hij op de hoogte was van de onrechtmatige activiteiten. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers tegen gedaagde 1 toegewezen, inclusief de terugbetaling van de geïnvesteerde bedragen en bijkomende kosten, terwijl de vorderingen tegen gedaagde 2 zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan op 2 mei 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/611439 / HA ZA 16-678
Vonnis van 2 mei 2018
in de zaak van

1.[naam eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiser sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.F.J.M. Mulders te Echt,
tegen

1.[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. L. Hellinga heeft zich onttrokken,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam.
Partijen zullen hierna gezamenlijk [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. Eisers zullen ieder voor zich [eiser] en [naam eiser sub 2] worden genoemd en gedaagden ieder voor zich [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eisers] . van 20 juni 2016, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1] , met producties,
  • het tussenvonnis van 28 september 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • de incidentele vordering ex. artikel 208 Rv van [eisers] ,
  • de incidentele conclusie van antwoord van [naam gedaagde 1] ,
  • de akte inbreng productie, tevens akte wijziging eis in incident van [eisers] ,
  • de rolbeslissing van de rechtbank van 27 januari 2017, waarbij is meegedeeld dat de beslissing in incident is aangehouden tot de inhoudelijke behandeling van de zaak,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2017, waarbij partijen een voorwaardelijke schikking hebben bereikt,
  • de akte uitlatingen van [eisers] van 5 april 2017, waarin [eisers] de rechtbank verzoekt vonnis uit te spreken,
  • op 3 mei 2017 heeft mr. L. Hellinga zich onttrokken als advocaat van [naam gedaagde 1] ,
  • de antwoordakte uitlatingen van [naam gedaagde 2] van 17 mei 2017, met producties, waarin [naam gedaagde 2] verzoekt om een nieuwe comparitie,
  • het door [eisers] op 28 juli 2017 toegezonden procesdossier,
  • de akte uitlating verzoek pleidooi van [naam gedaagde 2] van 28 juni 2017,
  • de door [naam gedaagde 2] op 18 januari 2018 toegezonden nadere producties,
  • de akte wijziging/vermeerdering van eis van [eisers] van 26 januari 2018 en
  • het verkort proces-verbaal van de zitting gehouden op 1 februari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] hebben elkaar in 2010 leren kennen. Vanwege de slechte gezondheid van [naam gedaagde 2] is [naam gedaagde 1] bij [naam gedaagde 2] ingetrokken om voor hem te zorgen. In dat kader heeft [naam gedaagde 2] op 8 september 2011 een algemene volmacht aan [naam gedaagde 1] afgegeven.
2.2.
[eiser] en [naam gedaagde 1] hebben elkaar in 2011 ontmoet, waarna een hechte vriendschap tussen hen is ontstaan. Na enige tijd hebben zij afgesproken dat [naam gedaagde 1] geld van [eiser] zou gaan investeren.
2.3.
In de periode 2014 – 2015 heeft [eiser] in totaal een bedrag van € 153.000,00 overgemaakt van zijn privérekening naar twee door [naam gedaagde 1] opgegeven rekeningnummers. In de periode augustus 2015 – november 2015 heeft [naam eiser sub 2] , de vennootschap van [eiser] , in totaal € 125.000,00 overgemaakt naar dezelfde twee rekeningnummers.
2.4.
[eisers] heeft ondanks verzoeken daartoe geen terugbetaling van deze bedragen ontvangen.
2.5.
Op 21 januari 2016 heeft [eiser] c.s . opdracht gegeven aan Digitale Opsporing om onderzoek te doen naar de identiteit en verblijfplaats van “ [naam verdachte] , waarover op 24 februari 2016 een rapport werd uitgebracht, waarin zijn identiteit en verblijfplaats niet werden achterhaald.
2.6.
Op 10 maart 2016 heeft [eisers] onder ING bank conservatoir beslag doen leggen op de tegoeden op de rekeningen waar de bedragen op waren gestort. Vervolgens heeft [eisers] ING bank tegen 22 maart 2016 in kort geding gedagvaard teneinde de naam van de houder van de rekeningen te achterhalen. Voordat het kort geding diende bleek [naam gedaagde 2] de houder van de rekeningen te zijn.
