ECLI:NL:RBAMS:2018:2583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
13/654129-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag, veroordeling voor mishandeling en afpersing met geweld

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag, mishandeling en afpersing/diefstal met geweld. De zaak kwam ter terechtzitting op 29 maart 2018, waar de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij het slachtoffer met een lifehammer had geslagen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling, omdat hij had bekend dat hij het slachtoffer één vuistslag had gegeven en er getuigen waren die bevestigden dat hij en zijn medeverdachte het slachtoffer hadden geslagen.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan afpersing en/of diefstal met geweld van twee andere slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en herkenning door de slachtoffers, om de verdachte te veroordelen voor deze feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 300 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [persoon 1] en [persoon 3], voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654129-17 (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.N. Güçlü, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder 1 - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij samen met een ander heeft geprobeerd om [persoon 1] van het leven te beroven, althans hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, onder meer door hem met een lifehammer te slaan. Dit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van mishandeling.
Als feit 2 is - kort gezegd - aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan afpersing en/of diefstal met geweld van [persoon 2] en [persoon 3] .
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, medeplegen van poging tot doodslag, kan worden bewezen. Daarbij gaat de officier van justitie ervan uit dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer met de lifehammer heeft geslagen en dat er sprake is van medeplegen omdat verdachte samen met de medeverdachte op het slachtoffer af ging en dat de medeverdachte ook klappen heeft uitgedeeld. Ten aanzien van het slaan met de lifehammer heeft de officier van justitie gesteld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
De officier van justitie heeft gesteld dat ook feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zich hierbij gebaseerd op de verschillende bewijsmiddelen in het dossier, in samenhang bezien.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 primair. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte met de lifehammer heeft geslagen en dat er geen sprake is van medeplegen. Dat verdachte één vuistslag heeft gegeven kan wel worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw ook vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de gehouden fotoconfrontatie niet deugdelijk is en dat de herkenning daarom niet mag dienen voor het bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Hij moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en de medeverdachte met aangever hebben gevochten. Om het primair ten laste gelegde te kunnen bewijzen, moet er sprake zijn van opzet op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van opzet op de dood, omdat er met een lifehammer tegen het hoofd is geslagen. De rechtbank is echter om de navolgende redenen van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het slachtoffer met een lifehammer is geslagen.
Verdachte en de medeverdachte hebben beiden verklaard dat het slachtoffer niet met de lifehammer geslagen is. Het slachtoffer en getuige [getuige 1] hebben wel verklaard dat één van beide verdachten het slachtoffer met de lifehammer heeft geslagen. De rechtbank is echter van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat het slachtoffer en/of een van de getuigen dat daadwerkelijk zelf heeft gezien.
Het slachtoffer zelf heeft verklaard dat hij van getuigen heeft gehoord dat hij met een lifehammer is geslagen. Hij heeft dit dus niet zelf waargenomen. Getuige [getuige 1] verklaart weliswaar dat één van de verdachten het slachtoffer sloeg met de hamer, doch eerder verklaart hij: ‘Later bleek hij een hamer te pakken waarmee je de ramen kan inslaan’. Uit deze eerdere verklaring – en dan met name uit de woorden ‘later bleek’ zou afgeleid kunnen worden dat [getuige 1] niet zelf heeft gezien dat het slachtoffer met de lifehammer is geslagen. Getuige [getuige 2] zegt de lifehammer te hebben zien liggen en getuige [getuige 3] verklaart helemaal niet over de lifehammer.
Bij het voorgaande komt dat het geconstateerde letsel (twee sneetjes van 1 centimeter boven het rechteroog) niet lijkt te passen bij de veronderstelde ferme klap met een lifehammer. Als het slachtoffer daadwerkelijk met een lifehammer boven zijn oog zou zijn geslagen, dan zou dat vermoedelijk ernstiger letsel veroorzaken. Daarentegen kan het letsel dat is geconstateerd heel goed zijn veroorzaakt door het stompen met de vuist.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het slachtoffer met een lifehammer is geslagen. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.2.
