4.3.1Doorzoeking
De rechtbank stelt vast dat in het dossier tegenstrijdig wordt verklaard over de grondslag voor het binnentreden in de woning van verdachte. Het verslag doorzoeking (blz. 51 pv) vermeldt dat de woning is betreden ter inbeslagname na overleg met de officier van justitie, terwijl hulpofficier van justitie [verbalisant] (blz. A004 pv) verklaart dat hij de machtiging tot binnentreden uitschreef toen de rechter-commissaris toestemming had gegeven voor doorzoeking. De rechtbank gaat ervan uit dat de lezing in het verslag doorzoeking de juiste weergave van de gang van zaken behelst. Daartoe wordt overwogen dat het verslag doorzoeking is opgemaakt op 16 augustus 2017, de dag van de doorzoeking, terwijl [verbalisant] pas op 30 december 2017 zijn bevindingen in een proces-verbaal heeft neergelegd en dus veel dieper in zijn geheugen moest graven. Het verslag doorzoeking wordt bovendien bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen op blz. 3 pv, waar eveneens wordt vermeld dat toestemming is verleend door de officier van justitie voor binnentreden ter inbeslagname.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op 16 augustus 2017 wordt gezien dat een Smart personenauto wordt ingeparkeerd op de [adres] . De bestuurder, medeverdachte [medeverdachte] , gaat met vier tassen het portiek in van de woningen [adres] . Enige tijd later loopt hij weer naar de Smart. Hij heeft dan nog slechts twee van de vier tassen bij zich. In een tas die zich in de Smart bevond, treft de politie een groot geldbedrag aan.
Bij een onderzoek naar antecedenten van de bewoners die staan ingeschreven op [adres] (zes van de acht woningen in het portiek) blijkt dat verdachte antecedenten heeft voor overtreding van de Opiumwet en witwassen, terwijl de andere onderzochte bewoners geen antecedenten hebben. Ook de broer van de tenaamgestelde van de auto heeft in het politiesysteem antecedenten voor overtreding van de Opiumwet en witwassen, die in het systeem zijn gekoppeld aan dezelfde datum als die van verdachte. Deze broer draagt dezelfde achternaam als de medeverdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de hier genoemde omstandigheden een redelijk vermoeden opleveren dat de medeverdachte tassen met geld heeft afgeleverd in een van de woningen van het portiek [adres] , en dat de woning van verdachte het meest waarschijnlijke afleveradres is, gezien zijn antecedenten en het verband dat (via de antecedenten) te leggen is tussen hem en de Smart. Er was dan ook een voldoende stevige verdenking van witwassen om het betreden van de woning van verdachte ter inbeslagname te rechtvaardigen. Direct na het binnentreden van de woning werden echter meerdere stapels geld waargenomen in de woning. Op grond van deze bevindingen is de situatie bevroren in afwachting van de rechter-commissaris. Zowel het binnentreden als het vervolgens doorzoeken van de woning onder leiding van de rechter-commissaris, is dus rechtmatig.
De raadsman heeft er terecht op gewezen dat de (achteraf opgemaakte) aanvraag doorzoeking ten onrechte vermeldt dat gezien was dat de medeverdachte de woning van verdachte binnen gegaan was, terwijl enkel gezien was dat hij het gezamenlijke portiek had betreden. Dat maakt de doorzoeking echter niet onrechtmatig. De rechtbank gaat ervan uit dat sprake is van een vergissing in die aanvraag, temeer omdat daarin wordt verwezen naar het onderliggende proces-verbaal van bevindingen waarin de gang van zaken wel juist wordt weergegeven.
4.3.3Bewijsoverwegingen
In gevallen waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als zo’n geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. Op 16 augustus 2017 is er bij de doorzoeking van de woning van verdachte een contant geldbedrag van in totaal € 802.620,- aangetroffen, onder meer bestaande uit biljetten van € 500,-. Eveneens werden er 570 Engelse Ponden, 4.720 Marokkaanse Dirham, twee Rolex horloges en een Volkswagen Golf aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat bankbiljetten van € 500,- in het gebruikelijke legale economisch handelsverkeer in Nederland nauwelijks worden gebruikt. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures.
Voorts overweegt de rechtbank dat het totaal aangetroffen geldbedrag niet in verhouding staat tot het bij de Belastingdienst bekende legale inkomen en/of vermogen van verdachte over de periode van 9 december 2014 tot 16 augustus 2017.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring herkomst van het geld en de goederen
Verdachte heeft zich na zijn aanhouding aanvankelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Bij gelegenheid van zijn derde verhoor bij de politie op 20 oktober 2017 heeft hij alsnog een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld.