2.7.
Naar aanleiding van het kort geding is er op 31 maart 2016 een bericht in Het Parool geplaatst met de volgende inhoud, voor zover hier van belang:
“ [eiser]eistein de dagvaarding van de ING om persoonsgegevens van rekeningen waarop hij 287.000 euro had gestort. Via de bank wilde [eiser] de identiteit achterhalen van een vermeende oplichter, die zich presenteerde als [naam verdachte] . Een man die zich voelt aangesproken in de dagvaarding, maar zich voorstelt als [naam gedaagde 2] [naam gedaagde 1] en niet als [naam verdachte] , beweert dat [eiser] en hij een zakelijk geschil hebben.”
2.8.
[eisers] heeft [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] op 18 april 2016 aansprakelijk gesteld en gesommeerd de gestorte bedragen terug te betalen.
2.9.
[naam gedaagde 2] heeft als producties gegevens van zijn visacard over 2014, 2015 en 2017 overgelegd en een overzicht van de bij- en afschrijvingen op de twee gebruikte bankrekeningen in de periode van oktober 2014 tot en met april 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank samengevat - na wijziging/vermeerdering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
a. a) verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] jegens [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld door zich een valse hoedanigheid aan te meten teneinde het ertoe te leiden dat [eisers] gelden aan hem, of aan hem gelieerde partijen zou overmaken, waarbij hij, in strijd met de waarheid, heeft aangegeven dat hij deze gelden in beheer voor [eisers] had geïnvesteerd in edelmetalen of vastgoed;
b) verklaart voor recht dat [eisers] enige met [naam gedaagde 1] bestaande overeenkomst, strekkende tot het door [eisers] aan [naam gedaagde 1] overmaken van een geldbedrag groot € 278.000,00 bij brief van 18 april 2016 rechtsgeldig heeft vernietigd;
subsidiair: iedere tussen [eisers] en [naam gedaagde 1] bestaande overeenkomst, strekkende tot het door [eisers] aan [naam gedaagde 1] overmaken van een geldbedrag groot € 278.000,00 te ontbinden op grond van artikel 6:267 lid 2 BW, vanwege een niet behoorlijke nakoming van deze overeenkomst;
meer subsidiair: iedere tussen [eisers] en [naam gedaagde 1] bestaande overeenkomst, strekkende tot het door [eisers] aan [naam gedaagde 1] overmaken van een geldbedrag groot € 278.000,00, te vernietigen omdat deze overeenkomst tot stand is gekomen door bedrog;
meer subsidiair: iedere tussen [eiser] c.s . en [naam gedaagde 1] bestaande overeenkomst, strekkende tot het door [eisers] aan [naam gedaagde 1] overmaken van een geldbedrag groot € 278.000,00, te vernietigen omdat deze overeenkomst tot stand is gekomen door dwaling;
c) verklaart voor recht dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] en/of medewerking heeft verleend aan het weghalen van deze gelden van zijn bankrekeningen en/of geen contact heeft opgenomen met [eiser] toen deze de gelden heeft bijgeschreven op door hem gehouden bankrekeningen;
subsidiair: verklaart voor recht dat het bedrag ad € 278.000,00 onverschuldigd betaald is aan [naam gedaagde 2] , althans dat hij zich vanwege die betaling ongerechtvaardigd heeft verrijkt;
d) verklaart voor recht dat [naam gedaagde 2] aansprakelijk is voor alle door [eisers] vanwege zijn onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
e) verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] aansprakelijk is voor alle door [eisers] vanwege zijn onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
f) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , voor zoveel mogelijk hoofdelijk, veroordeelt, zodat wanneer en voor zover de een betaalt, de ander gekweten zal zijn, tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot € 153.000,00;
g) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , voor zoveel mogelijk hoofdelijk, te veroordelen, zodat wanneer en voor zover de een betaalt, de ander gekweten zal zijn, tot betaling aan [naam eiser sub 2] van een bedrag groot € 125.000,00;
h) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , voor zoveel mogelijk hoofdelijk, te veroordelen, zodat wanneer en voor zover de een betaalt, de ander gekweten zal zijn, tot betaling aan [eiser] van:
1. een bedrag groot € 5.841,88 vanwege noodzakelijk gemaakte kosten ten behoeve van het onderzoek door Digitale Opsporing B.V.
