In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 12 april 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzetten van een drugslaboratorium en het opzettelijk vervaardigen van MDMA en metamfetamine. De verdachte, geboren in 1962 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op heterdaad aangehouden in het laboratorium. De officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.H. Woelinga, pleitte voor vrijspraak van het medeplegen en betwistte de betrouwbaarheid van het bewijs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 19 november tot en met 19 december 2017 opzettelijk hoeveelheden MDMA en metamfetamine had vervaardigd en op 19 december 2017 deze stoffen aanwezig had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en zijn bereidheid tot rehabilitatie.