Ten aanzien van de gelden
Verdachte heeft – samengevat en kort weergegeven - verklaard dat hij al enige tijd werkzaam is als bookmaker en dat een deel van het aangetroffen geld, te weten € 460.000,-, de Engelse Ponden en Marokkaanse Dirhams, zijn eigen geld is. Dit geld zou hij de afgelopen twee tot drie seizoenen hebben verdiend als bookmaker van sportwedstrijduitslagen. Ter terechtzitting heeft hij voorts verklaard dat een deel van dit geld ook verkregen is uit gokwinsten in het casino. Het resterende bedrag, ruim € 340.000,-, betreft volgens verdachte inleggeld van spelers voor de WK-kwalificatie voetbal.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet concreet, niet min of meer verifieerbaar en bovendien op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij verdachte zijn papieren in beslag genomen die volgens hem administratie betreffen van wedstrijdpoules waarop gewed kon worden. Uit onderzoek van de Kanspelautoriteit is echter gebleken dat er alleen bedragen en namen op de papieren stonden maar dat nergens stond geregistreerd om welke wedstrijden, data van wedstrijden en quoteringen het ging. Volgens de Kanspelautoriteit worden bij een goede administratie van een bookmaker deze gegevens wel bijgehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een deel van zijn administratie, naar eigen zeggen een boekje en wat losse papieren, niet in beslag is genomen. In dit boekje zouden onder meer wedstrijdlanden en quoteringen staan vermeld. De nadere verklaring van verdachte kan echter, mede gelet op het tijdstip daarvan, niet als een min of meer verifieerbare verklaring worden aangemerkt. Ter zitting kan het openbaar ministerie de verklaring immers onmogelijk verifiëren. Verdachte heeft niets gesteld waaruit blijkt dat hij niet met deze nadere verklaring kon komen toen hij door de politie werd gehoord. Het enkele feit dat verdachte tijdens politieverhoor van 20 oktober 2017 heeft verklaard dat hij nog een heleboel van zijn boekhouding mist waaronder blaadjes met aantekeningen van de kwalificatie WK 2018 is niet afdoende. Het had op de weg van verdachte gelegen concreet te verklaren om welke documenten het hier gaat en waar deze in zijn woning lagen. Op die manier had nagegaan kunnen worden of deze documenten in beslag zijn genomen en hadden deze aan de processtukken kunnen worden toegevoegd. Als de documenten zich niet onder het beslag zouden bevinden, dan hadden ze namens verdachte of op zijn verzoek op zijn concrete aanwijzing over de vindplaats alsnog uit zijn woning kunnen worden gehaald zodat zij via die weg aan de processtukken hadden kunnen worden toegevoegd. Verdachte heeft bovendien geen namen van klanten kunnen dan wel willen geven die kunnen bevestigen dat zij geld aan hem hebben overhandigd voor weddenschappen en op die manier de verklaring van verdachte kunnen verifiëren. De getuigenverklaringen van [getuige] en [getuige] , dat verdachte volgens hen werkzaam is als bookmaker, maakt dit niet anders. Zij verklaren namelijk niet dat zij zelf klant zijn bij verdachte. Bovendien is hun verklaring niet onderbouwd. Tenslotte acht de rechtbank de verklaring van verdachte onwaarschijnlijk gelet op de wijze waarop het geld is aangetroffen. Het komt de rechtbank hoogst onaannemelijk voor dat verdachte zijn eigen geld, namelijk de gokwinsten en de opbrengsten uit het werk als bookmaker, vermengt met de inleg voor weddenschappen van diverse klanten en voorts verspreid bewaard in zijn woning in diverse plastic tassen en een koffer. De verklaring van verdachte hiervoor, dat hij wel weet wat van hem is, overtuigt niet.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de verdachte eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren over een alternatieve herkomst van de voorwerpen en bovendien daarover niet een verklaring heeft afgelegd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking onvoldoende aanleiding heeft gegeven voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de herkomst van de voorwerpen.
Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman, namelijk indien de rechtbank de verklaring van verdachte als onvoldoende concreet bestempelt, om de zaak aan te houden en het openbaar ministerie de opdracht te geven het dossier te completeren met de inbeslaggenomen tas met administratie (p. D42) stuit hier ook op af. Er is pas aanleiding om een dergelijk verzoek toe te wijzen als verdachte een concrete verklaring aflegt. Niet valt in te zien waarom hij dit niet had kunnen doen. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek daarom af.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het niet anders zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan wetenschap had. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van de Volkswagen Golf
Verdachte heeft verklaard dat zijn stiefdochter de auto heeft gekocht van haar spaargeld
en zij derhalve eigenaar is. Uit het dossier blijkt dat de auto op 21 april 2017 contant werd aangekocht voor een bedrag van ten minste € 8.000,-.
Verdachte zou enkel bij de aankoop aanwezig zijn geweest om zijn stiefdochter te adviseren. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Uit de bankafschriften van zijn stiefdochter is gebleken dat zij in de periode rondom de aankoop van de auto geen grote contante geldbedragen heeft opgenomen en dat haar saldo structureel negatief was. Verder volgt uit het dossier dat verdachte de feitelijke zeggenschap had over de auto. De autosleutels lagen in zijn woning, hij huurde de parkeerplaats onder zijn woning en stond geregistreerd als regelmatig bestuurder van de auto. De rechtbank acht gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte heeft verhuld wie de rechthebbende van de auto is en wist dat de auto – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het bewezenverklaarde gelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Verdachte wordt dus van dat gedeelte vrijgesproken.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de Rolex horloges
Verdachte heeft verklaard dat de twee Rolex horloges van zijn zwager [getuige] zijn en dat hij deze voor [getuige] zou verkopen voor een goede prijs. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor deze goederen een op voorhand niet onaannemelijke verklaring heeft gegeven die niet door de inhoud van de gehanteerde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Verdachte zal van dit specifieke onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande kan volgens de rechtbank bewezen worden verklaard dat verdachte op 16 augustus 2017 een geldbedrag van € 802.620,-, 570 Engelse Pond, 4.270 Marokkaanse Dirham en een personenauto (Volkswagen Golf) heeft witgewassen door deze geldbedragen voorhanden te hebben en van de personenauto te verhullen wie de rechthebbende is.