2. een bedrag groot 816,19 vanwege noodzakelijk gemaakte kosten ten behoeve van het leggen van beslag op de rekeningen van [naam gedaagde 2] ;
3. een bedrag groot € 816,00 zijnde de forfaitaire proceskosten, gemaakt ten behoeve van het noodzakelijk kort geding tegen ING Bank;
4. een bedrag groot € 5.094,05 (waarvan € 2.789,05 voor [eiser] en € 2.025,00 voor Eduction ) vanwege noodzakelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten;
i. i) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , voor zoveel mogelijk hoofdelijk, veroordeelt, zodat wanneer en voor zover de één betaalt, de ander gekweten zal zijn, tot betaling van de wettelijke rente over enig verschuldigd bedrag;
j) [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , voor zoveel mogelijk hoofdelijk, veroordeelt, zodat wanneer en voor zover de één betaalt, de ander gekweten zal zijn, tot betaling van de proceskosten en de incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [naam gedaagde 1] c.s. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Bij [naam gedaagde 1] is het onrechtmatig handelen daarin gelegen dat hij zich een valse hoedanigheid heeft aangemeten zodat [eisers] gelden aan hem, of aan hem gelieerde partijen zou overmaken, waarbij hij, in strijd met de waarheid, heeft aangegeven dat hij deze gelden in beheer voor [eisers] had geïnvesteerd in edelmetalen of vastgoed. Bij [naam gedaagde 2] is het onrechtmatig handelen daarin gelegen dat hij zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld voor het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] , dan wel medewerking heeft verleend aan het weghalen van deze gelden van zijn bankrekeningen en/of geen contact heeft opgenomen met [eiser] toen deze de gelden heeft bijgeschreven op door hem gehouden bankrekeningen.
3.3.
[eisers] heeft in een incidentele vordering op grond van artikel 208 Rechtsvordering (Rv) rekening en verantwoording gevorderd met een dwangsom op niet nakoming.
3.4.
[gedaagden] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [eisers] het volgende gesteld. Nadat [eiser] [naam gedaagde 1] in 2011 had ontmoet is het contact tussen hen geleidelijk aan intensiever geworden en is er een diepgaande vertrouwensband ontstaan. [naam gedaagde 1] gebruikte al die tijd de valse naam [naam verdachte] . In 2014 stelde [naam gedaagde 1] voor dat [eiser] hem grote bedragen in beheer zou geven zodat hij voor [eiser] interessante investeringen kon doen in goud en vastgoed. [eisers] heeft in goed vertrouwen de (in 2.3. genoemde) bedragen gestort op de door [naam gedaagde 1] opgegeven rekeningnummers. [naam gedaagde 1] hield hem voor dat er een rendement van 20 tot 30 procent behaald zou kunnen worden en dat het beheerde geld, in ieder geval wat het goud betrof, op ieder moment zou kunnen worden teruggestort. Op een gegeven moment kwam [naam gedaagde 1] zijn afspraken niet na en zijn partijen overeengekomen dat [naam gedaagde 1] het overgemaakte totaalbedrag uiterlijk 1 april 2016 zou terugbetalen, maar [naam gedaagde 1] heeft niets terugbetaald. Het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] is daarin gelegen dat hij zich een valse naam heeft aangemeten, dat hij heeft gedaan alsof hij het geld van [eisers] zou investeren en dat daarmee een aanzienlijk rendement te behalen zou zijn, terwijl hij het geld van [eisers] helemaal niet heeft geïnvesteerd. Het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] is daarin gelegen dat hij de mogelijkheden en de middelen heeft verschaft voor het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] door zijn bankrekeningen ter beschikking te stellen. Subsidiair heeft [naam gedaagde 2] nagelaten contact met [eisers] op te nemen om naar de herkomst en de doelstelling van dit geld te informeren. Aldus steeds [eisers]
4.2.
