Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, mishandeling en afpersing/diefstal met geweld. De zaak kwam ter terechtzitting op 29 maart 2018, waar de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij het slachtoffer met een lifehammer had geslagen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling, omdat hij had bekend dat hij het slachtoffer één vuistslag had gegeven en er getuigen waren die bevestigden dat hij en zijn medeverdachte het slachtoffer hadden geslagen.
Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan afpersing en/of diefstal met geweld van twee andere slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en herkenning door de slachtoffers, om de verdachte te veroordelen voor deze feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [persoon 1] en [persoon 3], voor de geleden schade.