Oordeel over het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer één vuistslag heeft gegeven. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard het slachtoffer helemaal niet te hebben geslagen. De rechtbank constateert dat meerdere getuigen, waaronder het slachtoffer, verklaren dat beide verdachten het slachtoffer hebben geslagen. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van medeplegen, alleen al omdat er sprake is van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en de medeverdachte zaten op de scooter en zijn samen op het slachtoffer afgegaan en hebben hem vervolgens allebei geslagen. Daarmee is het subsidiair ten laste gelegde bewezen.
3.3.3.
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte ontkent feit 2 te hebben gepleegd. Hij heeft verklaard dat de politie, zodra het gaat om iemand met een glazen oog, altijd onmiddellijk bij hem uitkomt, maar dat hij niet één van de twee verdachten is waarover beide aangevers verklaren. De rechtbank is echter van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs is. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de beide aangiftes, de herkenning van verdachte door aangever [persoon 3] op een foto en de verklaring van verbalisant [verbalisant] dat hij in IJburg niemand anders dan verdachte kent met een glazen oog. Daar komt bij dat het feit plaats heeft gevonden in de buurt van het Joris Ivensplein en verdachte heeft verklaard dat hij daar vaak komt. Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het buiten redelijke twijfel is dat verdachte één van de twee verdachten is die [persoon 3] en [persoon 2] hebben bestolen en/of afgeperst. Ten aanzien van wat er precies is voorgevallen, gaat de rechtbank uit van de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 2] . Er is geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen, met name omdat deze onderling op essentiële onderdelen met elkaar overeenstemmen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de herkenning van verdachte op een foto door aangever [persoon 3] wel voor het bewijs kan worden gebruikt. Het is juist dat deze herkenning minder bewijswaarde heeft dan een herkenning op basis van een FOSLO-confrontatie, maar dat maakt niet dat de herkenning niet gebruikt kan worden voor het bewijs.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de als bijlage II aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 22 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] meermalen (met kracht) tegen het gezicht te stompen en/of te slaan;
feit 2
op 11 juni 2017 te Amsterdam, op de IJburglaan en/of de Daguerrestraat en/of de Bert Haanstrakade en/of het Henri Berssenbruggehof, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 80 en 20 euro en een telefoon en een jas, toebehorende aan [persoon 3] of [persoon 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 3] en/of [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
en/of
op 11 juni 2017 te Amsterdam, op de IJburglaan en/of de Daguerrestraat en/of de Bert Haanstrakade en/of het Henri Berssenbruggehof, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 3] en/of [persoon 2] , heeft gedwongen tot de afgifte van 80 en 90 euro toebehorende aan voornoemde [persoon 3] of [persoon 2] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- voornoemde [persoon 3] een boksbeugel heeft getoond en
- voornoemde [persoon 3] tegen het gezicht en het lichaam hebben geslagen en
- de telefoon van voornoemde [persoon 2] uit zijn handen heeft getrokken en
- uit de portemonnee van voornoemde [persoon 2] een geldbedrag (20 euro) heeft gepakt en
- de portemonnee uit de handen van voornoemde [persoon 3] heeft getrokken en vervolgens doorzocht en
- een geldbedrag (80 euro) uit de handen van voornoemde [persoon 3] heeft gegrist en
- voornoemde [persoon 2] tegen/in de schouders heeft geduwd en geknepen en gedwongen te zitten en
- aan de jas van voornoemde [persoon 2] heeft getrokken en
- voornoemde [persoon 3] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Stoppen, ik sla je tanden uit je bek, kom hier" en "Als je bijdehand gaat doen en die broer komt, dan gooi ik je in die Vito bus" en (bij het zien van de bankpas van voornoemde [persoon 3] ): "Deze ga je nu leeghalen, anders sla ik je tanden uit je bek" en
- voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Je hebt geluk dat die andere gasten er niet zijn, want die zouden je helemaal opensnijden en in je onderbroek naar huis laten gaan" en "Je hebt gelukt dat het Ramadan is, want anders zou ik je een paar klappen op je bek hebben gegeven" en "Wij willen geld zien" en "Pak je portemonnee" en "Geef je telefoon, anders snij ik je keel door" en "Als ik zou willen, zou ik je makkelijk in elkaar kunnen slaan of neer steken met mijn niffi" en "Trek je jas uit" (waarbij/waarna zijn mededader zijn hand in zijn zak hield teneinde voornoemde [persoon 2] te laten denken dat daar een mes verborgen zat), en