[naam gedaagde 1] betwist dat er sprake is geweest van enig onrechtmatig handelen en betwist dat hij met [eiser] is overeengekomen dat hij het totaalbedrag vóór 1 april 2016 zou terugbetalen dan wel dat er sprake zou zijn van opeisbaarheid van enige bedragen. [naam gedaagde 1] heeft niet betwist dat de door [eisers] overgemaakte bedragen bestemd waren voor investeringen ten bate van [eisers] [naam gedaagde 1] heeft ook niet betwist dat hij zich heeft voorgedaan als investeerder en dat hij met [eisers] heeft afgesproken dat hij voor hem in goud en vastgoed zou investeren.
onrechtmatig handelen [naam gedaagde 1]
4.3.
De rechtbank stelt vast dat [naam gedaagde 1] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij met het van [eisers] ontvangen geld investeringen in goud of vastgoed heeft verricht. [naam gedaagde 1] heeft weliswaar gezegd dat hij inderdaad in goud heeft geïnvesteerd, maar geen administratie getoond waaruit dat blijkt in de vorm van bij voorbeeld een aankoopbewijs of rekeningafschrift. Volgens hem was er een plan voor overige investeringen, maar is dat niet uitgewerkt. Van dat plan is niets overgelegd en ook de inhoud is niet nader aangeduid. Door [naam gedaagde 1] is geen enkel inzicht gegeven in de wijze waarop hij in afwachting van de uitwerking van dat plan de voor investering bestemde middelen bewaarde. Hij is ook niet in staat gebleken de bij de voorwaardelijke schikking afgesproken bevestiging te verstrekken dat hij over voldoende fondsen beschikt om het gevorderde bedrag terug te betalen, althans heeft die bevestiging niet verstrekt. Hij heeft aldus geen enkele informatie verstrekt over enige door hem voor [eisers] gedane investering en van een begin van uitvoering is dan ook niet gebleken. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij enige ervaring of capaciteit heeft om zodanige investeringen te doen. Uit de door [naam gedaagde 2] overgelegde stukken betreffende betalingen van zijn rekeningen, blijkt niet van enige zodanige investering of bewaring van middelen, maar wel van afboekingen ten bate van reizen naar Spanje en Portugal en overige niet klaarblijkelijk op investering gerichte uitgaven, die volgens [naam gedaagde 2] door en ten bate van [naam gedaagde 1] zijn gedaan. In het licht van de vordering en de beschuldigingen van [eisers] had het op de weg van [naam gedaagde 1] gelegen de door hem beweerde investeringen en de voorbereidingen daarvoor of ten minste de intentie daartoe te onderbouwen. Dat heeft hij op geen enkele wijze gedaan. De rechtbank neemt dan ook met [eisers] als vaststaand aan dat [naam gedaagde 1] zich heeft voorgedaan als investeerder die namens [eisers] in goud en vastgoed zou beleggen, met de bedoeling dat [eisers] geld aan hem zou toevertrouwen, maar dat hij in werkelijkheid geen enkele investering voor [eisers] heeft gedaan en dat ook niet werkelijk van plan was. Ook de gelden die [eisers] daarvoor aan hem heeft toevertrouwd heeft hij niet bewaard voor de bestemming waarvoor ze aan hem waren toevertrouwd. Daarmee heeft [naam gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld jegens [eisers] . De vordering onder 3.1.a zal dan ook worden toegewezen als hierna vermeld.
vernietiging of ontbinding van overeenkomst
4.4.
[eisers] vordert voor recht te verklaren dat de overeenkomst op grond waarvan [eisers] aan [naam gedaagde 1] € 278.000,00 heeft overgemaakt, bij de brief van 18 april 2016 (2.8) rechtsgeldig is vernietigd. De rechtbank wijst deze vordering af, omdat uit de inhoud van de genoemde brief niet is op te maken op welke vernietigingsgrond een beroep is gedaan en welke onderbouwing daaraan ten grondslag lag.
