ECLI:NL:RBAMS:2018:2607

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
13/702376-17 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en onrechtmatige doorzoeking van tas

Op 11 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 28 maart 2018. De verdachte werd ervan beschuldigd op 16 augustus 2017 in Amsterdam betrokken te zijn geweest bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder € 140.000,- en € 70.000,-, en het opzettelijk aanwezig hebben van 8,1 gram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de tas van de verdachte onrechtmatig was, wat leidde tot een vormverzuim. Ondanks dit verzuim oordeelde de rechtbank dat er geen rechtsgevolgen aan verbonden hoefden te worden, omdat het belang van het strafbare feit niet in het geding was. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het witwassen van in totaal € 138.410,- en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank verklaarde ook verschillende in beslag genomen goederen verbeurd, waaronder geldbedragen en een geldtelmachine.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702376-17 (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] ,
gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. van Aert, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. Morra naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt er (na wijziging ter terechtzitting van 28 maart 2018) – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich op 16 augustus 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 140.000 euro, onder andere door dit geldbedrag voorhanden te hebben daarvan terwijl verdachte wist dat het uit misdrijf verkregen was.
Feit 2 primair:het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 70.000 euro, onder andere door van dit geldbedrag de werkelijke aard te verhullen en/of de verplaatsing te verbergen.
Feit 2 subsidiair:het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van ongeveer 70.000 euro, onder andere door dit geldbedrag voorhanden te hebben terwijl verdachte wist dat het uit misdrijf verkregen was.
Feit 3:het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 8,1 gram cocaïne.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen
in bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijk requisitoir en hier verkort weergegeven – op het standpunt gesteld dat verbalisanten de tas en de auto waarin verdachte reed rechtmatig hebben doorzocht. Indien de rechtbank oordeelt dat sprake is van een vormverzuim ten aanzien van de doorzoeking van de tas, kan er mee worden volstaan dit vormverzuim te constateren zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden. Door het vormverzuim is immers geen rechtens te respecteren belang geschaad. Mede gelet op de deels bekennende verklaring van verdachte kan het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen in die zin dat verdachte zich (alleen) schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van € 91.960,-, € 41.950,-, € 4.500,- en € 70.000,-. Ook het onder 3 ten laste gelegde, het opzettelijk aanwezig hebben van 8,1 gram cocaïne, kan worden bewezen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen en hier verkort weergegeven – primair op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de tas en de auto waarin verdachte reed onrechtmatig is. Als gevolg hiervan dienen de geldbedragen die tijdens de doorzoeking in de auto en de tas zijn aangetroffen te worden uitgesloten van het bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman voorgaand verweer beperkt tot de inhoud van de tas.
Verdachte dient van het witwassen van het in de woning van de medeverdachte aangetroffen geldbedrag van € 41.950,- te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte dit geld voorhanden heeft gehad. Eveneens moet vrijspraak volgen van witwassen van het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 2.700,- omdat niet bewezen kan worden dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Het betreft hier opbrengsten van verdachte uit zijn werk als taxichauffeur dat hij had gespaard ten behoeve van vakantie naar Marokko.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde bewezen, zoals hierna vermeld. De rechtbank grondt haar beslissing op de bewijsmiddelen zoals die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.3.1
Controlebevoegdheid artikel 160 Wegenverkeerswet 1994
Op 16 augustus 2017 werd door verbalisant [verbalisant 1] gezien dat de bestuurder van de auto met kenteken [kenteken] (naar later bleek: verdachte) de auto inparkeerde en uitstapte. Na controle in de politiesystemen bleek dat de tenaamgestelde van de auto niet over een geldig rijbewijs beschikte.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten verdachte enige tijd hierna staande hebben gehouden om een verkeerscontrole uit te voeren en hierbij de inzage in verdachtes rijbewijs hebben gevorderd. In deze vaststelling ligt besloten dat de verbalisanten uitvoering hebben gegeven aan de hun op grond van artikel 160, eerste en vierde lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) toekomende controlebevoegdheden en dat door middel van inzage in het rijbewijs de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in die bepalingen is gecontroleerd. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de door verbalisanten gehanteerde controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt daarom verworpen.