- voornoemde [persoon 3] en [persoon 2] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Als haar broer zou weten dat jullie met haar hebben gesproken, zou hij jullie keel doorsnijden" en "Als ik haar broer zou zijn, zou ik jullie tanden uit je mond slaan" en "Jullie gaan betalen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte ten hoogste een straf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. Op 22 juni 2017 heeft hij, samen met de medeverdachte, het slachtoffer meermalen geslagen, zonder noemenswaardige aanleiding. Het spreekt voor zich dat dit voor het slachtoffer een heftige ervaring is geweest: hij was in de minderheid en werd door verdachte in zijn auto geduwd waardoor hij geen kant op kon. Daarbij heeft hij letsel opgelopen. Ook uit de verklaringen van enkele getuigen, die spreken over de hevigheid van het gebruikte geweld van verdachten, blijkt dat het op hen veel indruk heeft gemaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld of afpersing. Verdachte heeft zich daarbij op een laffe manier goederen toegeëigend die niet van hem waren. Samen met een ander heeft hij twee jongens, die enkele jaren jonger zijn, geïntimideerd, bedreigd en geslagen. Uit de verklaringen van beide slachtoffers blijkt dat dit voor hen een angstige ervaring was. Verdachte heeft zich hier blijkbaar niets van aangetrokken en dat rekent de rechtbank hem aan. Met name het gegeven dat het om twee, gelet op hun leeftijd, kwetsbare slachtoffers gaat, is zeer kwalijk.
Verdachte verdient hiervoor een straf. Bij het bepalen van het soort straf en de hoogte daarvan, neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt. Deze geven voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging, waarbij sprake is van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt. Verdachte heeft daarnaast ook een mishandeling gepleegd. Dit is reden om een hogere straf op te leggen dan de genoemde acht maanden. De rechtbank zal echter een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden, met als doel verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Verdachte heeft aangegeven zijn leven graag een andere wending te willen geven en hierbij hulp van de reclassering te willen ontvangen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van 300 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk. De proeftijd bedraagt 2 jaar.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert € 28,27 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 528,27 (zegge: vijfhonderdachtentwintig euro en zeventwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
8.2.
Benadeelde partij [persoon 3]
De benadeelde partij, [persoon 3] , vordert € 250,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde schade bestaat uit contant geld (€ 80,00), gepind geld (€ 90,00) en een zonnebril (€ 80,00). Ten aanzien van de zonnebril merkt de rechtbank op dat deze in het hele dossier, waaronder de aangifte van benadeelde partij [persoon 3] , niet wordt genoemd. Er is dus niet gebleken dat de gestelde schade het gevolg is van het strafbare feit. Om die reden zal de benadeelde partij ten aanzien van dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal de vordering ter zake van de weggenomen geldbedragen tot een bedrag van € 170,00 wel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 11 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [persoon 3] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
‘medeplegen van mishandeling’
ten aanzien van feit 2
‘diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
DRIEHONDERD (300) DAGEN.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
TACHTIG (80) DAGEN,van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen vijf dagen nadat zijn detentie is geëindigd meldt bij Reclassering Nederland op het adres: [adres, te plaats] , en zich blijft melden zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van deze meldplicht door of namens de reclassering worden gegeven;
meewerkt aan het vinden en behouden van passende woonruimte in de vorm van deelname aan een begeleid wonen traject, bij Exodus of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde dient daar te verblijven en zich te houden aan het
(dag)programma dat ten behoeve van het traject is opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
meewerkt aan toeleiding naar een passende dagbesteding, tot aan het moment waarop hij start met zijn opleiding aan het MBO College [locatie] ([naam]);
zich niet bevindt op het Joris Ivensplein te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft Reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van [persoon 1] toe tot € 528,27 euro (zegge: vijfhonderdachtentwintig euro en zevenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] € 528,27 euro (zegge: vijfhonderdachtentwintig euro en zevenentwintig eurocent, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover al door of namens een ander aan deze verplichting is voldaan. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van tien (10) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [persoon 3] toe tot € 170,00 euro (zegge: honderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover al door of namens een ander aan deze verplichting is voldaan. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van drie (3) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2018.
[...]