4.5.
Het subsidiair gedane verzoek (3.1 b) om de bedoelde overeenkomst te ontbinden op grond van artikel 6:267 lid 2 (BW) vanwege niet behoorlijke nakoming van de overeenkomst zal worden toegewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit immers voort dat tussen [naam gedaagde 1] en [eisers] een overeenkomst tot stand was gekomen op grond waarvan [eisers] aan [naam gedaagde 1] € 278.000,00 heeft overgemaakt en [naam gedaagde 1] dit geld voor [eisers] zou investeren. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat niet is gebleken dat zodanige investeringen zijn verricht. [eisers] heeft verzocht om terugbetaling van de overgemaakte bedragen en [naam gedaagde 1] heeft ter zitting erkend dat in november 2015 is afgesproken dat [eiser] het geld terug zou krijgen. Dat is nog steeds niet gebeurd. Voor zover [naam gedaagde 1] niet eerder in verzuim was onder die terugbetalingsverplichting is hij dat in elk geval na zijn niet nakoming van de ter zitting gesloten overeenkomst tot terugbetaling.
onrechtmatig handelen [naam gedaagde 2]
4.6.
[eisers] heeft gesteld dat [naam gedaagde 2] de mogelijkheden en middelen heeft verschaft voor het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] door zijn bankrekeningen ter beschikking te stellen. Omdat het onttrekken van geld aan een bankrekening de medewerking van de rekeninghouder vereist, moet [naam gedaagde 2] actief hebben meegewerkt aan [naam gedaagde 1] ’s onrechtmatig handelen. Tevens heeft [naam gedaagde 2] nagelaten contact met [eisers] op te nemen over de op zijn rekening gestorte bedragen. Aldus [eisers]
4.7.
[naam gedaagde 2] heeft daartegenover aangevoerd, dat hij wegens zijn eigen zeer slechte gezondheidstoestand in 2011 aan [naam gedaagde 1] een algemene volmacht heeft verstrekt en hem daarbij zijn bankcodes heeft gegeven. Hij is niet op de hoogte geweest van de contacten tussen [naam gedaagde 1] en [eisers] en de door de laatste op zijn rekening gedane stortingen. In april 2016 is hij door kennissen gewezen op het artikel in het Parool (2.7). Het heeft [naam gedaagde 2] moeite gekost om [naam gedaagde 1] uit zijn woning weg te krijgen en pas na het vertrek van [naam gedaagde 1] uit zijn woning op 23 december 2016 heeft [naam gedaagde 2] zich op de hoogte gesteld van zijn internetbankieren, waarbij hem bleek dat [naam gedaagde 1] nieuwe rekeningen op zijn naam had geopend en dat hij op zijn rekeningen rood stond. [naam gedaagde 2] heeft later vastgesteld dat [eisers] geld op zijn rekening heeft gestort en dat dit geld evenals het inkomen van [naam gedaagde 2] door [naam gedaagde 1] doorgesluisd, opgenomen of uitgegeven is. Daarnaast stelt [naam gedaagde 2] dat de beschikbaarheid van zijn rekeningen geen
conditio sine qua nonvoor [naam gedaagde 1] ’s handelen is geweest, want hij had ook andere bankrekeningen kunnen gebruiken om de stortingen op te ontvangen. Aldus nog steeds [naam gedaagde 2] .
4.8.
