ECLI:NL:RBAMS:2018:2582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
13/654135-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag, veroordeling voor medeplegen mishandeling met taakstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995, heeft de rechtbank Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tenlastelegging van medeplegen van poging tot doodslag en subsidiair medeplegen van mishandeling. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander proberen om het leven van het slachtoffer te beroven door hem met een lifehammer te slaan. De rechtbank heeft op basis van het bewijs geoordeeld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde, namelijk medeplegen van mishandeling, wel bewezen kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte het slachtoffer heeft mishandeld door hem meermalen te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 528,27, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654135-17 (Promis)
Datum uitspraak: 12 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] te [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat mr. A.A. Boersma, gemachtigd raadsman van verdachte, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, althans hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, onder meer door hem met een lifehammer te slaan. Dit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van mishandeling.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde, medeplegen van poging tot doodslag, kan worden bewezen. Daarbij gaat de officier van justitie ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die het slachtoffer met de lifehammer heeft geslagen, maar dat er sprake is van medeplegen omdat verdachte samen met de medeverdachte op het slachtoffer af ging, het initiatief nam en ook zelf klappen heeft uitgedeeld. Ten aanzien van het slaan met de lifehammer heeft de officier van justitie gesteld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zelf niet met de lifehammer heeft geslagen, maar de medeverdachte. Er was geen sprake van medeplegen, omdat verdachte niet had hoeven te voorzien dat de medeverdachte het slachtoffer met een lifehammer tegen het hoofd zou slaan. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van dubbel opzet, aldus de raadsman. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het gedeelte dat ziet op het slaan met de lifehammer.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Hij moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en de medeverdachte met aangever hebben gevochten. Om het primair ten laste gelegde te kunnen bewijzen, moet er sprake zijn van opzet op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van opzet op de dood, omdat er met een lifehammer tegen het hoofd is geslagen. De rechtbank is echter om de navolgende redenen van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het slachtoffer met een lifehammer is geslagen.
Verdachte en de medeverdachte hebben beiden verklaard dat het slachtoffer niet met de lifehammer geslagen is. Het slachtoffer en getuige [getuige 1] hebben wel verklaard dat één van beide verdachten het slachtoffer met de lifehammer heeft geslagen. De rechtbank is echter van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat het slachtoffer en/of een van de getuigen dat daadwerkelijk zelf heeft gezien.
Het slachtoffer zelf heeft verklaard dat hij van getuigen heeft gehoord dat hij met een lifehammer is geslagen. Hij heeft dit dus niet zelf waargenomen. Getuige [getuige 1] verklaart weliswaar dat één van de verdachten het slachtoffer sloeg met de hamer, doch eerder verklaart hij: ‘Later bleek hij een hamer te pakken waarmee je de ramen kan inslaan’. Uit deze eerdere verklaring – en dan met name uit de woorden ‘later bleek’ zou afgeleid kunnen worden dat [getuige 1] niet zelf heeft gezien dat het slachtoffer met de lifehammer is geslagen. Getuige [getuige 2] zegt de lifehammer te hebben zien liggen en getuige [getuige 3] verklaart helemaal niet over de lifehammer.
Bij het voorgaande komt dat het geconstateerde letsel (twee sneetjes van 1 centimeter boven het rechteroog) niet lijkt te passen bij de veronderstelde ferme klap met een lifehammer. Als het slachtoffer daadwerkelijk met een lifehammer boven zijn oog zou zijn geslagen, dan zou dat vermoedelijk ernstiger letsel veroorzaken. Daarentegen kan het letsel dat is geconstateerd heel goed zijn veroorzaakt door het stompen met de vuist.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het slachtoffer met een lifehammer is geslagen. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
3.3.2.
Oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Verdachte ontkent het slachtoffer te hebben geslagen. De rechtbank gelooft deze verklaring echter niet, omdat het slachtoffer en verschillende getuigen hebben verklaard te hebben gezien dat beide verdachten het slachtoffer hebben geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van medeplegen, alleen al omdat er sprake is van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en de medeverdachte zaten op de scooter en zijn samen op het slachtoffer afgegaan en hebben hem vervolgens allebei geslagen. Daarmee is het subsidiair ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de als bijlage II aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 22 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen (met kracht) tegen het gezicht te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 91 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte op de goede weg is: hij heeft werk en volgt een opleiding. Verdachte is bereid om zich aan eventuele bijzondere voorwaarden te houden, aldus de raadsman.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. Samen met de medeverdachte heeft hij het slachtoffer meermalen geslagen, zonder noemenswaardige aanleiding. Hierbij was verdachte de initiatiefnemer. Het spreekt voor zich dat dit voor het slachtoffer een heftige ervaring is geweest: hij was in de minderheid en werd door verdachte in zijn auto geduwd waardoor hij geen kant op kon. Daarbij heeft hij letsel opgelopen. Ook uit de verklaringen van enkele getuigen, die spreken over de hevigheid van het gebruikte geweld van verdachten, blijkt dat het op hen veel indruk heeft gemaakt. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank een hogere straf aan verdachte zal opleggen dan doorgaans voor een mishandeling wordt opgelegd. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij inmiddels een baan heeft en een opleiding volgt. Het is onwenselijk als deze positieve ontwikkeling door de strafoplegging wordt doorkruist.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een werkstraf van 60 uur moet worden opgelegd. Als verdachte deze werkstraf niet of niet naar behoren uitvoert, wordt deze vervangen door 30 dagen hechtenis. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, wordt van de werkstraf afgetrokken. Daarbij geldt de maatstaf van twee uur werken per dag voorarrest.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 28,27 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is ten aanzien van de materiële schade niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de immateriële schade is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 528,27 (zegge: vijfhonderdachtentwintig euro en zeventwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
‘medeplegen van mishandeling’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
ZESTIG (60) UREN,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van dertig (30) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee (2) uren per dag.
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 528,27 euro (zegge: vijfhonderdachtentwintig euro en zevenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 528,27 euro (zegge: vijfhonderdachtentwintig euro en zevenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen, behalve voor zover al door of namens een ander aan deze verplichting is voldaan. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van tien (10) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2018.