4.3.2
Doorzoeking
De vraag is of de doorzoeking in de auto en de tas die daarna plaats had rechtmatig is geweest.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 1 tot en met 3 van het dossier) gaf verdachte na zijn staande houding toestemming aan de verbalisanten om zijn auto te doorzoeken. Verdachte tilde vervolgens een tas uit de auto. De verbalisanten hebben de auto doorzocht maar geen relevante goederen aangetroffen. Vervolgens hebben zij aan verdachte gevraagd of zij ook de tas die hij zojuist uit de auto had gehaald en vasthield, mochten controleren. Verdachte gaf aan dat hij dit liever niet had. De verbalisanten hebben de tas vervolgens doorzocht op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Er dient dan sprake te zijn van een heterdaadsituatie of van een verdenking van een misdrijf als omschreven in het eerste lid van artikel 67 Sv.
Uit het proces-verbaal bevindingen kan worden afgeleid dat de volgende omstandigheden voor de verbalisanten kennelijk redengevend zijn geweest voor het oordeel dat sprake was van een redelijk vermoeden aan een strafbaar feit waardoor zij meenden de tas van verdachte te mogen doorzoeken. Verbalisant [verbalisant 1] had gezien dat verdachte met vier tassen het portiek van de [adres 2] [nummer 1] tot en met [nummer 2] betrad en ongeveer 45 minuten later weer naar de auto liep met slechts nog twee van de vier tassen. Uit controle in het politiesysteem bleek dat de tenaamgestelde van de auto waarin verdachte reed, [persoon 2] , niet over een geldig rijbewijs beschikte en dat zijn broer, [persoon 1] , antecedenten had ter zake witwassen (waarbij als datum stond vermeld 24 januari 2014) en handel in harddrugs (datum 17 januari 2014). Na controle van de personen die volgens het GBA stonden ingeschreven op de adressen [adres 2] [nummer 1] – [nummer 2] bleek dat de bewoner van [adres 2] [nummer 2] , [medeverdachte] , antecedenten had ter zake van witwassen en handel in harddrugs, met dezelfde data als [persoon 1] . Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die deze informatie van collega verbalisant [verbalisant 1] portofonisch hadden doorgekregen, zagen bij de staande houding van verdachte in het systeem dat hij antecedenten had ter zake vermogensdelicten. Verdachte kwam daarnaast op de verbalisanten zenuwachtig over toen zij vroegen of zij de auto en tas mochten doorzoeken.
Dat verdachte met minder tassen het portiek van de [adres 2] [nummer 1] – [nummer 2] verliet dan waarmee hij dit betrad en dat de bewoner van nummer [nummer 2] over dezelfde antecedenten beschikte als de broer van de tenaamgestelde van de auto waarin verdachte reed is opmerkelijk, maar op zichzelf onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Op het moment dat verdachte werd staandegehouden en zich legitimeerde met zijn rijbewijs, wisten verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] namelijk al dat het niet verdachte was die antecedenten had op het gebied van witwassen en handel in harddrugs. Dat verdachte dezelfde achternaam heeft als [persoon 1] maakt dat niet anders.
De rechtbank overweegt verder dat de antecenten van verdachte voor vermogensdelicten waarnaar is verwezen dateren uit 2008 en niet bijdragen aan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
De waarneming van de verbalisanten dat verdachte zenuwachtig was en erg stil werd toen zij vroegen of zij de auto en tas mochten doorzoeken duidt eveneens niet zonder meer op de mogelijkheid dat verdachte een strafbaar feit pleegde of had gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag dat een persoon vertoont in het kader van een weigering tot doorzoeking met behoedzaamheid dient te worden beoordeeld om het recht dat iemand heeft om medewerking aan een doorzoeking te weigeren niet illusoir te maken. Anders gezegd: het kan niet zo zijn dat de verdenking van een strafbaar feit in feite wordt gebaseerd op de weigering toestemming te verlenen aan een doorzoeking.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat bovenstaande omstandigheden zowel op zichzelf als ook in onderling verband bezien, onvoldoende grond opleveren voor een verdenking van het plegen van een strafbaar feit.
4.3.3
Vormverzuim
De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat de doorzoeking van de tas van verdachte onrechtmatig is geweest en dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. De vraag is vervolgens of er rechtsgevolgen aan dat vormverzuim moeten worden verbonden.
Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten:
  • het belang van het geschonden voorschrift,
  • de ernst van het verzuim en
  • het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting zoals de verdediging heeft bepleit, kan echter slechts aan de orde komen ter verzekering van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daar is in deze zaak geen sprake van. Het gaat hier om het doorzoeken van de tas van verdachte waarin (alleen) een grote som aan contant geld is aangetroffen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt voorts dat het belang dat een strafbaar feit onontdekt blijft niet een rechtens te respecteren belang is (ECLI:NL:HR:2016:2454). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen plaats voor bewijsuitsluiting. Evenmin is gesteld en komen vast te staan in welke mate verdachte nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim. Compensatie door middel van strafvermindering is dan ook niet aan de orde. De rechtbank zal volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim. Het verweer van de raadsman wordt voor het overige verworpen.
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1 en 2
Vermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af. Op 16 augustus 2017 zijn bij de doorzoeking van de auto, de tas en de woning van verdachte meerdere grote contante geldbedragen aangetroffen en inbeslaggenomen. In de tas van verdachte zat een geldbedrag van € 91.960,-, in een verborgen ruimte in de auto waarin verdachte reed werd een geldbedrag van € 70.000,- aangetroffen, in zijn woning een geldbedrag van € 2.700,- en tijdens zijn fouillering troffen verbalisanten nog eens € 4.500,-aan. In de woning van medeverdachte [medeverdachte] is (onder meer) een tas met daarin € 41.950,- aangetroffen. Op die tas zat een vingerafdruk van verdachte.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld in de auto hoogst ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen.
Voorts overweegt de rechtbank dat het totaal aangetroffen geldbedrag niet in verhouding staat tot het bij de Belastingdienst bekende legale inkomen en/of vermogen van verdachte over de periode van 1 januari 2016 tot 16 augustus 2017.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Verklaring herkomst geld
Ten aanzien van de geldbedragen € 91.960,-, € 70.000,- en € 4.500,-
Verdachte heeft bekend dat het geld dat is aangetroffen in de auto, te weten € 91.960,- en € 70.000,- niet van hem is en dat hij deze geldbedragen heeft vervoerd voor een ander. De geldbedragen heeft hij aangepakt in Amsterdam-Noord van een onbekend persoon. Verdachte heeft nagelaten verdere vragen te stellen over de herkomst van het geld, terwijl de situatie daar wel aanleiding toe gaf. Gelet op die omstandigheden en door het ontbreken van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring van verdachte omtrent de legale herkomst van het geld, kan het niet anders dan dat dit geldbedrag – middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en verdachte hiervan wetenschap had. Verdachte heeft over de aangetroffen € 4.500,- niet concreet verklaard. Dat betekent dat – bij gebreke van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring van verdachte omtrent de legale herkomst van het geldbedrag van € 4.500,- het niet anders kan dat ook dit geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en hij hiervan wetenschap had.
Ten aanzien van het geldbedrag € 41.950,-
Na de aanhouding van verdachte is de woning van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 2] [nummer 2] doorzocht. In de keuken van de woning van medeverdachte [medeverdachte] is in een openstaande rode koffer een witte plastic tas met opdruk ‘Van Dam’ met daarin en geldbedrag van € 41.950,- aangetroffen. Op de buiten- en binnenzijde van de plastic tas met opdruk ‘Van Dam’ is een dactyloscopisch spoor aangetroffen van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij deze tas met € 41.950,- aan contant geld heeft afgeleverd bij de woning van medeverdachte [medeverdachte] . Vlak voor de aanhouding van verdachte is echter gezien dat hij het portiek [adres 2] [nummer 1] tot en met [nummer 2] betrad met een witte plastic tas die mogelijk de tas zou kunnen zijn die in de woning bij medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen. Kort hierop verliet verdachte het portiek zonder de witte plastic tas. Verdachte heeft geen alternatief scenario geschetst over de aanwezigheid van de tas met zijn vingerafdrukken in de woning. De rechtbank oordeelt gelet op voorgaande feiten en omstandigheden dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze tas met contant geld aan medeverdachte [medeverdachte] heeft overgedragen en ook wist dat dit geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig was.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het geldbedrag € 2700,-
Verdachte heeft verklaard dat hij het in zijn woning aangetroffen geldbedrag van € 2.700,- heeft gespaard met zijn baan als zelfstandig ondernemer in de taxibranche. Anders dan de officier van justitie maar met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor dit geldbedrag een plausibele verklaring heeft gegeven die niet door de inhoud van de gehanteerde bewijsmiddelen wordt weerlegd. Nader bewijs van de criminele herkomst van het geld is niet geleverd door de officier van justitie. Verdachte zal dan ook van dit specifieke onderdeel van feit 1 worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank heeft – met de officier van justitie en de raadsman – op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. De verdachte wordt dus van dat gedeelte vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 16 augustus 2017 te Amsterdam, meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van in totaal 138.410 euro, bestaande uit:
- een geldbedrag van 91.960 euro en
- een geldbedrag van 41.950 euro en
- een geldbedrag van 4.500 euro
heeft voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte wist, dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2. primair
op 16 augustus 2017 te Amsterdam, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 70.000 euro, de verplaatsing heeft verborgen terwijl hij wist, dat dit voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
op 16 augustus 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,1 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten aanzien van het beslag vordert de officier van justitie alle goederen en gelden van de beslaglijst verbeurd te verklaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Indien de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting zou komen, heeft de raadsman subsidiair verzocht strafvermindering toe te passen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht aansluiting te zoeken bij strafopleggingen in vergelijkbare zaken (ECLI:GHAMS:2017:1740 en ECLI:GHAMS:2017:1727).