Tegenover het verweer van [naam gedaagde 2] heeft [eisers] niet nader onderbouwd dat [naam gedaagde 2] wél op de hoogte was of moet zijn geweest van het misbruik door [naam gedaagde 1] van zijn rekeningen of dat de volmachtverlening om andere redenen geschiedde dan [naam gedaagde 2] heeft aangegeven. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [naam gedaagde 2] bewust heeft meegewerkt aan het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] . Het enkele verstrekken van een volmacht en bankcodes in 2011 - onder de daaromtrent door [naam gedaagde 2] gestelde en door [eisers] niet betwiste omstandigheden - zonder dat door [eisers] onderbouwd is gesteld dat [naam gedaagde 2] wist of had moeten weten van het door [naam gedaagde 1] in 2014 en 2015 gepleegde onrechtmatig handelen is onvoldoende om onrechtmatig handelen door [naam gedaagde 2] vast te stellen. Dat zou mogelijk anders kunnen zijn voor de periode na april 2016, toen [naam gedaagde 2] een gewaarschuwd mens was. Maar [eisers] heeft onvoldoende gespecificeerd wat [naam gedaagde 2] in die periode had moeten weten of doen en welke schade hij geleden heeft als gevolg van het nalaten door [naam gedaagde 2] in die periode uit eigen initiatief actie te nemen met betrekking tot de door [eisers] gedane stortingen. De gevorderde verklaring voor recht dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld zal derhalve worden afgewezen.
onverschuldigde betaling/ongerechtvaardigde verrijking [naam gedaagde 2]
4.9.
De subsidiaire vordering om voor recht te verklaren dat het bedrag van € 278.000,00 door [eisers] onverschuldigd is betaald aan [naam gedaagde 2] , moet reeds daarom worden afgewezen, dat [eisers] zelf heeft gesteld dat hij een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan hij deze betalingen op de door [naam gedaagde 1] genoemde rekeningen heeft gestort.
4.10.
De subsidiaire vordering om voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 2] vanwege diezelfde stortingen ongerechtvaardigd verrijkt is, komt ook niet voor toewijzing in aanmerking. Tegenover de betwisting door [naam gedaagde 2] dat hij door deze stortingen is verrijkt, heeft [eisers] niet nader onderbouwd dat hij wél verrijkt is. De vordering (3.1 d) om voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 2] aansprakelijk is voor de door [eisers] door het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] geleden en te lijden schade zal dan ook worden afgewezen, omdat onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 2] tegenover [eisers] niet is komen vast te staan. Ook de overige vorderingen tegen [naam gedaagde 2] (hoofdelijk naast [naam gedaagde 1] ) liggen voor afwijzing gereed omdat zij alle gebaseerd zijn op de stelling dat [naam gedaagde 2] onrechtmatig gehandeld heeft en uit dien hoofde aan [eisers] schadevergoeding verschuldigd is.
aansprakelijkheid [naam gedaagde 1]
4.11.
[eisers] vordert een verklaring voor recht dat [naam gedaagde 1] aansprakelijk is voor alle door [eisers] vanwege zijn onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat. De rechtbank zal de nu reeds geleden schade toewijzen als hierna bepaald. De aansprakelijkheid voor eventuele toekomstige schade voortvloeiend uit het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 1] staat met de verklaring voor recht ook vast. Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is echter onvoldoende dat [eisers] heeft gesteld dat [naam eiser sub 2] een stamrechtvennootschap van [eiser] is en het mogelijk is dat de fiscus in de toekomst vragen gaat stellen of naheffingen oplegt. Daarmee is deze schade op dit moment onvoldoende aannemelijk.
terugbetalingsverplichtingen
4.12.
Nu vaststaat dat [eiser] € 153.000,00 heeft betaald op de door [naam gedaagde 1] aangewezen rekening en dat [naam gedaagde 1] dit bedrag moet terugbetalen ligt de vordering van [eiser] tot terugbetaling van dat bedrag voor toewijzing gereed. Hetzelfde geldt voor de vordering van [naam eiser sub 2] tot terugbetaling van € 125.000,00.
onderzoekskosten
4.13.
[eisers] vordert vergoeding van kosten tot een bedrag van € 5.841,88 (inclusief BTW), die hij heeft gemaakt om de identiteit van [naam gedaagde 1] te achterhalen. [naam gedaagde 1] was bij [eisers] bekend als [naam verdachte] . Om de ware identiteit te achterhalen heeft [eisers] het onderzoeksbureau Digitale Opsporing B.V. opdracht gegeven onderzoek te verrichten. [eisers] heeft uitvoerig beschreven en onderbouwd dat hij [naam gedaagde 1] aanvankelijk slechts kende onder de naam “ [naam verdachte] ” en dat zijn werkelijke verblijfplaats hem niet bekend was. [naam gedaagde 1] heeft aangevoerd dat [eisers] op de hoogte was van de identiteit van [naam gedaagde 1] en van de naam van [naam gedaagde 2] . [naam gedaagde 1] heeft echter geen enkele feitelijke onderbouwing gegeven en bij voorbeeld niet aangegeven op welk aan [eisers] bekende adres hij werkelijk voor [eisers] te bereiken zou zijn geweest. Het enkele bewijsaanbod dat mevrouw [naam medewerker] kan verklaren dat [eiser] bekend was met de identiteit van [naam gedaagde 1] , wordt door de rechtbank gepasseerd, nu dit, wanneer het al komt vast te staan, niet de gevolgtrekking wettigt dat [eisers] ook de werkelijke verblijfplaats had kunnen achterhalen zonder nadere kosten te maken. Het komt de rechtbank bovendien onaannemelijk voor dat [eisers] de niet onaanzienlijke kosten gemaakt zou hebben, waarvan verhaal onzeker is, wanneer hij wel beschikte over de informatie nodig om [naam gedaagde 1] te bereiken. De gevorderde kosten liggen voor toewijzing gereed.
4.14.
[eisers] vordert [naam gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten tot een bedrag van € 816,19. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar.
4.15.
[eisers] vordert ook forfaitaire proceskosten in verband met een tegen ING Bank N.V. aangespannen kort geding. Nu niet duidelijk is welke kosten het betreft en waarom het kort geding noodzakelijk was, zal deze vordering worden afgewezen.
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
4.17.
Bij de incidentele vordering heeft [eisers] geen belang meer nu de rechtbank in dit vonnis bij eindoordeel de overeenkomst tussen [eisers] en [naam gedaagde 1] ontbindt en terugbetaling beveelt.
buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
[eisers] vordert buitengerechtelijke incassokosten. Het besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit) is van toepassing. De rechtbank stelt vast dat [eisers] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en ook dat [eiser] heeft gesteld dat hij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de Omzetbelasting 1968. De gevorderde bedragen komen overeen met het in het besluit bepaalde tarief. Deze kosten worden toegewezen als hierna bepaald.
4.19.
[naam gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eisers] worden veroordeeld welke tot op heden worden begroot op:
- dagvaarding € 96,01
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
€ 4.452,00(2,0 punt × tarief € 2.000,00 + 1,0 punt x tarief € 452,00)
Totaal € 8.451,01
4.20.
[eisers] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagde 2] worden veroordeeld, welke tot op heden worden begroot op:
  • griffierecht € 1.548,00
  • salaris advocaat
totaal € 5.548,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] jegens [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld door zich een valse hoedanigheid aan te meten teneinde het ertoe te brengen dat [eisers] gelden aan hem of aan hem gelieerde partijen zou overmaken, waarbij hij in strijd met de waarheid heeft aangegeven dat hij deze gelden in beheer voor [eisers] had geïnvesteerd,
5.2.
verklaart iedere overeenkomst tussen [eisers] en [naam gedaagde 1] strekkend tot de overmaking door [eisers] aan [naam gedaagde 1] van een geldbedrag groot € 278.000,00 ontbonden,
5.3.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 1] aansprakelijk is voor alle door [eisers] vanwege zijn onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 153.000,00 (honderddrieënvijftigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 20 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan [naam eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 125.000,00 (honderdvijfentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 20 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.841,88, een bedrag van € 816,19 en een bedrag van € 2,789,05, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van 20 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om aan [naam eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 2.025,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 20 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 8.451,01, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [naam gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.10.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagde 2] tot op heden begroot op € 5.548,00,
5.11.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [naam gedaagde 2] , begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.12.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.4 tot en met 5.11 in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, bijgestaan door mr S.A.M. Groot, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SAMG/vVV