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag aangevoerd dat het geldbedrag van € 2.700,- aan verdachte moet worden teruggegeven. Verdachte heeft gezegd dat hij ook zijn geldtelmachine terug wil. Hij heeft en gebruikt deze alleen ten behoeve van zijn werk als taxichauffeur.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 138.410,- en het voorhanden hebben van 8,1 gram cocaïne. Witwassen is een ernstig feit omdat daarmee het (vertrouwen in het) economisch verkeer wordt geschaad en omdat het bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt de onderliggende strafbare feiten af en realiseert bovendien de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Daarbij ging verdachte berekenend en professioneel te werk, gezien het geheime compartiment dat in zijn auto is aangetroffen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte 20 februari 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor witwassen en het bezit van harddrugs. Wel heeft hij antecedenten van op het gebied van vermogensdelicten. Omdat het hier gaat om veroordelingen van (veel) langer dan vijf jaar geleden zal de rechtbank dit bij de bepaling van de straf niet meewegen.
De rechtbank heeft bij de strafmaat aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het uitgangspunt bij Fraude, die de rechtbank voor witwassen als richtinggevend beschouwd is een gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en € 250.000,- .
De rechtbank ziet gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van het door het LOVS geformuleerde uitgangspunt en zal bij de straftoemeting daarom naar beneden afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Ten aanzien van het beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn de geldbedragen genoemd onder nummers 1 en 2, een geldtelmachine genoemd onder nummer 3 en telefoons genoemd onder nummers 9 en 10 van de beslaglijst in beslag genomen. Gebleken is dat deze geldbedragen zijn verkregen door enig misdrijf. De goederen onder nummers 3, 9 en 10 zijn gebruikt voor het plegen van een misdrijf. De rechtbank gaat er op basis van de bewezenverklaring van uit dat verdachte de geldtelmachine in ieder geval ook voorhanden had in verband met het witwassen. Dat verdachte de geldtelmachine mogelijk ook gebruikte om zijn verdiensten als taxichauffeur te tellen en te controleren of klanten misschien met vals geld hadden afgerekend, kan hier niet aan afdoen. Deze goederen zullen derhalve verbeurd worden verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is zendapparatuur (bakens), genoemd onder nummers 12 en 13, in beslag genomen. Deze voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer nu de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Retour rechthebbende
De onder nummers 7 en 8 in beslag genomen voorwerpen (geld) behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden geretourneerd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en onder 2 primair bewezen verklaarde:
witwassen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • Voorwerp 1, te weten een geldbedrag van € 96.460,-, vallende onder goednummer 5435885;
  • Voorwerp 2, te weten een geldbedrag van € 70.000,-, vallende onder goednummer 5436222;
  • Voorwerp 3, weten een geldtelmachine, vallende onder goednummer 5435941;
  • Voorwerp 9, te weten een zaktelefoon (Apple IPhone), vallende onder goednummer 5435781;
  • Voorwerp 10, te weten een zaktelefoon (BQ), vallende onder goednummer 5435784;
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 12, te weten zendapparatuur (baken), vallende onder goednummer 5443512;
  • Voorwerp 13, te weten zendapparatuur (baken), vallende onder goednummer 5443515.
Gelast de teruggave aan verdachte:
- Voorwerp 7, te weten een geldbedrag van € 2700,-, vallende onder goednummer 5435927;
- Voorwerp 8, te weten een geldbedrag van € 20,-, vallende onder goednummer 5440222.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2018.
[...]